CONSTANCE CHORLEY. N 8503. A9. 1887. I^euilleton. Maandag T Ü^Toveixal>er. >3) "J"-- -..WiSl Li A hÉN4 FEUS DKZKH tfOUBANTT: V-_ Laidon p<?r 8 raafciitftm1.10. Tfï&ïico por pons.140. A Cw<nde?itjke Nomio6« 0.o6. sa gcaran'. wortt dsgcltjks, xet aitzouitnag res ez *$estdag?a, mtgegsrea. PRIJS DER ADVERTENTTEN: Tan 16 refceia 1.06. Iedere regel meer 0.17^, Gtootere letter* o&er plaataniinite. Voor het Luc*e- 'aeereu bmreTt de atad wordt 0.10 berekend. 37) Daar tor id do arme, gejaagde Constance oen punt om zicli aan vast te klemmen! Haar zuiver zede lijk gevi-el deed haar inzien hoe afschuwelijk laag die ma - moest gezonken zyn tot het kiezen van zulk een vodmiddel. Maar Constance sloot de oogen voor dion aanblik; zy had slechts ééne gedachte: het wa haar vader! Dat smartte liaar, dat door vlijmde haar do ziel,Dio man, die brandstichter, in staat orh de schuld van zulk een verschrikkelijk misdrijf pp" haar, een onschuldig kiud te leggen dio man was haar vader. „Ach, ware ik nooit ge- horen!" riep zjj uit-, en dio uitroep kwam uit het diepst hirer ziel Ach! zij wist immers, dat hare geboorte oone bittero teleurstelling voor haren va der was geweest Nog één gobed - nog ééne gedachto aan hare verheeilokte moeder en Constance was gereed om den konstabel te volgon. Met vasten voet stapte zij op do kar, gevolgd door Vallon. Do konstabel kon na i de kar gaan Vallon gevoelde zich te zeer vrij Engelschman om een, gerechtsdienaar op zijn rijtuig te dulden, en dan onder zulke omstan dighedenVallon en zijne vrouw hadden hun pleeg kind lief 'kregen, innig lief, zóó lief als ware zjj hunne 'dochter. En nu werd dat meisje uit het huis gesleurd, op oeno leugenachtige aanklacht van h,r ?n ontaarden vader! Vallon was woedend en doed wat hij zelden deedhy bromde den eenon vloek voor, den anderen na tusscbon do tanden Zelfs d' hit moost het bezuren en kreeg zweep slag op zweepslag, zoodat, waar de weg wat min der zar: lig was, de konstabel grooto moeite had om de hajr niet uit het oog te verliezenals het zand zwaarder werd, had hy haar echter spoedig weder ingehaald. Maar toen Vallon eenmaal den straatweg had, joeg hy vooruit, en de konstabel, die wel last had om Constance op to roepen, maar niet om haar in hechtenis te nemen, kwam lang na de kar te Eympton aan. Met vi hartelijkheid behandelde de vrederechter het mei Nadat hij haar met grooto minzaamheid verzocht had zich alles goed te herinneren wat betrekking had op den brand ten huize van haren vader, legde hy haar de vraag voor, of zy eenige inlichtingen wist te geven aangaande de oorzaak. Zelfs ging de menschlievende vrederechter zóó ver, dat hy Constance het antwoord half en halfin don mond gaf door zyne vorwachting uit te drukken, dat het meisje zich wel niets moer zou weten te horinneron, dat licht over de zaak verspreiden kon. Men kan zich dus voorstellen hoe groot zyne verbazing was, toon Constance hem met vastheid verklaarde,, dat zy, zonder iemands modeweten, eene menigto brandbare stoffen in het huis opge hoopt en, toen alles in geroedheid was, er den brand in gestoken had. Met yzingwekkende koelbloedig heid, verhaalde het meisje daaromtrent byzonder- boden, wolko allen twyfol aan de waarheid verbanden en de vrederechter, die aanvankelyk met schroom het verboor begonnen was, omdat by Constance aanzag voor het deerniswaardig slachtoffer eener verdenking, naar welker oorsprong hy zelf niet durfde raden, leerde haar nu kennen als eene on beschaamde misdadige, verworpener dan hy het zich van oen meisje kon voorstellen, dat nog half kind was. Tot zyn grooten schrik moest nu de goedhar tige vrederechter ook geloof slaan aan