JUJ
H
'V 1303
fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Sn bange dagen.
Feuilleton.
IN DE MERGELGROEVEN TE VALKENBURG.
s
Leiden, 28 April.
liOojo.
yS;iiiii<Ia«- 30 Api'il.
~Ef—
PE.US DEZEK COURANT:
Yor.r Leiden por 3 maanden1.10.
ijYtnco per pootm 1.40.
££2oad.eriyke Nomraere0.05.
Niemand is het hun komen vertellen, en
Joch weten zy hot: in het vaderland wjjst
He almanak op de naderende lente. En ofschoon
lot oord ook overvloeiende is van kikvorschen
L] andere lekkernijen, toch reppen zy de
llleugolen, om do plek weer* te vinden, waar
Jenmaal hunne wieg zich hoog in de lucht
Kerhief. 't Is een lango tocht, maar het heerlijk
■uitzicht op huwelijksheil en ouderenvreugde
■staalt de slagvederen.
I Helaashet vaderland is wreed jegens
Ido nieuwe bewoners. Waar zjj malscli groen
Iverwachtten, oneindig liefelijker dan de weel-
Iderige plantengroei aan de Nylbronnen, daar
■jaagt het sneeuwstof over het kale veld;
teen milde zonneschijn lokt uit tot den aan-
Igenamon arbeid van den nostbouw, maar
leen ijzige en nijdige Noordooster doet het
■bloed zelfs in do ooievaarsadoren stollen.
[Schuw en verlegen, weldra radeloos van
Ihongor en in hopelooze ellende, zwerven de
arme eibers rond, en menig „hoilaanbrenger"
[vindt den dood ter plaatse, waar hij oan nieuw
leven meende aan te vangen.
Vriendelijke lezers, er is in één opzicht
overeenkomst tussclien do ooievaars en onze
vrouwen. Ook zy hebben voor eene dier groot-
scbe ondernemingen, waartoe zij zich door
haren plicht geroepen achten, een bepaalden
tijd. Er bestaat zeker verraderlijk spreek
woord, dat gewaagt van „tien zomerscho
dagen in Maart;" en pas is deze maand
ook in het land gekomen, of uwe gemoeds
rust wordt reeds gostoord door zekere wel
is waar verwijderdo, maar toch geenszins
onduidelijke toespelingen op het lot, dat u boven
het hoofd hangt. De vorm is niet altoos
dezelfde: nu eens heoft uwe vrouw vernomen,
dat de stukadoor N. zyne zaak aan een ander
heeft overgedaan, zoodat ge dit jaar bij do
.groote schoonmaak" dien opvolger zeker
wel zult nemen, dan weder wordt de vraag
gesteld, of men ditmaal niet eens probeeren
zal, het bewaren der kachels in eigen beheer
te nemen, terwijl soms ook een vriende
lijke wenk wijst op den toestand van het
vloerkleed, dat nu, na de „groote schoon
maak" heusch niet langor moe kan. Van dat
oogenblik is het met uwe tevreden gemoeds
stemming gedaan. Er komt zekere somberheid
in uwe levensbeschouwing, tegen welke gij
6) BOOR
Mr. CL, O VIS.
Beiden, Dries van den molen en zjjn knecht,
zijn thans schier machteloos; met zjjne Her
culeskrachten drukt Pierre hem tegen zijne
borst aan; de ijzeren omhelzing, waaryan zij
op het oogenblik de slachtoffers zjjn, doet hen
schroeuwen, jammeren en gillenhunne aderen
zwellen op als koorden, het gelaat is nu vuur
rood, dan weder blauw; de oogen puilen uit
hunne kassenzij kunnen niet slaan, niet
stooten, want Pierre heeft hoofd, schouders
en armen buiten het bereik hunner vuisten,
welko buitendien nog door de makkers van
Pierre worden vastgehouden; zy zijn ton
eenenmale weerloos; maar evenmin is het
Pierre mogelijk het broodje in de hoogte te
brengen, want al die anderen uit Neerbeek,
uit Meersen, Geleen en Erawinkol, hechten zich
vast aan die vuist, waarin nog steeds hot
broodje rust.
