K°. 8527.
MaaiioM.H' v'i 33ecenii>ei*
A0. 1887.
(Deze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <gpn- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE
Bladen.
Eerste Blad.
Hoe spreken wij?
Leiden, 3 December.
Feuilleton.
EENE ZATERDAGSCHE MARKT TE LE1ÖEN.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Xommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Tan 1G regelö ƒ1.05. Iedere regel meor 0.17
Grootcre lettere naar plaatsruimte. Yoor het in-
caeseeren buiten de stad wordt 0.10 bereltend.
Hebt gij uzelf wel eens afgevraagd, lezer
wi lezeres: hoe sproek ik?
Vermoedelijk niet.
In don regel legt men zichzelf weinig vra
gen voor.
Dit is toch jammer.
Het is zoo goed, zoo nuttig, zoo noodzake
lijk van tjjd tot tijd tot zichzelf in te keeren
en te trachten zichzolf zoo onpartijdig mogelijk
te booordoelen.
Er bestaat heusch goeno heilzamer critiek,
dan de zelfcritiek. Al was 't maar alleen
-omdat bjj, die zichzelf streng beoordeelt, het
minder streng doet over andoren, en niet zoo
veel kans loopt oen splinter in zjjns broeders
•oog t9 vinden, on don balk in 't eigen niet
te bespeuren.
Sommigen beweren zelfs, dat de kennis van
zichzelf de ware grondslag is voor menschen-
kennis.
Hoe 't zij, zeker is 't, dat, indien do zelf
critiek meor werd toegepast, er veel leeds
voorkomen zou worden. Wie zichzelf toch kent,
weot zjjno gobroken en slechte neigingen. En
zoo die wetenschap al geen radicaal genees
middel heoten mag togen die slechthoden,
vaak werkt zij toch als een heilzaam voor
behoedmiddel. Wie bijv. van zichzelf weet,
dat hij er niet tegen kan om naar de kroeg
te gaan en daar een borrel te drinken, omdat
hij na het eerste eon tweede en derde glas
wil hebben, dientengevolge abnormaal wordt,
sneer geld verteert dan hjj verantwoorden kan,
■onaangenaam is voor zichzelf, maar vooral
ook voor anderen, voor vrouw en kiuders
vaak, bovendien zich vernedert tot een mensch-
onwaardlgen toestand, wie van dit alles goed
overtuigd is, zal van de tion keeren zeker
negenmaal do kroeg voorbjjloopon.
Doch laat ons tcrugkeeren tot ons uitgangs
punt.
Er z(jn maar weinig menschon, die zichzelf
hooren spreken on zij, die zichzelf hooren
spreken, zjjn voor driekwart verblind en ijdel.
Zil hooren zichzelf namelijk gaarne en vinden
dat zjj 'c mooi doen. Soms is dit werkelijk
zóó. Doch bij uitzondering. Meestal is *t net
andersom.
Toch boïtaat er nogal reden toe om eens
te letten op do wjjzo, waarop men spreekt.
Er is niets wat men dagelijks zooveel doet.
Er is niets wat zooveel waardo heeft voor
ons zelf. Goed Bpreken is voor menigeen do
weg tot vooruitgang. Goed sproken is voor
ieder een groot voorrecht.
Eene grovo fout is 't zeer zeker in ons
hooger, middelbaar en lager "onderwijs
maar 't is do eenige niet! dat. hot wèl-
spreken niet of bijna niet onderricht wordt.
Dit hooft grootendeels ten gevolgo dat men
op vergaderingen bijna nooit iemand zich be
hoorlijk hoort uitdrukken, waardoor hij zijn
pleit roods half verloren hoeft.
In onze gemeenteraden hoort men meor
brabbelen dan sproken. En in de Tweede
Kamer is misschien wel de grootsto oorzaak
van de langdradigo bospraakthoid het totaal
gebrek aan wèl spreken.
Welsprekendheid is eene gaaf, welko wel
te ontwikkelen, maar niet te leoron valt.
Wei-spreken echter is eene eigenschap,
welke ieder leoren kan, dio er 2ich op toe-
logt zichzelf te hooren spreken.
