N°. 8545.
Diiisda»; 27 December.
A", 1887.
ft
Eerste Blad.
Schat en Hart.
<§eze gouraqj wordt degelijks, met uitzondering
van fpn- en feestdagen, uitgegeven*
Leiden, 24 December.
Feuilleton.
HET HALSSNOER.
J LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIjtf DBZBR COUR/LXT:
Toor Leiden per 3 mnandep,l.io.
Franco per port1.40.
AXronderl^ko Noufmer».0.05.
(Era lebke Kebsipreekjb.)
Wie acht slaat op de toekenon der tijden,
kan een gevoel van onrust niet onderdrukken.
De zorgwekkende verschijnselen vermenigvul-
I digen zich op elk gebiedaan maatschappelijke
I banden wordt gerukt, zoodat zy dreigen te
I brekon; in den schoot der volken schieten
I welig de gifplanten van haat op, met roeko-
I looze hand uitgezaaidde begrippen van zede-
I ljjkheid blijken menigwerf niet bestand tegen
I het lokaas, dat den zwakke verleidt tot ver-
I krachting van beginselen, welke ieder menschon-
kind heilig moeeten zijn. Donkere wolken bo
i dekken het uitspansol, waar een matte zon-
i: nestraal ternauwernood doorheen dringt.
Pessimisten zijn we niet, en het zou ons
diep leed doen, indien met grond beweerd kon
worden dat we de gevaren, waarmee we do
toekomst bedreigd zien, overschatten. Doch is
het eon iJdel alarm, als we wijzen op de koorts
achtige inspanning, welke de volken van
Europa wijden aan de vermeerdering van hun
aanvalsmiddelen, aan de versterking van hun
weerstandsvermogen Hebben we in de laatste
maanden niet aanhoudend geleefd onder den
indruk, als zou het uitbarsten van een vree-
selijken strijd, waarbij al wat de geschiedenis
tot dusver als oorlogsherinneringen van vroe-
geren en lateren tijd heeft bewaard, slechts
-«-"kinderspel zou wezen, niot moer dan eene
I quaestie van weinige dagen zou zijn'? Ja, al
trachten we rustig door te werken aan do
taak, ons ieder in 't bijzonder opgedragen,—
voortdurend moeten wij het oog opheffen naar
het Damodes-zwaard, dat daar zweeft boven
onze hoofdenaan wie weet hoe dunnen draad
Maar hebben dan de natiën de overtuiging
prijsgegeven, dat het volksgeluk alleen be
staanbaar is met een vreedzame ontwikkeling
van de in haren boezem levende krachten?
Geldt niet meer voor haar dezelfde wet, welke
de samenwerking der individuen beheerscht,
dat een groot doel alleen bereikt kan worden,
indien allen mot elkander hunne vermogens op
hetzelfde punt richten, en, dat bet recht
van den sterkste volstrekt geen recht is?De
sterkste t' zijn en te blijven, ten einde voor
een overval gedekt te zijn, of wel, de Bterksto
'te worden, opdat men aan zijne eischen den
meesten nadruk zou kunnen bijzetten, dat
schijnt thans wel het hoogste ideaal te zijn,
waarvoor de politiek der staatkundige leiders
Van 1—8 reJEïa ƒ1.05. Ieder, rtgel meer/047J.|
Grootere letters paer plaatern^ate. Yooi\et üw
cap'nêpjVn buiten *0© etad wordt 0.10 berekend.**
hun landgenooten met geestdrift kan bezielen.
Schromelijk misbruik makende van bet be
kende woord, dat, aldus gebezigd, ter nauwer-
nood eene halve waarheid mag heeten„Indien
gjj den vrede lief hebt, bereid u ten oorlog,"
heeft men de krijgstoerustingen opgevoerd tot
eon zóó hoog peil, dat de offers, met dat doel
afgeporst, der volken draagkracht moeten doen
bezwijken. En de mannen, die als hoofden der
Regeoringen overhettegenwoordigeboschikkon
en 4e naaste toekomst beheerschon, zy zien
niet in dat het nationaal egoïsme, 't welk zy
onophoudelijk voedon, een schat is zonder
eenige waarde, een schat, welke den bezitter
verderf aanbrengt, en dat het werkelijk do
vloek is van onzen tyd, dat zy aan dezen
schat hun hart gehecht hebben!
