Feuilleton. CONSTANCE CHORLEY. M°. 8478. J3oiiicIei,>cIa^ October. A°. 1887. PRIJS DEZER COURANT: Voor Lenden per 3 maandna1.19. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommera0.05. 20) Constance stond op om hem te danken, maar hy had het vertrek reeds verlaten eer zij een woord kon vinden om zich uit te drukken. Het vroege thoeuur in „Voerlui's Rust" naderde. Constance zat alleen in de kouken met een hoopje kousen vóór zich aan het kleine hoektafeltje van Loontje, waarop haar bijbel en naaidoosje stonden. De drukte van den werkdag was over. Humphrey Standish en zijne vrouw doden hun middagslaapje in het besto vertrek, zonder dat zü gestoord werden door het geplas en geschrob van Jaap op hetstal- plein, noch door het geraas van do potten en pannen, welke de kleine meid schoonmaakte op den steenen vloer in het waschhuis. Leentje zat met Duke bjj haar te naaien, onder de kastanjes, en Kris stond, over de witte paaltjes geleund, met haar te lachen en te praten. Nu en dan rustten die kleine, toero vingers in de keuken op het maaswerk, en de groote, ernstige oogen vestigden zich eenigo oogenblikken op zijn gelaat; maar ook menigkeer werden z(j weder vol tranen op het werk geslagen; het arme kind toch was zoo treurig gestemd als zy bedacht dat Kris nimmer zou weton hoe het leven, dat hij redde, aan een goed doel was toegewijd, maar dat hij integendeel gelooven zou dat zy weggeloopen was om eonig misdrijf, waaraan men haar, volgens Ro- becca, te Sympton beschuldigde. Bitter, bitter leed zij als zij hieraan dacht, en zy zon op allerlei redenen, welke zij hem zou kunnen opgeven, maar geene enkele was haar overtuigend genoeg voor hem; niets bleof haar dus over dan hom haar geheim mode te doelen, en liever dan dit te doen verdroeg zy zjjn en aller menschen haat. Dan trachtte zij haar leed weder te vergeten, en begon mot moed aan de grijze kousen van Hum phrey te stoppen. Maar het gelach en de vroolijke stem van het meisje daarbuiton deed haar woder opzien. Kris was weg en zy hoorde zijn stap in de gang; hare hand beefde zóó dat zy de naald haast niet kon vasthouden, want zij was overtuigd dat, als hjj haar alleen vond, hy haar zou onder vragen over het doel van hare reisen wat zou zjj hem antwoorden, en hoe zou zij dit zóó doon dat hij tevreden was en haar niet verachtte, ook al was hij zoo edelmoedig om wat h\j wist of meendo to weten niet aan zjjn oom en zijne tanto mede te deelen? Eeno minuut later hoorde zij hem in de koukon komen met zyn harigen hond Lichtvoet bij zich. Kris ging zitten op een hoek van Leentjes tafeltje en na nog een oogenblik met Lichtvoet gespeeld te heb ben, boog hy plotseling voorover en zag in het kleine, bleeke, bevreesde, op de handen gebogen gelaat, en zeide kortaf „Constance Chorley, ik verlang te weten waarom gy zeidet dat uw vader dood is?" XVIII. Kris zat op een hoek van Leentjes tafeltje te kyken naar het verstellen der gryze kousen van zyn oom, en rustig te wachten op hot antwoord van Constance op zyne haar zoo verstommende vraag, toen opeens Duke de keuken binnenkwam met zyn scheepje in de hand en hem vroeg wan neer zy te zamen naar de rivier zouden gaan om het te laten zeilen. „O, wy zullen zien, misschien wel na de thee," antwoordde Kris, glimlachende over de duidelijk merkbare verlichting, die deze stoornis aan Constance gaf, en die zy tevergeefs fsze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran gon- en feestdagen, uitgegeven. zocht te verbergen. „En, Stance, gy gaat toch mede?" zeide Duke goedig. „Mag myne zustor mede