de geruch ten, welke er waren in omloop geweest, als zou zy haar broertje aan een hem liefhebbendon vader hebben onttroggeldja, de oogenschynlyk geweten- looze halsstarrigheid, waarmede Constance haar mis- dryf bekende, scheen oer geschikt om alle rnodo- lydori met haar uit te dooven, dan om die deerni6 to wekken, waarop haro jaren en hare treurige omstandigheden anders aanspraak zouden hebben. Intusschen, hoe menschlievend de heer Faitstone ook dacht, zyn roebtersambt legde hem in dit ge val plichten op, aan welke hij zich niet mocht onttrekken. Hy liet do brandstichtster in hechtenis nemen en verweos haro zaak naar het gorechtshof van het graafschap. Ook daar hield Constance haro zelfbeschuldiging vol; ook daar noemde zij byzonderheden, welke de waarheid buiten twyfol stelden; ook daar wondde zy geeno de minsto pogingen aan om hare schuld te verbloemen, verwierp met eene standvastigheid, welke verbazing wekte, alle verontschuldigingen, vol houdende dat zij zonder iemands voorkennis al hare maai regelen beraamd en het byoenbrengen van brandbare zelfstandigheden met de grootste zorg vuldigheid voor haren vader verborgon gehouden had. De terechtzitting werd geschorst. De gozworenen verwyderdon zich. Eene stille huivering voer dooi de leden van allen, die de terechtzitting hadden bijgewoond. Welke de uitspraak zou zijn, kon niet twyfelachtig wezen. By eene zóó volledige bekon- tenis lieten de Ergelscho wetten goone de minste ruimte. Reeds na weinige minuien keerden de ge zworenen terug en hun voorzitter sprak liet ééne, maar vreeselyko woord„schuldig" uit. Aller blikkon wendden zich naar het ongoluk- kige meisje, voor wie niets scheen te bestaan van hetgeen om haar plaats had. Strak zag zy voor zich neder, bewegingloos en bleekslechts nu en dan vouwde zy do handen als tot een gebed. Ieder ge voelde diep medelyden met do rampzalige, en hoo gaarne ook velen zouden geloofd hebben aan hare onschuld, niemand waagde het, by eene zoo klaar- blijkelyke en volledige bokentenis aan iets anders te donken dan dat de misdaad gepleegd was, niet ten gevolge van koelbloedige verworpenheid, maar ton govolge van omstandigheden, over welke een sluier lag uitgespreid, welken niemand gevoelde te kunnon opheffen. Na do uitspraak der gezworenen verwyderden zich de rechters. Lang, zeer lang duurde hunne beraad slaging. Eindelyk echter werd het vonnis uitge sproken, waarby Constance Chorley als brandsticht ster werd voroordoeld tot eene gevangenisstraf van tien jaren, alleen uit aanmerking van haren jeug digen leeftijd eene uitspraak, by welke de voor zittende rechter nadrukkelijk verklaarde dat de wetten geene zachtere toelieten. Do veroordeelde zonk onder den uitroep„Ik had gehoopt te sterven!" bewusteloos op den grond. Men droeg haar naar haren kerker, waar zy, zoo dra zij alleen was, zich op de knioën wierp en onder een tranonvlood bad„G-od, ik dank u dat Gy my sterkte gaaft om mijn vader te redden!" Don volgendon mofgon was Daniël Chorley spoor loos verdwenen. XXV. „Zwager Humphrey," zoo sprak vier jaren later Vallon op eon avond, toen beiden te Peeier Pond onder hun glas aio zaten, terwyl grootvader bezig was zyne viool te stommon, „het is niet edelmoe dig van u, altijd zoo op den jongon te smalen en op my ook. Waarachtig, hot was geen hoogmood, dat ik liem by do hoeren Gwynneen Hardoll^deod. Geloof mij, zwager Standish, er stak wat in den jongen en het steekt er nog in!" „Dan zal het er wel in blijven zitten zonder dat het naar buiten komt kyken," merkte de kastelein uit „Voerlui's Rust" aan, terwyl zijn buik schudde van lachen. „Waar is uw kostelyke alweter?Zwa ger Jakob Vallon, bij