DAGBLAD. N°. 84-96. Zaterda»; 39 October. A0. 1887. Feuilleton. CONSTANCE CHORLEY. 7/RIJS DEZER COURANT: Tjeidac pr S euind.n1.10. ^4». p«r poets l.M. Alfcondarljjke Kommen0.05. feze iQoarant wordt dagelijks, met attzondering ran gon- en feestdagen, a tige geren. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Tan 16 regele 1.06. Iedere regel meer 0.174. Grootere letters naar plaataraimte. Voor het ino*»> aeeren boiton de etad wordt 0.10 berekend. 34) Toen Kris zich te bed wilde leggen, zag lijj, dat zjjn kloine slaapkameraad er wel had gelegen, maar er niet meer was. Hij gaf daar echter weinig acht op, denkende: „Het jongske zal bang geworden zjjn in zoo'n vreemd huis, en naar zijne zuster gegaan. Men zal wel voor hem gezorgd hebben!" Maar men verbeelde zich den anderen morgen den algemeenen schrikDuke was nergens te vinden. Hoe men ook het huis doorzocht, het knaapje was spoorloos verdwenen. Hoe de arme Constanco ook om haren lieveling riep, hoe zjj handenwrin gende en op de aandoenlykste wijze weeklagende, het kleinste plekje niet ondoorzocht liet vruchte loos Duke was weg zonder dat iemand begrijpen kon hoe hij zou weggekomen zijn. Constance had den geheeien nacht gerust geslapen en zelfs niets gehoord van het terugkomen der huisgenooten, en Mary verzekerde hoog en duur, -dat zij de familie had zitten wachten zonder eene enkele maal tn slaap te vallen. Zjj had den ganschen nacht op haar stoel by het vuur gezeten, eeraige oogenblikken uitgezonderd, toen zij den kettinghond sterk had hooren aanslaan; toen was zjj evon om den hoek geweest -«ra te luisteren of de kar nog niet kwam. Maar daft was volgens haar zeggon geene drie mi nuten geweest. Men spoorde den geheolen omtrek na en üiet overal het water onderzoeken. Maar Duke was weg en bleef weg, spoorloos weg. Onbeschrijfbaar is de angst, de droefheid, de vertwijfeling van Constanco. ESet teederste mede lijden, do innigste deelneming der Valion's was niet in staat haar te troosten, en 'hoe meer men zich verdiepte in gissingen aangaande dit onverklaarbaar voorval, des te ingotrokkener werd het arme tind en des te meer verweet zjj het zich, Duke te hebben meegetroond uit de vaderlijke woning. Ja, zy begon zich zelve te beschuldigen dat zij der Voorzienigheid het werk fcad willen uit de handen nemen door den jongen te ontrukken aan ten invloed, welken zjj wel ails verderfelijk be schouwde, maar waarvan zij nu begoa to vragen, of zjj er zich wellicht in vergiste. Dat zy haren vader nog had gezien op weg van Iversliam naar hare tegenwoordige sdhuilplaats, werkte misschien mede om ouder den nieuwen, trewigen, beangsti genden indruk van Duke's vordwyoen de gedachte eenigszins te doen verflauwen aan dien schrikke- ïyken nacht, waarin zij de afschuwelykheid ha«5 leeren kennen van den man, tot wéan zy in eene betrekking stond, over w-elke zy zich moest scha men, en wien zy toch, tri weerwil van dat alles, eene kinderlyke liefde bleef toedragen. Het is nauwolyks noodig te zeggen dat onder deze omstandigheden Constance niet eens dacht aan hot voortzetten van hare vlucht naar hare tante te Westcliff. Al had zjj er aan gedacht, dan zou zy nog liever gesmeekt hebben te mogen biy ven ter plaatse waar zy het meest mocht hopen iets te zullen vernemen aangaande haren lieveling, waar zy als 't ware elk geritsel van tyding wegens hem kon opvangen, waar zy hem het laatst had gezien en waar zy 't laatst zyno lieve stem had gehoord. Maar Constance behoefde niet te smoeken om haar verbiyf by