Onder die omstandigheden klinkt do Kerst
psalm als een kreet om redding. Geiyk in
het donker tydperk in den aanvang onzer
jaartelling, toen heel de woreld zuchtte onder
den yzeren sehepter der wereldveroveraars, en
de menschheid by de versleten vormen van
het heidendom evenmin bevrediging voor
hoogere dan de bloot zinnelijke behoeften
vond als by een gestreng Joodsch ritualisme,
voor het eerst liet wool d is opgevangen,dat
de gezegende boodschap harer verlossing
verkondigde, luistert het beangst gemoed
opnieuw naar die wolbekende klankenen
mot bevende stem stamelt zy ze na, met
aandoeningen van smart en vreugde te gelyk
herbaalt zü ze, met een gevoel van be
moediging spreekt zy ze nog eens over:
„Eere zy God in den Hoogo, Yrede op
aarde, in de menschen een welbehagen!"
Niet als op zichzelf staande verscby'nselen
kunnen wy het bederf in de internationale be
trekkingen beschouwende menschengroepen
weerspiegelen slechts wat er leeft in de har
ten der individuen.
Ware de beorschappy van hot „eigen ik"
niet de schat, waaraan we ons gansche hart
hebben gegeven, alles zou veel anders zyn
ln de maatscbappy, in de huisgezinnen, in
de onderlinge verhoudingen, welke ons te
zamen brengen. We zouden weten dat de
hoogsto prys, hierbeneden te winnen, is
goed te zynwe zouden gevoelen dat er
geen heerlyker doel aan ons loven kan ge
geven worden, dan het aan te wenden in het
belang van den broeder, die onzen steun be
hoeft, van den medemensch, wiens geluk
de noodzakeiykste voorwaarde van het onze
behoorde te zyn. Juist het „welbehagen"
ontbreekt, de algemeeno, onderlinge welwil
lendheid, welke de bron is van den vrede en
de edelste vorm van Godsvereeringen in
plaats van dat te zoeken zonder verpoozen,
er naar te Btreven met alle krachten, en niet
te rusten zoolang er aan dien schat nog een
enkele penning te kort komt, hebben we ons
hart gegeven aan het klatergoud van het
stoffeiyk bozit, en hangt onze ziel aan de
glorie van hot ik-zyn.
Daardoor is de wereld niet wat zy zyn
moet, eono vereeniging van menschen, die
elkanders geluk najagen, elkanders rampen
lenigen, elkanders materiëelo en moroele
nooden wegnemen, doch een worstelperk,
waarin ieder tracht te verdringen wie hem
op zyde strocft en als zyn vyand beschouwt
wie zyn voorrang durft betwisten. Ja, zonder
blozen spreekt men de woorden„Strijd om
het bestaan" met het grootste gemak uit,
alsof werkeiyk eene wreedo natuurwet ook
onze handelingen als redelyke en zedeiyke
wezens moest bepalen; alsof wy niet geboren
zyn tot hoorschappy over stoffelyke krach
ten, alsof niet de o bedruppelen eener
levensbeschouwing, op het Christelyk ideaal
gericht, de golven kunnen stillen, welke het
vaartuig onzer hoop verhinderen de veilige
haven te bereiken.
Niet de menschheid, maar de mensch, die
onzen naam draagt, is het voorwerp onzer
zorgen, de schat, naast welken wy ons hart
nederleggen. Het egoïsme in zyne honderderlei
vormen, doel het oog sluiten voor do waarde
van den echten schat, welks bezit ons on
verschillig laat. Stryden moeten we, zeker;
maar niet de medemensch is de vyand; veel
dlchterby ie hy te zoeken, wiens onwil wy
te bekampen hebben.
De vrede kan niet op aarde gevestigd wor
den, zoolang wy geen hooger doel kennen
dan ons bozit te vermeerderenzoolang wy in
onze kinderachtige ydelheid eigen verdienste
overschatten, en ln onze begeerte om als de
eersten gehuldigd te worden, onze beste vrien
den van ons vervreemdenzoolang wy onze
talenten, onze werkkracht aanwenden, niet
om anderen hot leven te veraangenamen, maar
om hen te verbitteren en samenwerking on
mogeiyk te maken.
