8556. A0. 1888. (Deze (Courant wordt dagelijksmet uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Ticeede Blad. Leiden, 7 Januari. Feuilleton. De Banknoot. Maanda»' OiiruLajpi. DAGBLA D. PRIJS DEfcEB COUHANT: Yoor Leiden per 9 maanden1.10. Franco per post1.40. Afeonderljjke Noznmera0.00. PRÜS DEE ADVERTENTIBN: Yafi 16 regels 1.05. Iedere rogel meer 0.17J.*[ Grootore letters naar plaatsruimte. Yoor het in-^ oasseeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend. OllU.'iecle Kenniiütfcviu^en. De Burgemeester der gemeente Leiden brengt ter algémeene honnis dat op bed^Q aan den ontvanger der Directe^'BTolaètingen alhior is ter hand gesteld het kohier der Grondbelasting op de gebouwd© eh ongebouwde eigendommen, over het jaar 1888, exe cutoir verklaard den 5den Januari 1888, en herinnert voorta de belanghebbendcDn aan hunne verplichting om hunnen aanslag op den bij de Wet bepaalde» root to voldoen. L e i d o nDe Burgemeester voornoemd, 7 Jan. 1888. DE KANTER. De Stadszaal bood gisteravond weer een schouwspel aan, als waarop de Leidsehe Maat- schappij voor Toonkunst zich steeds mag be roemen zoowel in do zaal als op de gaanderij bleef wederom geene plaats onbezet; boven zag men zelfs don éénen bals over don anderen reiken. Maar juist daardoor ontbrak hot niet aan eene schrille, doch eigenaardige tegenstelling tegenover de eivolle grooto zaal, werd de voor deze gelegenheid aanzienlijke ruimte van het orkest ingenomen door slechts vier perso nen, die geroepen waren de in hen gesteldo verwachtingen niet te leur te stollen, Terwjjl het concert om halfacht een aan vang zou nomen, was er om zes uron nog niets van de loden van het Heckmann- quartet te bekonnen. Met een rondreisbiljet van Middelburg, waar zij den vorigen avond waren opgetroden, vertrokken, hadden zij nl. te Rotterdam een belangrijk oponthoud, aan gezien zjj daar niet met de Hollandsche lijn mochten doorrijden, maar, ten gevolge van do welwillendheid van een gedienstigen (I) geest, den trein als 't ware werden uitgezet en de reis per Rijnspoor moesten voortzetten, zoo doende te Utrecht aankwamen, waar zy, by gebrek aan eene onmiddellijke aansluiting, eveneens tegenspoed haddon, waarna zy ein- deiyk met een volgenden trein zonder stoornis ■over Woorden naar do oigenlyke plaats hunner bestemming konden stoomen. Onderscheidde zich alzoo hunne reis door allerlei wederwaardigheden, welke een mensch wel uitzyn humeur zouden brengen, geen spoor was daarvan meer merkbaar toen zij zich ein- deiyk vertoonden in de zaal, gevnld met eene menigte, die met belangstelling hunne komst verbeidde, welke eveneens niet kan nagelaten hebben op het viertal een gunstigen indruk te maken omtrent de waardeering, welko onze stadgenooton voor de kunst aan den dag legdeD. Wat den leden voor Toonkunst met hunne dames gisteravond werd aangeboden, was in derdaad ware kunst, eene kunst, die zich niet laat beschryven, die zonder woorden tot den toehoorder spreekt, dezen doet rnodege- voelen en voor de zooveelste maal de over tuiging "schenkt hoe goddefiJR toch de muziek is, zóó zuiver, zóó rein en zóó zoet, als het viertal in zün keurig samenspel en niet genoeg te pryzen eenheid als 't ware wist te tooveren. Men verwachte niet van ons dat we hier in détails treilen. Hetgeen met zulk eene warme voordracht te genieten werd gegeven, laat zich niet met koude letteren beschryven. Van hetgeen ten gehoore werd gebracht, was het een al treffender dan het andere voor den hoorder. Herhaaldeiyk brak de zaal dan ook in een daverend applaus