Die drom, die dooreenmengeling, die knoop
v»n menschen als het ware, is steeds in be
weging; nu is zij op deze plaats, dan weder
tevergeefs poogt te worstelen, en welke zich
openbaart door vlagen van afgetrokkenheid
of langdurig zwijgen.
Maar dat was nog maar eene eerste waar
schuwing. April komt, en bereikt nagenoeg
de helft van hare loopbaan. Gjj vindt het
vervelend koud, uwe echtgenoote is het op
dit punt volstrekt niet met u eens. Als een
verstandig man twist ge daar niet over: in
de eerste plaats zou het u toch niet helpen;
vervolgens gevoelt gij dat ook zjj zwicht
voor den drang eener natuurwet, dezelfde
die de bijen dwingt hare vlieggaten uit te
komen en de haringen de Zuiderzee injaagt.
Z\j kan wezenlijk geen weerstand bieden aan
de schoonmaakkoorts, welke haar bevangt, al
wilde zij u de onaangenaamheden sparen,
wollce als oene dreigende wolk aan uw hemel
zwevenzjj kan het nietook zjj gehoorzaamt
aan een fatum, 't Is geene huichelarij, wanneer
zij u verzekert dat het zonnetje zoo lekker
warm schijnt, terwijl gij half bevriest; in de
tweede helft van April, uiterlijk in het begin
van Mei, ondergaat hare natuur eene veran
dering, welke misschien door onze physiologen
nog niet met nauwkeurigheid is bestudeerd,
maar die haar naar luiwagens en dweilen,
mitsgaders naar roezemoezige conferenties
met schoonmaaksters doet snakken als een
gevangen zeohond naar een vijver.
Vast besloten, uw lot, hoe hard het ook
zjjn moge, met mannelijke zelfverloochening
en kalme gelatenheid te dragen, komt gjj op
zekeren middag van werkplaats of kantoor
thuis, gjj opent de deur en „Voorzichtig,
meheer, daar staat een ladder," zoo klinkt u
oene vroemde en toch niet geheel onbekende
stom uit hooger sforen tegen. Op de ladder
verheft zich, met don ontblooten rechterarm
aan den zolder reikende, de eigenaros dier
stem. Ge houdt u goed, en zegt „Dag Bet,"
waarop een hartelijk „dag meheer, hoe is
't met u?" antwoord geeft.
Hoe 't met u is! Ja, wie op dit oogenblik
in uw gemoed kon lezen, zou daar verschrik
kelijke ontdekkingen doen. Maar daar komt
uw vrouwtje, vriendelijk lachende, naar u toe.
Enkele sporen van zeepschuim verhoogen nog
do levendige uitdrukking van hare blozende
wangen, en half verlegen, maar toch met zokere
schalkscbheid, zegt zij: „Ja, zie je,'t was van
daag zulk lekker weer, en ik kon Bot juist een
dag of wat krijgen, dus ik bon maar begon
nen." Gij zucht en zwjjgt, en slaat een wee-
moedigen blik op de plaats, waar de heerlijke
kachel gestaan heeft. „Ik weet wel", zoo
vervolgt zjj, „dat jy een kleumsch kereltje
bent, maar op jou kamer brandt do kachel,
en daar zullen we nu maar koffie drinken en
van middag eten ook. Je vindt hot immers
goed
Heb nu eens den moed om tegen to spar
telen, vooral nu ge voor het fait accompli
zyt geplaatst!
En of het spel zoo sprak,, de wind, welke
vap morgen zoo hoopvol uit het Westen fluis
terde, is Noordoostwaarts geschoten, en neemt
het voorkomen aan als wilde hjj daar minstens
drie weken blijven. Ge hangt uw demi-saison
weg, en gaat aanstonds met do winterjas
uit; uwe vrouw beschouwt dat als eene soort
van demonstratie, want zij voelt zich heel
anders dan gij; zij is echter ook verstandig,
en zegt er niets van. Op die manier blijft de
vrede bewaard, het kostbaarste kleinood onder
het echtelijk dak. Volgens stilzwijgende over-
oenkomst is uwe kamer do gemeenschappelijke
tabernakel geworden, en terwijl beneden en
naast u het zeepsopfostijn tot ware baccha-
naliën - aangroeit, stelt gij schier bovenmen-
scheljjke pogingen in hot werk om uwe ziel
in lijdzaamheid te bezitten. Zelfbeheersching
is eene deugd, en gij begint er zeker held
haftig genot in te vinden, dat gij u door de
uitwendige omstandigheden niet laat vermees-
toren. Echter, zonder kleorscheuren komt gij
er niet af; en hoezeer go voor uwe vrouw,
die onder dit alles, ondanks de vermoeidheid
van iederon avond, zoo gezond blijft als een
visch, ook de hoestbuien tracht te verbergen,
welke u toistoren, gelijk een landverhuizer
zijn offer brengt aan Neptunus, buigt gij het
hoofd voor de macht van de onbekende god
heid van de „groote schoonmaak", die
waarschijnlijk wel familie is van Ilygeia,
maar met wier woest ingrijpen in uwe dage-
Ijjksche gewoonten gij eerst verzoend raakt
op het oogenblik, dat van haar tijdelijk altaar
de laatste steen zal zijn weggebroken.