Er is misschien geen volk op don ganechen
aardbodem dat zoo erbarmelijk slooht spreekt
als het Nederlandsche. Bijna iedere stad en
streek houdt er oono eigen sproekwjjzo op na,
de eene al loolyker dan do andero.
Zuiver, mooi Hollandsch spreken er maar
zeer weinigen. Dientengevolge duit men hier
te lande dan ook tooneolspelers, die niet eens
zuiver spreken kunnen, die een v voor een
eon z voor een s en omgekeerd gebruiken,
die niet by machto zijn don y-klank behoorlijk
uit te brengenNatuurlijkpubliek boort dat
niet, omdat publiek zelf zoo'n leeiyk taaltje
spreekt in den regel. Rodenaars mot een plat
Amsterdamsch accent worden geduldig aan
geboord, terwijl zij een wel ontwikkeld gohoor
op do zwaarste proef stellen.
Maar niet alleen wordt de uitspraak mis-
handoldveel erger nog is 't met de taal. liet
is eon gewoon verschijnsel, zelfs behoorlijke
menschon, monschen, die voor beschaafd door
gaan, menschen van kennis en bekwaamheid,
de ergerlijkste taal- en stijlfouten to hooren
maken. Het is eene ware verademing iomand
te ontmoeton, die behoorlijke zinnen maakt
terwijl hij spreekt, keurig is in de keuzo
zijner woorden on zegswijzen, en kleur weet
te leggen in zijne uitspraak, licht en schaduw
te verdoelen over zyn betoog.
Doch ergerlijk, in de hoogste mate, zijn do
tallooce vloeken, gemoene woorden, ruwe zegs
wijzen, welke zoovelon zich veroorloven.
Wanneer men van menigeen een stenogra-
phisch verslag kon opteekenen van hetgeen
by in een half uur tijds gezegd heeft, zou men,
en hjj zelf vermoedelijk ook, versteld staan
van hot ontzettend aantal leelyke woorden,
dat hjj in een zóó kort tijdsbestek gebruikt.
Waarom Waarvoor Om kracht by te zetten
aan 't betoog?
Eilieve, oen vloek, eon gemeen woord, eene
verwensching, gelden toch nog niet voor argu
menten!
Het is gewoonte!
Zoor zeker! Maar eene treurige, eene afschu-
weiyke gewoonte.
Kindoren hoort men op straat woorden ge-
bruikon, welko het laagste aanduiden in den
man; moeders, die hun telgen liefkozen, schro
men niet zich daarbij verwenschingen te laten
ontvallen, die, indien men een oogenblik over
do beteekenis nadacht, een bohoorlyk mensch
met schaamte zouden vervullen; en mannen,
die ruzie hebben of zelfs maar eenvoudig een
verhaal doon van 't een ef ander wat hun
wedervaren is, geven daarbij eene uitgezochto
verzameling van de schandelykste, laagste,
gemeenste, ruwste zogswyzen ton beste, wolke
waarlijk eon bedenkelyk teoken mogen heeton
voor het peil dor algomeone beschaving.
Nog eenshet is eene gewoonte, maar eene
zoor leoiyke en verderfelyko gewoonte; eene
gewoonto, een fatsoenlyk mensch onwaardig
en dio mot een klein weinig goeden wil, een
beetje ernstig pogen om zich zelf to hooren
spreken, zich zelf rekenschap te geven van
de gebozigdo woordenkeus nog gauwor is af
to leeren, dan eene zuivere, fraaie uitspraak
valt aan te leeren.
En ook dit laatste is mot moeilyk voor hen
die zich zelf onpavtydig gaan afvragen en goed
scherp toeluistoren by 't antwoord
„Hoe sproken wij?"' (h. c.)