uit, zoowel-waar het gold om de zeldzame verdiensten van den heer Rich. Bellmann in zyne violoncel-solo„Andante en Allegro" van Boccherini, en die van don heer Rob. Heckmann in dé viool solo„Rêverie" van Vieuxtemps, welke het dankbare publiek naar meer deed verlangen, te huldigen, als waar de heer Otto Forberg als tweedo violist en de heer Theodore Allekotte als altist in dé meesterwerken van Haydn, Schumann, Mendelssohn, Fr. Schubort en Beethoven zich by hunne kunstbroedors aansloten. Méér dan voldaan trok zeker leder dan ook weder huiswaarts, maar méér dan voldaan ook over hot Leidsehe publiek zullen do vier hoeren hedenmorgen de reis naar Antwerpen hebben aanvaard. Eene kleine schets, onder don titel van „Een IJspraatjo" door dr. J. G. Van Doventer, zal hedenavond alhier by den hoor B. Blan kenberg verschynen. Tot de lezing er van werden we echtor reeds heden in staat gesteld. Wy namen met genoegen kennis van den inhoud, waarvan de lezing door den prettigen styl ons niet moeiiyk viel, en ofschoon de schryvor niet vermeldt of bot geheel historisch is, kunnen wy dit toch zeer goed aannomon, daar het een onderwerp behandelt, door hoe ren wellicht ook door dames liefhebbers van het schaatseneden in de laatste dagen druk besproken. Aan het einde van zyne schets komt de schrijver nl. aan de bespreking der wensche- ïykheid tot oprichting van eene IJsclub te dezer stede. Het feit dat de banen hier slecht worden onderhouden, dat alléén 's morgens wordt geveegd en voor het overige van den dag de baanvegers or slechts zyn „om centen op te halen" en het dames lastig te maken, doet de schryver daartoe overgaan. Wy zouden dit plan ton zeerste toejuichen, want werd het vorwezenlykt, dan zou ditèn in hot belang van de liefhebbers van schaat seneden zyn én in het belang van de baan vegers, die dan kunnen rekenen op een vast daggeld, maai' nü niet weten, wat zy zullen ontvangen. Mocht er later geld in kas zyn om er eene flinke baan in de nabyheid der stad, eene navolging van de Amsterdanische Sportclub, op na te houden, waar 's middags gereden wordt onder de vroolyke tonen van Mann's kapel en waar, in eene daartoe ingerichte tent, de heeren met bunno dames eene hartversterking kunnen nemen.welk een gulden tyd zou dan voor Leidens schaatsenrijders en -rydsters aanbreken Men leze dus deze schots, maar sla de handen tevens aan het werk! Men meldt uit 's-Gravenhage:, Met huitengewono geestdrift werd Louis Bouw meester in den Haagschen Schouwburg gister avond gevierd by gelegenheid van zyn 25 jarig jubilé als tooneelspeler. Do zaal was op alle rangen geheel bezet en in de eerste ryon be speurde men de meest aanzienlyken op het gebied van kunst en ietteren. Toen hy in de rol van Lodewijk XI optrad, ontving hij oen lauwer- en eikekrans en na het vierde bedryf wachtte hem een ongewoon huldebetoon. Op het tooneol stonden zyne mede artisten en verscheidene commissiën geschaard en toen Bouwmeester verscheen, werd hy met een langdurig gejuich begroet en werden hem een aantal lauwerkransen overhandigd en ver- scheideno toespraken tot hem gericht. De heer Arnold Ising sprak namens de liefhebbers der Hollandsche tooneelspeelkunst. Hy herinnerde den aanvang der kunstenaars loopbaan van Bouwmeester, hoe deze toen reeds door zyne manneiyke fierheid aandacht en bewondering wekte. De directie van het „Nederlandsch Tooneol" had zichzelve vereerd door dien kunstenaar do plaats te geven, waarop zyn talent hem ten volle recht gaf. Opsommende de verschillende rellen, waarin deze eerste acteur had geschitterd, roemde