myr.e ziel, weet gy wel eens waar u kostelyke zoon uithangt? Durft gy my een penny te laten zien van de interest, die hy u betaald beeft, hé? Drommels, ik zou mij schamen, Jakob Vallon, ja, my schamen door den vloer van do kamer heen!" „Zwager Standish, ik denk op uwe smaadredenen geon woord te zeggen. Maar laster my Kris niet. Dat het hem tegongeloopen is, kan hy niet helpen. De heeren Gwynne en Hardell zouden hem niet naar Noord Amerika hebben gezonden als hij niet kant en klaar geweest was, en 't was immers met goedkeuring van zyne patroons dat hy er eigen zaken begon Maar kon h y het helpen dat de oor log tusschen de Noordelyken en de Zuidelijken uit brak was dat zfine schuld, hé?" „Och, zwager Jakob Vallon, zoo'n oorlog komt er zoo goed in. Wat mij betreft, maak jy je vroolyk met je kostelyken Kris; my kan 't niet schelen. Ik heb er in der tyd het myne van gezegd en wasch myno handen in onschuld." Hij zette zyn glas wat op zyde en gihg in den stal naar zijn paard zien. En dat was goed ook, want er lag op de bevende lippen van Vallon een antwoord, dat. zeer zekor het sein zou zyn geweest tot oeno totale vredebreuk tusschen de beide zwagers. Kris had in meer dan een jaar slechts ééns van zich laten hooren. De brief kwam uit Noord-Amerika en was nog niet eens gericht aan zyne ouders. Er was wel een brief voor zyn vader in, maar deze was niets dan weerklank van het schryven aan zyn oom Standish, wiens zoogenoemd veelver mogende tussclienspraak hy inriep om, al was het maar tien, ja al was hot maar vijf pond van zyn vader los to krygen. Het liep hem in de Nieuwe wereld allerbitterst tegen. Armoede was troef. „Dat komt er van als men den kop zoo hoog in do lucht stookt en myn raad verwerpt," had Plumphrey wol honderdmaal gezegd, tot vervelens too, en Val lon en Eefje konden het wel niet tegenspreken, maar ouders hooren het kwaad van hun kind liever niet van een ander, al is die andor een zwager. Of „kwaad" was het alleen in zoovér als Kris oen arme stumpord was en bleef, en niet naar huis kon of wilde of durfde komen. De hoogwyze man uit „Voerlui's Rust" meende dat Klis zynen meester te vroeg ontloopen was en baas had willen wor den toen hy nog leerling moest zyn. Vallon dacht er anders over, en dit onderwerp was zóó in het oneindige afgezaagd, dat er niets meer van te zeg gen viel, en niets was meer te verwonderen dan dat er geone openbare vredebreuk door was ontstaan. Dikwyls was dat op het punt geweest, maar even dikwijls was liet door de zusters bygelegd. Ditmaal was Humphrey Standish nog niet half- wog Iversham, of wie trad, nog zoo laat op den avond, liet afgelegen Peeier Pond binnen Christof- fel Vallon, in armoedige plunje, met een klein pakje, dat hij aan eenon over den schouder liggenden doornstok droog 1 "Weinige oogenblikken later en hy lag in de armen zyner ouders, de eenigen die het hom vergeven konden dat hij vier jaren lang weg was geweest en als een arme duivel terugkwam. Een schryvor moot, als hy zyne roeping wèl be grijpt, ook iets aan het nadenken en de eigen ver beelding van den lezer overlaten. Daarom onthouden wy ons van mededeeling der gesprekken, uitroepin- gon, vragen en al wat de monden der Vallons en wat lot heil behoorde, in beweging bracht by deze zoo onverwachte terugkomst van Kris. Zelfs Mary kwam er aan te pas, want zy moest dag aan dag oen uur vroeger op, ten einde tydig met haar werk klaar to zijn. Moeder Eefje had hare handen vol voor Kris, opdat hy, gelyk men zich van eene over- drachlelyko uitdrukking bediende, „bohooriyk Za terdag-avond kon hóuden." (Wordt vcru.uhjd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 9