Dat oogenblik komt eindelijk. Nadat de
schoorsteenvegers alles zwart, de stukadoors
alles wit gomaakt hebben, on go tot overmaat
van smart nog een greep in de secretaire
hebt moeten doen om gordijnen en vloer-
kleeden, met en bonevens wat behangerij en
wat er verder volgt te vereffenen, slaat
het zalig uur, waarop uw vrouwtje zegt:
„Ziezoo, nu is alles klaar, op uwe kamer
na, en daar zal ik niet aankomen vóór
Leidsche kermis, heb je gezegd." In de ver
rukking, door die heorlijko mededeeling opge-
1 wekt, zoudt ge baast zwak genoeg zijn om
PRIJS DHR ADVRRTHKTIHN:
V[.ji 16 regel* 1.05. Iedere regoi meer 0.17 J. -
Grooter* letten neer pleeteraiinto. Voor het is-''
ceseeoron buiten de eted wordt 0.10 berekend.
te zeggen: „Och neen, doe dio nu ook maar,
dat gaat in ééne moeite door!" doch ge
lukkig bezint gij u intijds, wel wetende dat
ge anders voor al uwe toekomstige levens
jaren eon verloren man zoudt zijn.
Gij geeft dus uwer wederhelft een fermen
zoon, misschien wol twee, en wenscht haar
geluk. De felicitatie is verdiend, want alles
blinkt nu als een spiegel. 1 en frissche reuk
van boenwas wordt door do meubelen uitge
wasemd; elk voorwerp zier er uit of het
fonkelnieuw is, en als het nu aanstonds
wezenlijk en waarachtig lonfo is geworden,—
dan zijn alle nevelen weggejaagd. Inderdaad,
de „groote schoonmaak" was een bange tijd,
maar per slot van rekening zyt, ge tych in
uw schik dat onze Neder!-ndsche vrouwen
er zulk eene periode op nahouden. Alleen
zoudt gij wonschen, doch die wensch is to
stout dan dat ge dien onder woorden zoudt
durven brengen, dat niet de almanak, maar
de thermometer in de buitenlucht het sein
voor den aanvang mocht geven. De volmaakt
heid is hierbeneden echter onbereikbaar.
I-Ieden zijn aan de universiteit alhier bevor
derd tot doctor in de rechtswetenschap do
heer U. J. Kapteyn, geb. te Bodegrave, met
academisch proefschrift, get.: „Homologatie
van accoord buiten faillietverklaring", en do
heer H. C. Moolenburgh, geb. te Zieriksee, met
academisch proefschrift, get.„Art. 990 B. W."
By herhaling worden we er aan herinnerd
dat het winterseizoen nog niet tot het ver
ledens behoort.
Thans weder geschiedt dit door de aankon
diging van eene voorstelling, de volgende week
in den schouwburg alhier te geven door het
Hollandsehe Opera- en Operetten-gezelschap.
Men zal zich herinneren dat in den loop
van den vorigen na-zomer enkele loden daar
van zich in Zomerzorg deden hooren, met
ziilk een bijval, dat hun eerste optreden ge
volgd werd door een tweede, dat nog drukker
bezocht werd dan zjjn voorganger.
Door velen werd toen de wensch uitgespro
ken dat ook de gelegenheid zou mogen worden
geboden met het gehoole gezelschap kennis
te maken. Gedurende den afgeloopen winter
schenen daaraan echter moeilijkheden te zijn
verbonden geweest, zoodat het verlangen nu
eerst a. 8. Woensdag kan worden bevredigd.