hij vooral de Shakoasperiaansche vertolkingen, de heroïsche typen, en deed alle recht wedervaren aan 's mans opvatting, fijnen smaak en fijn gevoel, niet minder dan aan zyne macht der intuïtie, de macht om zich in te denken in karakters. Hij ovorhandigde hem ten slotte namens vele kunstvrienden oen gouden ring met brillant en een in fluweel gebonden rol met de namen der gevers. Hy hoopte dat Bouwmeester, die op zyn jubilé eens koningsrol vervulde, do koning van dn Nederl. Schouw burg zou blyven. De toespraak werd door oen daverend ge juich begroet, nieuwe lauweren vielen den jubilaris ten deel en de kreet „Leve Bouw meester!" weerklonk. Namens de Haagsche afdoeling van het Tooneelverbond bood de onder-voorzitter, de beer Hymans Van Wadenoyon, een krans aan met eene toespraak, waarin hy zinspeelde op het feest dat de jubilaris d« „bouwmeester" mag heeten van ons nationaal tooneel, dat hij heeft helpen ontwikkelen en doen bloeien. De kunstschilder Mesdag vertolkte de sym pathie van Bouwmeester's kunstbroeders en Haagsche kunstenaars en kunstenaressen, namens wie hij oen album met 34 teeke- ningen, etsen en aquarellen aanbood van leden der Haagsche sehilderschool. Moge zeide do heer Mosdag, den jubi laris namens haar de broederhand gevende en onder instemming van het geheele publiek dit geschenk u welgevallen en de aanschou wing u met genoogen doen herinneren aan de Haagsche kunstenaars, die u de broeder hand reikon. Ook hy sloot zich aan by den wensch, dat Bouwmeester nog vele jaren eon sieraad van het Nationaal Tooneel, ja, de eerste tooneel speler in Nederland mogo blyven. De heer Bouwmeester nam ten slotte zelf het woord. Hy betuigdo zyn hartelyken dank voor alles wat gedaan was om dezen voor hem tot een waren feestavond te stem pelen. Wel kon liy vermoeden dat hij op de sympathie van het Haagsch publiek mocht rekenen, maar tegenover zooveel blyken van hulde en sympathie stond hy als 't ware verstomd. Do gave der welsprekendheid missende, zoodat hy niet in schoono woorden kon uit drukken wat zyn hart sprak, bepaalde hij zich tot een innigen dank aan zyn geliefd Haagsch publiek. Na al deze ovation word de heer Bouw meester nog eenigo malen voorgoroopen. Tot de vervaardiging van de teekoningen hebben o. a. de volgende Haagsche meesters en eene schilderes, die Bouwmeester als too neelspeler zeer hoogachtten, hun talent ge leend: mej. v. Houten, de hli. Bosboom, Maris, Mesdag, Roermoester, Vervoer, Israels, De Jos- selin De Jong, Benschop, Artz, Weissenbruch, Duchattel, Zilcken, v. d. Maarol e. a. Het stoomschip „Zuid-Holland", van Java naar Rotterdam, vortrok 5 Jan. van Marseille. 13) Don volgenden Zondag vertoonde de heer Debray zich weder by de dames Simen, maar hy bracht ditmaal zyn dochtertjo mede. Juliette was juist bezig met eigenhandig voor het middagmaal te zorgen. In het oog eens minnaars van twintig jaren of van eend weepend dichter zou dit haar opeens van den troon harer bevalligheid hebben gestooten; maar nu verhoogde liet hare verdiensten in de schatting van een bedaard man, die de waarde eener vrouw beoordeelde naar de blymoedig- heid, met welke zy zich wyddo aan plichten, welke anders niet van de aangenaamste zyn. Juliette bracht don bezoeker en diens dochtertje by hare moeder, waarna zy zich verwyderde. Na verloop van eenige oogen- blikken kwam zy terug, na zich te hebben ontdaan van een paar witte morsmouwen, welke zy gewoonlyk by haar huiswerk aan had. Die mouwen en een halsdoekje, hoogst een voudig, maar wit als snoeuw, gaven oen "bevallig