Dl J A 17
N°. 8732.
BXaaiif&as; O -A.-us;ufsti.is.
A°. 1888.
jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van fêpn- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Zaken van Indië.
Feuilleton.
DE BROEDERS.
PEU0 DBZHR COTTRANT:
Voor Lalden pear 8 maanden1.18,
JPtrhoo por post1.40.
lAonderltflc© ïfomiam.0.00.
1.
Het zou zijn uilen dragen naar Athene,
indien men een betoog ging leveren ten be
wijze van do stelling, dat in ons koloniaal
beheer belangrijke hervormingen noodig zijn.
Met meer of minder nadruk is hot reeds meer
dan veertig jaar gezegd; on welke politieke
wisselingen zich ook hobben voorgedaan, en
ofschoon er veel veranderd is naar den wensch
van hen, die onze bestuurswijze niet in over
eenstemming oordeelden met de oischen der
rechtvaardigheid ten aanzien der inlandsche
evolking noch bevorderlijk aan de belangen
■der Indo-Europeanen, toch scheen er altijd
veel meer ruimte over te blijven voor critiek
dan voor waardeering.
Do tijd ligt niet ver achter ons, dat deze
critiek het groote publiek koud liet. Men wist
weinig van „de Oost", en verlangde er niet
van te wetende Rege9ring, en de Kamers,
en de Gouverneur-Generaal moesten het maar
met „do zwartjes" zien te vindendie hoeren
zijn er voor; en alleen als er iets bijzonders
plaats had, zooals tijdens de Bali-expeditiën,
was er eene schemering van belangstelling
op te merken, hoofdzakelijk wat de vraag
betrof, of „de oproerlingen" weldra tot onder
werping gebracht zouden zijn.
P Verschillende omstandigheden hebben be
werkt dat er meer bewustzijn is ontwaakt
van de verplichtingen des geheelen volks
jegens de bewoners van de eilanden in den
Indischen archipel, en dat onder de vraag
stukken van den dag, met welke ieder Neder
lander van eonige beschaving zich bezighoudt,
ook do „koloniale quaestie" eene plaats in
neemt. Die „quaestie" laat zich echter niet
in eene enkele formule samenvattenhoezeer
men ook, in vergaderingen van kiesvereeni-
gingen bijvoorbeeld, getracht heeft de opinie
der meerderheid omtrent dit punt van het
programma in één volzin uit te drukken, men
bracht het zelden iets verder dan tot eene alge
meenheid, als: rechtvaardig beheer, of meer
zelfbestuur of soortgelijke, bijkans banale ge
zegden. Men moet dan ook, om met eenig
oordeel des onderscheids over koloniaal beleid
te kunnen spreken, kennis nemen van een
groot getal bijzonderheden, die eik op zich-
zelve stof geven tot zeor uiteenloopende opvat
tingen en beschouwingen.
Ongolukkig lijden de adviezen, welke we uit
Indië zelf ontvangen, meestal aan eenzijdigheid,
en dikwijls aan ovordrjjving. Er kan niet ge
zegd worden dat de mannen van de Indische
pers, en van dozen toch verwachten we op
juiste waarneming gegronde voorlichting,
niet weten wat zij willenin den regel zijn
hunne uitspraken stellig gonoeg, maar wel,
dat de een verlangt wat de ander verkeerd
acht. Bovendien is het doorgaand kenmerk
van hunne critiek, dat zij meer zoekt af te
breken dan aanwijzingen geoft voor den
herbouwen hoewel het eerste natuurlijk aan
hot laatste moet voorafgaan, is het toch altijd
wenschelijk bestek en teekening mitsgaders
kostenberekening naast het sloopingsplan te
kunnen leggen, opdat men wete hoe het een
en ander er in het vervolg zal uitzien.
Hetgeen we hi9r in het algemoen hebben
gezegd van de Indische is slechts voor een
deel van toepassing op den arbeid van Mr.
P. Brooshooft, Hoofdredacteur van „De Loco
motief," te Samarang. Zeker, zjjn toon is niet
altijd malsch, en zijne gevolgtrekkingen vinden
we weieens stoutdoch hjj geeft eene macht
van feiten, gesteund door aanhalingen uit de
geschriften van anderen, en hoeft de onder
werpen, welke hij bespreekt, bestudeerd met
een ijver, voor welken men eorbied moethebben.