Men zal daarbij echter niet verliezen, veel
eer winnenwant uit de verschillende ver
slagen van de bladen, verschijnende in die
thans: „Jeanc, kom hier, haal hetKorsbrood
voor Valkenburg!"
Jeanc ijlt naar het gevecht om zijn makker
te ondersteunen; een tiental wil hem tegen
houden; zij weten het zeker dat, wanneer
deze gespierde jonge man or in slaagt zijn
makker te naderen, de overwinning ook dit
jaar ongetwijfeld wederom aan Valkenburg
ten deel zal vallen.
Met zijne nog versche krachten heeft Jeanc
spoedig een paar zijner tegenstanders op den
grond geworpen; oen jongon uit Neerboek
wil hem den verdoren doorgang beletten door
met de zijde van de hand hem een slag in
den hals, oven onder de kin, toe te brengen,
een slag, welke verschrikkelijke pijn ver
oorzaakt.
HU merkt den aanslag echter, grUpt den
arm van den Neerbeekenaar, draait dezen half
om en zijn vijand, valt eenige schreden verder
op den grond
Hij ia rö'rds bij Willem MancliU, die zich
rast heeft geklemd aan Dries van den molen
om dezen to belettten met don arm Pierre
op den huik ce slaan.
{Wordt vervolgd.)
gindor, nu op het kerkhof, dan weder op
straatmen wentelt van den éénen kant naar
den anderen. Telkens als die worstelende,
woedende menigte met een huis in aanraking
komt, trillen de muren en worden dan bedekt
met talryke bloedvlekken; plotseling bonst
de massa tegen eene poort, welke van ach
teren van sterke schraagbouten voorzien is,
maar desniettegenstaande vliegt deze met een
ontzettend geweld open; achter de poort be
vindt zich een tuegevroren mestpoel; het Us
is wel een voet dikhet kraakt, het stort in,
de worstelaars staan tot over de knieën in
het morsige water, velen zyn gewond door de
scherpe ysschollen, doch niets is in staat de
worsteling te doen ophouden.
Pierre, met zyne verwoede tegenstanders
nog immer in zyne armen gekneld, vormt
steeds het middenpunt van dezen warklomp
van strydenden en nog heeft hy Jeanc niet
geroepen, nog heeft hy niet te kennen ge
geven dat hy zyne hulp noodig heeft.
Wol honderdmalen is deze op het punt
geweest zyn makker ter hulp te snellen om
hem by te staan, maar hy durft niet; Pierre,
de broodjeskoning van het vorig jaar, had
het hem verboden, en buitendien, zou het
niet laf zyn op dit oogenblik hem by te springen?
Zooals de kansen thans staan, is het zeer
waarschynlyk dat Pierre de overwinning zal
behalen, ook zonder zyn toedoen, ook zonder
zyne hulpen zal hij dan zyn voordeel zoeken
ln de verzwakte krachten der anderen, zal
hy thans van hunne vermoeidheid party
trekken om zichzelven tot broodjoskoning te
verheffen? Dit nooit!
De drom is inmiddels wederom op hot
kerkhof terechtgekomen, maar toch is die
menschenmassa reeds kleiner gowordenvor-
scheidenen, te erg gehavend, hebben zich
aan den stryd onttrokken om hunne wonden
te verbinden, om het bloed, dat tappelings
langs het gelaat loopt, af te wasschen met
het yskoude water.
„Voor Krawinkel het Korsbrood!" roepon
de overgeblevene jongens uit Krawinkel, en
stryden met vernieuwde woede. „Voor
Meersen het Korsbrood!" schreeuwen die uit
Meersen. „Neen, voor den duivel, voor
Geloen P* tieren de Geleendonaars. „Ja, voor
Geleen," brengt Dries van den molen, nog
immer tussclien de reuzonarmon van Pierre
gekneld, met moeite uit.
„Het Korsbrood kan my gestellen worden,"
kryscht de Waal van onder den arm van
Valkenburgs Hercules, „laat los, laat los, je
verwvn-gt my!"
Ifr- ar Pierre laat niet lo»; pok deze schreeuwt