voorkomen aan bet eenvoudige grys wollen kleedje, dat reeds aan den heer Debray bekend was. „Welk een lief kindl" zeide de weduwe Simon torwyl zy Jeanne omhelsde. „Toch niet," antwoordde haar vader. „Myn dochtertje weot wel dat zy geen bekoorlyk voorkomen heeft; maar zy is goed en zal uwen lof meer verdienen, indien mejuffrouw Simon de taak van hare opleiding op zich wil nomen." „En zou de lieve Jeanne my wel willen gehoorzamen?" vroeg Juliëtte, eigenlyk om iets te zeggen. Zy hield zich eenige oogen- blikkon geheel en al met het meisje bezig, niet zonder vrees dat haar vader de eene of andere toespeling op het gebeurde met de brieventasch maken zou. „Ja, ik zal u gaarne gehoorzamen," was het antwoord, waarby het lieve kind de mollige armpjes om Juliette's hals sloeg. „Ik zal u hartelyk liefhebben, want gy ziet er zoo vriendoiyk uit." Nadat het gesprok eenigo oogenblikken geduurd had, verzocht de heer Debray aan Juliette om het stuk eens te spelen, dat opgeslagen op do piano lag. Hy vroeg dit gedeeltelyk, ten einde het meisje, wier ver legenheid aan zyn roenschkundigen blik niet ontging, op haar gemak te zetten, maar tevens ook eenigszins om alzoo ongezocht op dit punt de bekwaamheden der aanstaande onderwyzeres van zijn kind te toetsen. Juliëtte plaatste zich zonder omhaal van verontschul digingen met oonvoudigheid aan de piano en speelde het stuk met juistheid en gevoel. Eigenlyk begreep zy dan ook het geven eener proeve verschuldigd te zyn aan den vader haror toekomstige leerlinge. Eer Debray vertrok, vroeg hij of Juliëtte in de leeruren liever de kleine Jeanne te harent ontving, dan wel of zy de moeite wilde nemen om daartoe aan zyn huis te komen. Daar zy echter in dat gedeelte der stad, waai" de heer Debray woonde, ook nog apdere lessen te geven had, vond zy het laatste verkieselykst. Hare belooning werd op eene zeer kiesche wyze voorgesteld, en wel tot een bedrag, zooals zij nog van niemand had ontvangen, en zooals zy het ook niet zou hebben durven vragen. Nu het haar even wel vrywillig aangeboden werd, meende zy niet te moeten afwyzen. Debray had zich met geen enkel woord uitgelaten over de geschiedenis van het bankpapier, niet eens zelfs er op gezinspeeld, en hiervoor was Juliëtte hem recht dankbaar. Den volgenden dag nam het onderwys een aanvang. Juliette vond in hare kleine kweekelinge een uitmuntenden" aanleg naar geest en hart, zoodat hare bevattelijkheid en leerzucht, al het dorre ontnamen aan het eerste onder richt, waardoor dit anders zoo onaangenaam- wordt voor wie onderwys geeft en die het ontvangt. De vorderingen der kleine leverden voor Juliëtte een dagolyks toenemend genoegen op, torwyl het haar eene alleraangenaamste gewaarwording gaf, te bomerken hoe lief het kind haar had. Toen de eerste les was afgeloopon, kwam de kindermeid van Jeann9, eene bedaarde vrouw van .jaren, die reeds .Jeanne's moeder op den arm gedragen had, hot kind roepen om eenige versnapering te gebruiken. Zjj weifelde, want haar vader had haar van hare kindsheid af gewend om nooit iets tussc.hen- tyds te nuttigen, maar voor eten en drinken een goregeld'en tyd te houden. IR] oordeelde terecht, dat dit zeer strekte tot bevordering der gezondheid. En nu was we! het gewone uurtjo daar maar Jeanne scheen ongaarne, hare lieve leermeesteres (e verlaten.' „Ga maar, kindlief," sprak haar vader. Juliëtte stond insgolyks op om heen te gaan, maar Debray begon baar hot een en ander ten opzichte van het kind te vragen. (Wordt veroolyd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 5