En zullen we nog gewagen van den revo
lutionairen geest, die rondspookt in allo lan
den van Oude en Nieuwe wereld, van de
kreten van wraak, in openbare vergaderingen
en geschriften uitgebulderd, en die ons dikwerf
met ontzetting vervullen? Men vraagt hoe
het mogoiyk is, dat zulke taal nog gosproken
en geschreven wordt ln onze eëilwl Het ant
woord is niet moeieiyk te geveDhot komt
omdat er nog zoo bitter weinig Christendom
is in onze zoogenaamd-Christeiyke maat-
8chappy. Men vormt en splitst kerkgenoot
schappen, men twist over opvattingen van
waarheid, en betwist aan andere dan eigen
meoningen het recht van bestaanmaar wat
heeft dat alles met hot Christendom te maken
Een geloof boven geloofsverdeeldheid wordt
een onding genoemd; welnu, juist d:e ont
kenning teekent den geest van onzen tyd.
De menschen stryden ovor de voedingswaarde
van den steen, met weikon zy denken ver
zadigd te worden, maar het brood blijft
onaangeroerd.
Moeten we nu zeggen: Negentien eeuwen
lang byna heeft de geest der liefde, welke het
wezen des Christendoms vormt, geworsteld
tegen de zelfzucht, en hoe weinig zyn we
nog gevorderd, die geest is eene illusie,
de boodschap in de velden van Bethlehem
eene logen?
Komaan, in alle tijden zyn er vredesapostelen
geweest, die niet hebben gewanhoopt, hoo
donker het ook mocht zjjn in hunne omgeving.
Hun arbeid, in Gods kracht ondernomen, heeft
vruchten gedragen, hun stryd is niet onbe-
kroond gebleven. De menschheid heeft behoefte
aan vrede, zy smacht naar overeenstemming
volgen wy het voetspoor, door edele voor
gangers gebaand. Mn telkens als in de duis
ternis der Decembernachten opnieuw het
Kerstlied over de aarde zweeft, dat het ons
zy eene profetie der toekomst, eene belofte-
van het Godsryk, dat wy moeten naderbren-
gen, eene vereenigingsleuze, die ons voeren,
zal tot eene maatschappy, waarin „Yrede en
Welbehagen" de grondwet zal zyn.
Naar wij vernemen, is den heer Buziau, te
's-Hage, tydelyk belast met het violoncel -
onderwys aan de Muziekschool der Maat-
Bchappy voor Toonkunst te Leiden, tegen 1
Januari a. s. eervol ontslag verleend, terwijl
in zyne plaats als leeraar is benoemd onze-
stadgenoot de heer H. J. Wanna.
Het was gisteren 25 jaren geleden dat de
hoeren J. Kromwyk en J. P. Privé, tot het
college collectanten der Nederl.-Herv. Diaconie
werden geïnstalleerd.
In de gisteravond gehouden vergadering
vjn dat college werd den jubilarissen, met
eene harteiyke toespraak van den voorzitter,
namens de medeleden, ieder een cadeau in
zilver vereerd.
Slet.)
Dit rytuig bracht hen naar hun huis Rue
des Martyrs. Zonder een woord te wisselen
gingen zy naar boven. Yoor Mathilde was
alles gedaanhaar man bedacht dat hy den
volgenden morgen om tien uren weer aan
zyn lessenaar moest zitten. Zij deed haren
mantel af en ging voor den spiegel staan
om zich nog eens in vollen glans te baden.
Eensklaps stiet z\j een hart verscheurenden
kreet uitZy had het halssnoer niet meer.
Loisel, hoewel half ontkleed, vroeg: „Wat
is er toch?"
Als zinnoloos gaf ze ten antwoord: Het
halssnoer is weg
Loisel stond op.
„Hé! Wat!" riep hy als verstomd; „maar
dat kan toch niet!"
Zy zocht in de plooien van japon en mantel,
in de zakken, overal. Zy vond niets.
„Weet je zeker", vroeg hy, „dat je hef nog
hadt, toen wy het bal verlieten."
„Jawel, in de vestibule heb ik er nog naar
gevoeld."
„Als je het op straat had verloren, zouden
we hot hebben hooren vallen. Stellig is het
in het rytuig biyven liggen."