gaan, Kris?" „Wel zeker." „En Lichtvoet?" „Ja, Lichtvoet kan medegaan als uwe zuster er niets tegen heeft." Hy zeide dit om haar te plagen, want het meisje en do hond waren nimmer groote vrienden gewoest te Sympton, daar hy haar altyd naar de beenen vloog als zy uitging. Do toon, waarop Kris die woorden gesproken had, herinnerde haar dat; zy lachte even en, terwyl zij de hand ter verzoening naar Lichtvoet uitstak en zyn bruinen poot nam, zeide zy„Och neen, Kris, ik zou niet graag hebben dat Lichtvoet om my wegbleefkunnen wy het niet samen vinden, welnu, dan maak ik plaats voor hem, want hy is uw oudste vriend." „Nu, dan zal Lichtvoet medegaan, en ik, Kris, sta voor zyn goed gedrag in. Ik moet nu naar Lomerish, gy gaat naar de rivier als gy gedaan hebt met thee-drinkenLichtvoet en my zult gy dan wel spoedig zien verschynen; en hiermede vaarwel 1" „Goeden dag, Kriswy zullen stellig daar zyn," en het kind kleurde en haar gelaat, verhelderd door een straal van innige blydschap, boog zy over het werk en de vingers repten zich met yver en spoed. Een visioen rees voor hare oogen, een visioen aan de zilveren rivier met haro lichtgroene oevers en prettige zitjes; waar zy zou zitten naast on wandelen met Kris heden in den avond en waar zy voor het eerst en wellicht voor het laatst, vrij heid, rust, vrede en "blijdschap zou genieten,-daar weldra harde arbeid haar wachtte. Ja, de vingers waren zóó handig en vlug bezig dat, toen Leentje met de melk voor de thee binnenkwam, de kou sen gereed waren, en de kleine naaister haar kon helpen in de voorbereidselen tot dit uurtje van gezellig samenzyn. „Waar is Kris?" vroeg de landheer toon hy, aan tafel komende, de plaats van zyn neef ledig zag. „Hy is gaan zien naar de nieuwe dorschmachine van juffrouw Dale; er haperde iets aan en nu heeft zy om hom gezonden", dus klonk het antwoord zijner vrouw. „Ik wou dat de menschen hem aan zyn eigen werk lieten en niet deden of hy van alles verstand heeft; wat weet hij van machinerieën af?" Constance dacht dat deze maaltyd nimmer ein digen zou, en zy had gelyk, want Zaterdags duurde de thee altyd langer dan op andere dagen, daar het diner dien dag, om de drukte van het koken uit te winnen, uit brood en kaas bestond. Terwyl zy nog bezig waren zag zy de schaduwen zich reeds verlengen op den stalmuur, en de krokussen zich sluiten, en zy begon te vreezen dat de zon onder zou zyn in de vallei eer zy aan de rivier waren. „Waar gaat dat heen, jongeheer?" vroeg Hum phrey, toen Duke zich na het genuttigd maal van zyn stoel liet glydon en zyn scheepje in de armen nam. „Hy wilde zyn scheepje naar de rivier brengen als hy mag." Constance antwoordde voor hem, ten einde raad hoe zy voor zichzelve permissie zou krygen mede te gaan." „Welnu, kind, neem dan uw hoed en ga met hem mede", zeide juffrouw Standish vriendelijk, „het is zoo prettig aan den waterkant, en zal u goed doen. Verheugd gingen zy te zamen uit, de dorpsstraat door, de kastanjeboomen, waar de oude man zat, de kerk, het schoolhuis voorby, het hok uit en door de moes- en weilanden, welke langs de rivier lagen. Op het onverwachts waren zy in hare naby- heid, want, daar de kinderen hun weg door de vallei genomen hadden, had het dichte geboomte alles voor hun oog verborgeneeno opening, waar PEIJS DEE. ADVEKTENTEEN: V»n 16 regels ƒ1.06. Iedere regel meer 0.17$. Groot-ere lettere Deer plaatsruimte. Voor het inots- eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend. zy doorkropen, bracht hen opeens aan haren oever, en met nadenkende blikken volgden zy de glinsterende, kleine