In hoeverre schr. ten opzichte van personen
en zaken de billijkheid betracht, zal door die
personen en door hen, die de zaken van nabij
kennen, het best beoordeeld kunnen worden
in ieder geval meenen wij recht te hebben
met de verwachting uit te spreken dat zjjn
„Memorie over den toestand in Indië" op
menige bestuursaangelegenhoid een nieuw
licht zal doen vallen.
Wp hebben ons voorgesteld, ^an de hand
dier „Memorie", waarvan het eerste gedeelte
onlangs werd gepubliceerd en eene maand
geleden in onze handen kwam, van tijd tot
tjjd een der koloniale onderworpen te be
spreken. Ons artikel van heden moge alzoo
worden opgevat als eene soort van inleiding.
Wat de reden betreft, welke den heer
Brooshooft tot schrijven noopte, zij is deze:
In October des vorigen jaars noodigde lij]
zjjne collega's van de Indische pers uit tot
het houden eener samenkomst om maatre
gelen te beramen voor het op touw zetten
eener beweging ter verkrijging van „een beter
Indisch bestuursstelsel." Die eerste poging
mislukte; de oproeping werd door slechts
enkele kleinere bladen beantwoord. Daarna
plaatste hjj de twee laatste maanden des
jaars in zjjn blad een open brief, gericht tot
4)
Naar hot Duitsch van
J. D1CKU KILER.
Zjj stonden juist bij den ingang. „Willen
w(j naar boven?" vroeg Valentijn.
Het door den wind roodgekleurde gezicht
van den broeder werd bleek. „Het geitenpad
op?" stotterde hy, merkwaardig verlegen.
„Ja, waarom niet? Wij zijn er eerder."
„Goed," antwoordde Anton met heesche
«tem en ontweek den blik van zjjn broeder.
„Ga maar vóór."
Het was moeilijk het steile pad in den
kouden wintermorgen te beklimmen. De wind
streek door de ijsnaalden der pjjnboomen, door
de met sneeuw beladen takken der dennen,
welke onder don zwaren last bukten; zacht
ritselend speelde hjj in de bladerbossen der
j wintereiken en der jonge beuken, welke zich
■op den steenhai den ondergrond verhieven. Uit
<le lucht weerklonk de jachtroep van een valk,
welke boven het woud zijne groote kringen trok.
Op vele plaatsen lag de sneeuw tót duinen
I opgehoopt; meest echter kwam de naakte,
grjize leisteen te voorschijn. Grijs verweerde
twaalf heeren in Nederland, bekende vrienden
van Indië en volkomen tot oordeelen be
voegd, hun verzoekende, in Nederland een
CGmitó te willen vormen ter behartiging van de
Indische belangen. Het doel van de plaatsing
in „De Locomotief', was op dit schrijven
handteekeningen te verkrijgen, en in het
begin dezes jaars bedroeg daarvan hot aantal
ook 1255. Aan elk der twaalf hoeren werd
nu een exemplaar van den brief met eene
Ijjst der namen gezonden, torwjjl de oorspron
kelijke handteekeningen worden geadresseerd
aan Prof. Mr. J. De Louter te Utrecht.
Het al of niet doeltreffende van dezen stap
wenschen wij in het midden te laten. Dat
hij tot dusver geen doel heeft getroffen,
schijnt de uitkomst te bewijzen. Het zou
kunnen zjjn dat de politieke veranderingen
in hot vaderland aan eene afwachtende hou
ding de voorkeur doen geven.
Intusschen achtte de hoer Brooshooft het
noodzakelijk, inlichtingen te verstrekken om
trent den toestand in Indiö, tor beoordeeling
van de werking van het in de laatste jaren
gevolgde regeeringsstelsel. „Zooveel moge
lijk" verzekert hjj „is getracht naar
waarheid, door het inwinnen van talrijke
information bij deskundige en geloofwaardige
personen. Dat niettemin dit stuk eene doorloo-
pende acte van beschuldiging is geworden
tegen de Regeering, is niet te wijten aan par
tijdigheid, maar aan de eloquentie der feiten."