Do paardenarts 3de klasse P. Brouwer,
van het 1ste rog. veld-artillerio, gedetacheerd
by hot 2de rog. veld-art. te Leiden, is naar
het romonto-depot te Millmgen vertrokken,
ten einde den vótérinairen dienst aldaar waar
te nomen in vervanging van den paardenarts
2de kl. P. C. Muyzort, van het 2de reg. veld
art., die in zyno plaats naar Leiden terugkeert
„Nederlandsche Zeehelden van do 17de
eeuw, door Jacob De Liefde, naar het Engelsch
bewerkt onder toozicht van C. H. De Gooje,
directeur van de Kweekschool voor Zeevaart
alhier," is de titol van oen dezer dagen by
do firma E. J. Brill verschenen boekwerk,
dat wy gaarne in handen van eiken Holland-
schen jongen zagen en dat zelfs ouderen
met genoegen ter hand zullen nemen. His
torisch getrouw is het in prettig verba
lenden trant geschreven, zoodat men on
willekeurig doorleest tot het einde en in
gedachten ingespannen den stryd volgt, door
onze vaderen vaak met verrassendon uitslag
gevoerd. De Ruytor, Tromp, Evertsen, De With
a. worden monschen van vleesch en been
wy loven, vreezen en hopen met hen mede
en misschien zullen door deze lectuur de
sluimerende gevoelens van geestkracht, plichts
gevoel en vaderlandsliefde in menig jeudig
gemoed worden opgewekt. Kourige illustration
van don bekenden Schilder Wilm Steelink
geven het eene aantrekkeiykheid te meer
voor hot jongere geslacht, waarvoor hot zeker
een wolkom geschenk zal wezen. In het
Engelsch geschreven beleefde dit werkje over
Nederlandsche zoehelden reods zes drukken, wel
hot boste bowys voor do boeiende wijze, waarop
de schrijver hot ondorwerp heeft behandeld.
By de gisteren gehouden aanbosteding
voor het bouwen van een woonhuis op den
Stationsweg zyn do volgende inschrijvingen
ingekomen van de heorenJ. Rutgers voor
f 7943, P. Gestman f 7800, J. N. v. Tilburg
f 7364, Gebr. Couvée f 7767, H. Do Jong,
f 8353, N. A. Zegveld 9240, N. Bink f 8380,
B. Nieuwenbuizen f 9750, H. v. Es f 8025,
C. Verhaaff f 934S, H. J. Sloos f 7998, H.
Rynswou f 8260 en J. J. Balm voor f 10,099.
„Een koninkiyke misdaad toegelicht" is
de titel van een werkje, onlangs verschenen
by den uitgever W. Cromer, te's-Gravenhago.
Zal die titol roeds in staat zyn by velen on-
getwyfeld nieuwsgierigheid voor den inhoud
van het boekske in te boezemen, de naam
van de schryfster, mejuffrouw Catharina
Alberdingk Thy'm, zal een prikkel te meer
zyn het werk zyne onverdeelde aandacht te
wyden. Zy, die dit dan ook doon, zullen zich
den tyd, met het lezen van deze toelichting
doorgebracht, volstrekt niet beklagen, daar ze
n staat is, naast het oigenlijko hoofdonder
werp, dat in geenen deelo voor de lezers van
belang is ontbloot, bovendien nog eonigo be
kendheid te doen erlangen met zekere toestan
den in het moderne Babylon.
Al bowysl deze toelichting weinig, ze is
goed goschrovon, de styl der schryfster is een
voudiger en daardoor beter geworden, zoodat
ook het naschrift van den -roman ongelezen
zal biyven. Het geheel bewijst dat de goedo
trouw van mej. Alberdingk Tbym boven alle
verdenking verhoven is, al mocht ze zich
misschien hebben doen foppen.
3) door
Mr. CLOVIS.
„Ja, ja, ik bin de groosto operazanger van
de geheele wereld," vorvolgt hjj wodor onder
het uitbundig gelach van alle omstanders.
De groote operazanger woont te Frederiks-
oord zooals wy vernamen uit het volgende
couplet:
„Kom menso, maak wat voort
Want de koopman in ferse peperkoek voor
een kwarretjo de twee pond moot
weer terug naar Freeriksoord."
Terwijl hy de verschillende koeken aan de
vele suoeplustigen, die hem vyf stuivers ter
hand stellen, overreikt, zingt hij steeds met
zyne schorre stem voort
„En dat had je nooit gedoch,
.Dat de koopman had meegebroch;
Hiaal z'er maar uit, haal z'er maar uit
Voor ®aa kwarretjo haal z'er maar uit."
Een we kw» verder zion wy eenige ruwe
plankon met een aantal smerig en vies uit
ziende bedrukte losse blaadjes papier, dat
eenmaal wit is geweest, maar thans het mid-
don houdt tussctien zwart en geel.