de Vallons te mogen verlengen. Indien dezen haar als dochter hadden aangenomen, ja, indien zy hunne dochter geweest ware, konden zy haar nieL met meer voorkomendheid, met meer liefde hebben behandeld. Wanneer Constance slechts repte van eenig middel dat haar was ingevallen om het verdwenen knaapje op te sporen, werd dit terstond beproefd, al had het veel moeite in of al veroorzaakte het onkosten, ook al scheen het oogen- schyniyk slechts in eene kinderziel als van het meisje te kunnen opkomen. Vallon was haar in waarheid ten vader, Eefje ter moeder, en Constance zou ge lukkig geweest zyn, zoo het haar mogelyk ware, gelukkig te zyn zondor Duko en zonder den angst wat er toch wel van hem geworden mocht zyn. Voor Vallon en zy'ne vrouw was Constanco vooral eene op hun eenzaam dorpje aangename afleiding, toen Kris eenigen tyd daarna volgens het gemaakte en op den bewusten Zondag in „Voerlui's Rust" blootgelegd plan in dienst trad by de heeren Guynne en Hardell, ten einde in hunne fabriek van land bouwwerktuigen te worden opgeleid tot een „indus- triëel", gelyk Jakob Vallon het met vaderlyken trots noemde, tot een „mislukt heer met twaalf ambachten en dertien ongelukken", zooals Humphrey Standish met schorre stem uitschreeuwde tegen ioder die het hooren wilde. XXIII. Maanden aan maanden was de stand van zaken dezelfde gebieven. De Vallons en de Standishs zagen elkander minder dan vroeger, en, als zy el kander zagen, styvor dan vroeger. Margaretha noch haar man kondon het Eefje noch den haren ver geven, dat zjj, konnelyk met grootvaders goedkeu ring, Kris zoo ver boven zyn stand hadden op getild. Als de eerzame echtgenooten in „Voerluis Rust' daarover met elkander koutten, werd in 't eerst alleen de hoogmoed van broeder Jakob op den voorgrond geplaatstmaar, hoewel echtgenooten elkander eonigen tyd kunnen ontveinzen wat er om gaat in hunne ziel, op de lange baan moet het hooge woord er uit; en, toen zy eenmaal zoover waren gekomen om elkander to bekennen dat het eigenljjk do overlegging niet was of Kris wagenmaker dan wel God weet hetl spoorweg ingenieur zou worden, maar of hy de man zou worden van Loon tje, toen stond de tooverl&ntaarn hunner ouder- ïyke verwachtingen ten minste op vasten grond en verstonden -de echtelingen elkander, als zjj hun nieuwsgierigheid uitdrukten naar hetgeen er van „dien v-erwaandea Stoffel" werden zou. Die „verwaande Stoffel" maakte het volgens de berichten der heeren Gwynne en Hardell zeer goed, uitmuntend zelfc; en toen hy het volgende jaar voor één dag thuiskwam, daar hy in de naby- heid eene zaai machine had moeten bezorgen, vond moeder Eef, dat hy het goed had en goed maakte twee zaken, die, ite zamen genomen, volgens hare huishoudeJyke berekeningen, eigenlijk het loven uit maakten. „Nog niets?" vroeg hy aan Constance, toen hy haar in treurig gepeins aantrof. Zy begreep wat hy meende, ook zonder nadere verklaring, on 't was daarom, dat zy, onmiddelyk, het helder blauwe oog naar hem opslaande, ant woordde „Nog niets!" Maar al gevoelde zy berouw dat zjj Kris met een van haar standpunt min of meer ontwykend antwoord afgescheept had, voegde zij er in éénen adem by: „Men kan op Jaap tel vers ham zoo weinig rekenenhy schynt bywylen half gek, anders „Anders herhaalde Kris, om haar uit te lok ken den afgebroken volzin te voltooien. „Zou ik zeggen", heette het aarzelend, „dat maar 't waren niet meer dan toespelingen.... Ach 1 Kris, wat zou het te zeggen zyn als gy u eens over uwen vader moest schamen 1 Die