Hot eerste deel der „Memorie" behandelt
do Belastingen, en vangt aan met een alge-
meenen blik op den vermogens-toestand van
den inlander.
Dat hoofdstuk is zeor belangwekkend. Niet
onwaarschijnlijk zal het bii den lozer jmenige
illusie doen verdwijnen; wjj hobben toch van
den „Javaan in zijn desa" zekere idyllische
voorstellingen, welke door den heer Brooshooft
geenszins worden bevestigd. We beschikken
thans over te weinig ruimte om in bijzonderhe
den te treden, en hopen later op het onderwerp
terug te komenvoor het oogenblik bepalen we
ons tot de aanhaling van het oordeel van een
onverdacht gotuige, „een achtenswaardig en
geheel onbevooroordeeld man", dien de Schr.
tot staving van zijne opinie laat sprekenin
de Mededeelingen vanwege het Nederl. Zen
delinggenootschap 1887 (31ste deel 3de stuk)
zegt namelijk de zendeling C. Poensen van
Kedirie („Iets over het Javaansch gezin",)
„Doet men eene wandeling door de desa,
dan moet het de aandacht trekken, welk eene
groote menigte woningen er zeor armelijk
uitzien, daar zjj enkel uit bamboe-vlechtwerk,
PRIJS DER ADTHRTERTm-Ti
Y*aT—6 ngal*/ 1.08. Iadsra regel bmbt/8J.7J.'
Qroottre letters naar plaatsruimte. Veer het Sa-'
aeueeren belten da stad wordt 0.10
soms al oud en hier en daar vergaan, bestaan.
Treedt men binnen, dan vindt men niet veel
meer dan eene rustbank van bamboe, met een
paar stukken armzalige, vuile matten en
hoofdkussens, te smerig en bijna te versleten
om er gebruik van te makenvoorts een paar
oude, zwart gebrande potten, om water, rijst
of aardvruchten te kokeneene waterkruik
van een paar centen waarde; een paar oude
manden en een bamboe standaard voor een
oliebakje met een pitje er in, dat de meeste
avonden niet, of maar eenige oogenblikken
kan branden; eindelijk op het erf een nietig
padi-schuurtje van bamboe, dat misschien het
zeven-achtste deel van het jaar ledig is, en,
naast de woning, iets, dat men eene keuken
noemt. Ziedaar eene trouwe teekening van
duizenden erfjes en erven, waar duizenden
bjj duizenden kinderen opgroeien, zonder
eenige opvoeding. Het is al wel, als er voed
sel voor hen ismen leeft daar van den eenerx
dag op den anderen, en voedt zich met alles
wat men maar verteren kan. Kleederen be
zitten de ouders niet veel meer dan zjj aan
hebben, en dan nog oud en waardeloos goed
de kinderen dragen eene minimum kleeding,
of, als zjj nog zeer jong zjjn, evenals anderen,
in het geheel geene, doch mot dit onderscheid,
dat die „anderen" bjj feestelijke gelegenheden
vrij goecl gekleed te voorschijn kunnen komen,
dat met hen nooit het geval is."
„Van draagkracht voor belastingen
zou men beter doen voor deze klasse der be
volking en die klasse telt millioenen leden,—
niet te sprekenwant zij bezit die oenvoudig
niet. Hoe de menschen nog in staat zijn, hunne
jaarlyksche belastingen voor de hun toebe
deelde rijstvelden te betalen, is een raadsel
voor ieder, die niet intiem bekend is mot de
wjjze, waarop mon die bjj elkaar weet te
scharrelen. En bjj de autoriteiten, die de be
lastingen in ontvangst moeten nemen, vindt
men niet veel barmhartigheid of geduld.
Van den oogst moeten schulden betaald,
moet de belasting voldaan worden; is het
wonder dat ook de geoogste padl ten einde
18? dat menige heerendienstplichtige, die een.
zeker deel der desavelden tot eigen bewer
king krjjgt, dit reeds voor een deel of wel
geheel verkocht heeft vóór de bewerking?