golven, welke zachtkens daar henen rolden. Het scheen of de rivier hier een eigon wereldje vormdehet was een lief hoekje, afgezonderd van alles, beschut en gevormd door de boomen, wier takken zich amphithoatersgewyze verhieven en zich aansloten aan die der kastanjes, welker schoon groen een goed effect maakte met het blauw des. hemels. De vrooiyke zonneschyn was, zooals Con stance meende, verdwenendoch het hinderde, niet daar dit plekje een zacht geheimzinnig licht in zich had. Het was haar of elke boom, van den noot- en kastanjo hoog in de lucht tot don wilg en jongen abeel, welke de kanten versierden, ieder een zwak en teeder licht van zich gaven. De witte knoppen aan den zwarten doorn glinsterden als paarlen, en de massa primula-veris, die welig aan den kant groeiden, gaven een liefelyken weerschyn, en in de rivier zelve ontstonden kleine zilveren cirkels als de forel er in opsprong om de muggon en vliegen, die er boven gonsden en vroolyk speelden, op te snappen. En evenmin als men hot licht des daags hier miste, zoo ook niet zyn lofliod, want de rivier zong onder haar stroomen, zong met hare kalme, krachtige stem, en het kind zat op een steen en luisterde naar die tonen, en dacht aan een gelukkig daar henen vlietend leven, dat gesterkt werd door geloof en door vast vertrouwen op eeno eeuwigheid. En by dat lied daalden troost, rust en vrede in haar hart. Nog niet lang zat zy daar, Duke gadeslaande, die aan den oever heen en weder liep, toen zy een ander geluid opvingen zonder de oogen op te slaan glimlachte zy. Ja, zy wist het, het was Kris, wiens helder zuiver fluiten haar eens in de ooren had geklonken toen zy byna onmachtig terneder lag, en waar zy zoo dikwyls op menigen vroegen zomermorgen naar geluisterd had voor het open raam van haar klein slaapvertrek te Lympton. Zy lachte nu zy zich herinnerde hoe nieuwsgierig zy menigmaal geweest was naar den naam van hem, die zoo zuiver en nauwkeurig fluiten kon, en hoe dikwyls zy dit gefluit vergeleken had met die wilde, oude romancen, die zy wel eens uit vaders winkel nam om te lezen en er over te droomon in hare sombere werkplaats. „Holla hier!" riep Kris en sprong te voorschyn met Lichtvoet achter zich, „wat, zyt gij er het eerst?" Zy zag op en maakte plaats voor hem, en daar by moede was, zette hy zich neder, terwyl Licht voet druipstaartende naar Duke liep, dien hy heel ver verwyderd aan den kant van do rivier zag. Kris nam het scheepje, dat aan hare voeten lag, on torwyi hy het bekeek en de zeilen bevestigde, begon hy opnieuw te fluiten, nu niet hard en scherp, maar zacht en gevoelig als wilde hij in stemmen met het lied dat de rivier zong en met het zuchten der boomen als de wind door hunne jonge, frissche bladeren en krachtige takken henen- gaat. Ja waarlyk, Kris moet eene muzikale ziel hebben, meende Constance, ofschoon zy hare ge dachten niet kon uiten; zy zag hem aan met kinderlyke verbazing en bewondering om de be- kwaamhoid, waarmedo hy zyn fluiten zoo goed in overeenstemming bracht met het lied der natuur, en dit evenmin verstoorde als de golven met hare rustelooze beweging of de blauwe hyacinten met hare uitwasemingen. „Kris," zeide zy zacht en zonder hare verwon derde oogen„ van hem af te wenden, „Kris, ik had zoo graag dat gij dezelfde wys eens zongt, die gij nu fluit. Zyn er woorden op?" Hy was verrast en vroeg: „"Wat fluit ik?" „Ik woet hot niet. Het was oen zacht, droevig gezang, gelyk aan het ruischen van dit water." (Wordt vervolgd.) .LEIDSCH #J& DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5