„Dat kan wel. Weet je het nummer?"
„Neen; heb jy het ook niet gezien?"
„Neen!"
Zy keken elkander verstomd aan. Loisel
begon zich weer aan te kleeden. „Ik zal den
zelfden weg volgen, dien we te voet hebben
afgelegd; mlsschion vindt ik het snoer!"
Hy ging. Zy bleef in haar baltoilet zitten,
en had zelfs den moed niet om naar bed te
gaan. Als vernietigd en gedachtenloos zat zy
in de koude kamer. Tegen zeven uren kwam
Loisel terug. Hy had niets gevonden. Hy ging
naar het bureau van politie, naar de dagbla
den, beloofde eene belooning aan den eeriyken
vinder, onderzocht nog eens by de huurkoet
siers kortom, waar een zweem van hoop
bestond voor een gunstigen uitslag, beproefde
hy het; doch tevergeefs.
Den geheelen dag wachtte zy vol ongeduld
zyne pogingen af.
's Avonds kwam Loisel terug, bleek en met
holle oogen. „Je moet aan je vriendin schry ven,"
zeide hy, „dat het slot van het halssnoer is
gebroken en ge het ter reparatie hebt gege
ven. Op deze manier winnen wy tyd."
Na eene week echter gaven zy alle hoop
op. Loisel, die in enkele dagen merkbaar ouder
was geworden, verklaarde: „Wy moeten een
dergeiyk snoer koopenl"
Den volgenden dag gingen zij met het étui,
waarin het snoer was geborgen geweest, naar
den juwelier, wiens naam daarin gedrukt stond.
De man sloeg zyn boek na, maar by had het
snoer niet verkocht, ook al was het étui van
hem afkomstig.
Zy gingen van den eonen juwelier naar den
anderen, zochten een snoer, dat, voor zoover
zy zich konden herinneren, het verlorene ge
leek. Eindelyk vonden zy er een, dat zy hielden
voor het meest gelykendo. Men vroeg hen
daarvoor vyfduizend franks, doch voor zesen
veertig honderd zou men het eindelyk laten.
Zij verzochten den juwelier het stuk in de
eerste drie dagen niet te verkoopen, en maakten
de voorwaarde, dat hy het snoer tegen vier
duizend franks zou terugnemen, indien het
verlorene werd gevonden.
Loisel, die niets bezat dan zyn traktement,
ging nu aan het leenen. Hier kreeg hy hon
derd, daar vyfhonderd franks en met kleine
sommen kwam hy eindelyk klaar. Natuuriyk
schreef hy wissel op wissel en was zelfs in
handen van woekeraars gevallen. Het echeen
hem toe of hy het overige van zyn leven
verkocht hy onderteekende zonder te weten
of hy zyne verplichtingen kon nakomen.
Met een donker oog in de toekomst, welke
met kommer, angst en allerlei ontberingen
dreigde, ging hy naar den juwelier en betaalde
het bedrag.
Toen mevrouw Loisel het halssnoer aan-
hare vriendin terugbracht, zeide deze: „Ge
had het wel wat vroeger kunnen teruggeven
ik had het misschien willen gebruiken."
Zy deed het étui niet open. Mevrouw Loisel
herademt, want zij had zich de vraag reeds
gedaan„Wat zal mevrouw Forestier zoggen,
als zy de verwisseling bespeurt?"
Mevrouw Loisel schikte zich verder moedig
in haar lot. Zy beyverde zich om de schuld
te delgen. De meid ging heen en men huurde
een nog hooger bovenhuis. Mevrouw Loisel
verrichtte zelve het grofste werk en men kon
het dan ook al spoedig aan hare handjes zien.
Zelfs behandelde zy de wasch geheel alleen.
Wel viel het haar hard, doch zy hield vol.
Gelyk eene werkmansvrouw gekleed, ging zy
naar de markt met eene mand aan den arm om
hare inkoopen te doen en dong op de prijzen,
zooveel zy kon, af. Iedere maand verviel er
dan ook een wissel.
Loisel hield de boeken by van een klein
handelaar en verrichtte 's nachts kopieerwerk
voor eene luttele belooning. Zoo brachten zy
menig jaartje door, voordat zy de geheele