Ja wat zeggen wjj! dat zulk3 vóór
de verdeeling der velden reeds heeft plaats
gehad? Natuurlijk dat men er zooveel minder
voor krjjgt, naarmate men hot langer te voren
reeds verkoopt. Men zal ons wel willen ge-
looven, als wj verzekeren dat menig desa
man in den westmoesson zjjn buikband maar
rotsblokken verhieven zich ook aan de linker
zijde van het pad en in de rotsspleten ver
toonden zich hier on daar braambezietakken,
met droog, winterachtig groen.
Thans waren zjj op de hoogte en rustten
een zeer korten tijd. Niettegenstaande de koude
luclitstrooming, parelden dikke zweetdruppels
op hunne voorhoofden.
Valentijn leunde tegen den stam van een
boom en zag in de verte hoe nietig klein het
ouderlijk huis in het dal scheen. Dan sloeg
hjj den blik neer in de diepte, aan zjjne voeten.
Als door eene groote natuurkracht uit elkander
gejaagd, gaapte hier de afgrond, en beneden
schuimde en kookte de beek.
ValeDtjjn nam een steen van den grond en
wierp hem in de gapende diepte; met een
doffen slag verdween hij beneden in den gis
tenden ketel.
Somber stond Anton naast hem, op den
steel zijner bjjl leunende. Daar gloed als
't ware weer een bliksemstraal over zjjn ge
zicht en onheilspellend flikkerde het in zjjne
donkere oogen.
„Als hij nu uitgleed", fluisterde het in zjjn
binnenste, „als hij duizelig werd. Slechts een
oogenblik een ruk een kreet alles ware
voorbjj. Hi) sloot de oogen als voor een schrik
beeld. Beneden zag hij reeds het verpletterde
lijk van zjjn broeder zag de moeder 1 Ja, de
moederMaar hoe lang zou het duren, dan
zou hij het te boven zijn gekomen, en dan
was Anna de zjjne!
Vaster omvatte de linkerhand de bjjl; met
duivelsch gewold werd hjj voorwaarts gedre
ven. Tegen zjjn wil volgde hjj de donkere
macht de rechterhand verhief zich tot den
stoot
Daar weerklonk een schot door de bergen
en weerkaatste in rollenden donder op de om
liggende hoogten. Anton verschriktede hand
daalde langzaam en zjjn bleek gezicht werd
eensklaps bloedrood.
En als uit een woesten droom ontwakend,
zeide hij: „Kom, Valentijn, w(j willen gaan!"
Niets vermoedend keerde de jongeling zich
om met de woorden: „De houtvester zit weer
achter de vossen."
Zjj gingen verder. Een half uur later weer
klonken hunne bijlslagen door de stilte van
het woud. De eene stam na den anderen
viel onder de zware slagen, en toen het
namiddag werd, stond alleen nog de laatste
der te vellen boomen, een zware eik. Het
was echter ook tyd dat de broeders het werk
eindigden, want de storm was opgestoken
en donkere sneeuwwolken begonnen reeds
den hem9l loodachtig grijs te kleuren; de
sneeuwjacht kon elk oogenblik beginnen.
Maar de eik begon reeds te wankolonzijn
stam was ondermijnd; nog weinige slagen
slechts, en hjj kon den trek volgen van hef.
touw, dat aan den ondersten tak bevestigd was.
„Het is ook hoog tjjd," sprak Anton, en
zag bezorgd naar den hemel„wjj moeten
ons haasten, anders zitton wij straks in de
sneeuw. De stammen zullen ons weder in
sneeuwen en van bet halen zal deze week
wel niets meer komen."
„Dat is niets; zij worden ons immers niet
ontstolen?"
„Dat niet; hallo dus!"
Zij traden terug en vatten het touw, maar
het was niet stevig genoeg vastgemaakt,
de knoop ging los, en het touw viel op den
grond.
Valentjjn zag met een spijtig gezicht naar
den boom. „Dat je - Nu zijn wij mooi
verlegen. Als de boom verkeerd valt, kunnen
wij lang werken, voordat wy hem weder de
helling op hebben."
„Wat nu te beginnen?"
Valentijn had het touw weder gegrepen en
was den stam genaderd, terwijl hjj met de
hand zijne stevigheid onderzocht.
Wordt vervolgd.)