Dat is de liedjeskraam, zooals ik iemand
achter mo hoorde zeggen.
Een bleeke, tengero, zoel' armoedig gokleede
vrouw, die achter die planken stond, scheen
de eigenares der liedjeskraam te zyn.
Een Hink boerenmeisje staat in aandachtige
beschouwing voor al die naast elkander go-
rangschikte boekjes, wendt dan eens den blik
hier, dan weder daar, is het ééne oogenblik
aan deze zyde, het andore oogenblik aan dien
kant; het is blijkbaar dat zy iets zoekt,
zonder dat gezochte te kunnen vinden.
„Zeg 'rais vrouwtje," voegt zy na eenigen
tyd do eigenares van al die vorheven dicht
regelen toe: „Heb je soms hier ook wat aar
digs voor me voor op een bruilof, zoo ies grap
pigs, weet je, waar do mense om laclio motte
„Wel zeker, juffrouw," antwoordde do ver
koopster, daarvan ben ik goed voorzien ziet
u eens bier Kauschere Witzc; dat is allo
machies aardig, daar verkoop ik een heele
boel van, of hier Kets op de bruiloft ran zijn
vriend Jan. Ik geloof dat zou u wel Jykene."
„Neen," vorzokort het buitenmeisje, ik mot
see voor eea maaissie hebbe."
„Non, maar u kunt van die Kees toch wel
een maaissie make," hervat do vrouw, „of,
wach er es eve een moment, ik heb toch nog
wat anders voor uHel Italiaansch bloemen-
fietsje, wat bouw uwes daarvan zegge?"
„Nau, geef dat maar 'rais hier. Hoeveel
k®st et?"
„Drie cents, en dan krijgt u Rinaldo de
groote roever voor niemedal er hy."
Perwyl de juffrouw de hand naar den zak
brengt om de gevraagde drie centen te zooken,
hebben zich twee zonen van Mars, twee cava
leristen, voer het winkeltje gesteld, vlak naast
de koopster van zooeven.
„Vrouwtje, liep je ook dat mooie liedje van
En een hoezaar heeft é>n goed hoort raagt er
oen, terwjjl hjj de voorgaande woorden zingt.
„Nee, jonges, dat Jaep ik op het moment
niet, maar as jelui de \*o! legende week terug-
komme dan zal ik zorrojte dat het er is."
„Nee, dan hebbo we 'c niet vannoodo; as
je dan van 't goeie hart niks hep, geef ons
dan maarDe liefde van een dragonder voor
een mooie boeremcid," zegt de soldaat thans,
tenvyi hij oen schalkschen blik op het naast
hem staand meisje werpt.
„Dat liep ik ook niet, jonges, maak toch
geen malligheid; ik verkoop alleenig maar
wat hier vóór me isdat kunn9 jelui toch kijke,"
hernoemt de vorkoopster eenigszins korzelig.
„Nou, verkoop ons dan die boeremeid maar,
die is toch ook vóór je. Je wilt toch we), niet
waar lievert?" en do galante soldaat doet die
woorden gepaard gaan mot oono poging om
zyn arm in die der schoono te brongen.
„Hande thuis, lilleke apekoppè!" roept de
(linke boerendeerne haren belagers toe.
Zij heeft inmiddels na lang tasten drie centen
op do tafel geworpen, grijpt haastig hel Ita
liaansch bloemenmeisjedat zij verfrommeld
te gelijk met den grooten roooer in haren zak
steekt om zich vervolgens met snellen tred
te verwyderon, gevolgd ïoor de beide landsver
dedigers, die haar, nog allyd lachend, nastaren.
Thans s'.loon met dg -verkoopstor, wondde
ik mij iethaar meïde ^moedertje,
hoe gaat het er mede?"
„Nou mehair, kalmpies an, do neg.
nie meer zoovail as vroeger; do minse
lang zoo lustig nie meer, en het bii.
toch warempel aardige liedjes, die ik verkaup
en de kindere, ik hep er vaif, mehair, twee
jengos en vier meissies, worro grooter en
verdiene nog oen groote niks nimmendalja,
ja, mohair, oon mins mot al wat werreke om'
z n fesoendolijkhoid der boven op te houwe.
Toe, mohair, koop uwes m'n paar liedjes af."
Wordt vervolgd.)