goede beer Vallon!" Kris begreep nog al spoedig de samenstelling van een werktuig, zoodra hy er slechts een paar raderen en een paar hefboomen van gezien had. Maar hiervan begreep hy niets. Had zyn vader, de goede, eerlyko, brave wagonmaker Vallon iets ge daan, waarvoor hy, zyn zoon, zich te schamen had? Zoo scheen net wel, en 't was als begreep Con stance dat zu aan dezen schyn voedsel had gegeven. Haastig voegde zy er daarom bij„Noen, Kris, ik spreek niet van uwen vader, maar indien slechts het honderdste waar is van hetgeen men den mij nen te laste legtO God! Kris, gij weet niet wat ik Ijjd „Niet weten? Niet weten?" vroeg Kris met drift; „ik zou niet weten wat gy lydt? Neen, Stance, beeld u dat niet in." Constance voelde dat zy kleurde. Was dat van verontwaardiging over do geruchten aangaande haren vader, die Jaap, in zjjne dwaze ongemanierd heid, voor het meisje niet vorzwegen had, toenhy onlangs eene boodschap by de Vallons gedaan had? „En wat zou hij dan gedaan hebben vroeg Kris. „Gy zeidet het te weten," was hot sombere ant woord. „Dat meende ik zoo niet; ik zeide alleen, popu och! ik wil zeggen Constance, dat gy u.Doch," viel hy zich zeiven in de rede, „gy moet begrypen dat men in dezen afgelegen hoek van de wereld niet veel nieuws opdoet, dus verzint men maar zoo iets." Zy antwoordde niet. Misschien las zy in zijne ziel, want toen zy zich omkeerde en heonging, zuchtte zy by zich zelve: „Hy zegt het zoomaar; hy weet ook wel beter." Zeker, hy wist beter, en eer by vier en twintig uren ouder was, zou hy nog veel beter weten. Den volgenden dag vertrok Kris, mot het ge deelte van de 200 pond, waarvan volgens overeen komst met de heeren Gwynne en Hardell de be taaldag weder verschenen was. Het vertrek bezwaarde hem, om zyne ouders, en ook zeor om de Populier. Gelyk men zegt dat de palmboom tegen den druk inwast, zoo ging het ook Constance, die in den tyd dat zy by de Vallons was, wel niet langer meer was geworden, maar die ronding van vormen was beginnen aan te nemen, welke den kinderlyker» leeftyd scheidt van het jonkvrouweiyk tijdperk. Haar leven vloot kalm daarheen slechts Duke vras niet uit hare gedachten, maar zy gewende zich eiken dag meer aan hem te denken zooals men aan een geliefden doode denkt. Op zijn terugweg had Kris nog zaken te ver effenen met den smid Simon Drusley, die het ma ken en leveren van eenig yzerwerk voor oen depöt van de heeren Gwynne en Hardell op zich genomen had. Dit gaf aanleiding dat hy er langer bleef dan hy zich had voorgesteld, zoodat hy er den nacht moest overblyven, en het zal nauwelyks noodig zyn te zeggen, dat het gordyn van moeder Catlin ook dien avond zyn onwederstaanbaren invloed op meester Drusley uitoefende. Kortom, Simon wist zooveel te verhalen van de keurige hand, die Hinch- ley in het schenken van punch had, dat zyn gast medetoog en het gezelschap voor dien avond met één persoon vermeerderde. Doch neen! er waren nog meer vreemdelingen een drietal mannen, die van Lympton kwamen. Het gesprek viel op een straatroover, die daar do vorige week veroordeeld was gewordon. „Ik wil nu niet zoggen, dat iemand, die een weerloozen reiziger op oen eenzamen weg mot het pistool in de hand dwingt om een paar schel lingen af te geven, niet verdient op het schavot te komen," zeide de eene paardenkooper, „maar 't is daar te Lympton ook al zooals overal in de wereld 1" „Hoe dat?" vroeg Rebecca, „het kind," torwyl zy oven het vuur oppookte. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5