N°. 8461.
Maandag ÏO Sei>tember.
A0. 1887.
F RIJS DEZER COURANT:
1 Ltidtn p«r 8 maanden.7^ 1.10.
France per poeta 1.46.
Jifconderlgke Nommera9 0.05.
feze (Qoarani wordt dagelijks, met uitzondering
ran fpn- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJB DER ADTERTENTTEN:
Tin I6 regels f 1.05. Iedere regel meer ƒ0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoie-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Prof. 91. De Vries en het IVedcrlandsch
Woordenboek.
In de gistemamiddag om drie uren gehouden
algemeene vergadering van het te Amsterdam ver-
oenigde '20ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig
Congres kwam, na afdoening van enkele zaken
van huishoudelyken aard en in de afdeelingen, aan
het woord de Leidsche hoogleeraar dr. M. De Vries.
Hij verklaarde den vorigen dag door overgroote aan
doening te zjjn overstelpt geweest, om don algemee-
nen voorzitter prof. Quack, te kunnen bedanken voor
hetgoen deze over hem in de openingsrede gezegd
had, omtrent het „kloekmoedig voortarbeiden aan
het woordenboek der Nederlandsche taal, trots
allerlei tegenwerking van eone in ons land in dit
opzicht zoo kortzichtige staatkunde."
Tot het houden zijner openingsrede vond de
hoogleeraar Quack aanleiding in hot feit dat de
Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen nu
te Amsterdam vooral samenkwamen tot viering
van Vondel's geboortedag. Van Vondel, die zich,
behalve door zijne dichterlijke gaven, deed kennen
door zijn te gast gaan op het sappig ooft onzer
taal. Daarom wilde spreker thans de vraag be
handelen „wat de taal vermag, doch tevens wat
zjj van ons kan eischen?" Welnu, die taal is geen
verzameling doode vormen, zij leeft, hare vormende
kracht dryft haar vooruit; zij is eone verzameling
van levende beelden. En daarom hebben wjj eene
schatkamer willen hebben van die beelden, een
taaimuseum even schitterend als het tooverachtig
Rijksmuseum. Dit te stichten beproefden onze con
gressen, maar ze hadden dit niet kunnen doen,
zonder een man, die gezegd heeft: „ik zal het
doen." Voor dien man buigen we eerbiedig het
hoofd en brengen hem onze nederige hulde. En
die man is Matthys De Vries.
Hier werd de spreker gestoord door een toene
mend gejuich. Juist op dit oogenblik toch is onze
hoogleeraar de zaal binnengetreden en allen staan
op om den bescheiden man te begroeten met de
grootste hartelijkheid. Een treffend oogenblik!
Toen de begroeting ten einde was, ging de spr.,
die zelf er om 't levendigst aan had deelgenomen,
voort. „De taal", dus zei hij, „leeft dus haar eigen
leven, draagt hare wetten in eigen boezem, zo laat
zich niet reglementeeren. Met schroom treden we
haar to gemoet en noemen we haar met don tee-
dersten naam, met den naam van: moedertaal. Zij
is het, welke ons voreonigt, welke ons één maakt
met de broeders van het Zuiden. Spr. herinnert
zich daarbij koe in 1875 by het jubelfeest der
Leidsche Universiteit de hoogleeraar De Vries de
afgevaardigden van 18 vreemde hoogescholen toe
sprak, voor allen een vriendelijk woord had, maar
zweeg van de Belgische. En dezen dankten hem
voor "dit bewijs van hartelijkheid, dat hg hen niet
op ééne Ijjn had gesteld met de vreemden."
Een deel van zijne onvermoeide werkzaamheid,
zeide spreker, is reeds in al haren luister gereed
en schittert ons in de oogen. Wat De Vries in het
Woordenboek bij elkaar brengt, is de ziel der natie,
is de natie zelve.
Reeds den vorigen avond had prof. De Vries
gelegenheid gehad voor het gesprokene zjjn dank
te betuigen ten huize des voorzitters en daaraan
voegde hij omtrent het Woordenboek enkele mede-
deelingen toe, welke hj) verzocht was nu op deze
vorgadering te herhalen.
Prof. De Vries herinnerde alzoo dat meer dan
eono eeuw verloopen is dat de Nederlandsche natie
gestreefd heeft een woordenboek te bekomen. Alle
pogingen leidden echter tot niets. Maar in het 1ste
taalkundig congres openbaarde die wensch zich
als eene dringende nationale behoefte, en ofschoon
die taak toen moeilijker was dan voorhoen, er
was in die dagen ook moed om iets te ondernemen,
en aan spr. viel de eer te beurt met de samen
stelling er van belast te worden. Er mag aanma
tiging in schuilen dat hjj die taak aanvaardde, maar
hy beschouwde het als een plicht, een ambtsplicht.
Voor dien plicht mocht hij niet terugdeinzen, maar
hy moest toonen dat het hem, den pas benoemden
jongen man, ernst was hoogleeraar in de Neder
landsche taal en letterkunde te zyn. Toejuichin
gen. Krachtige medewerking heeft hy bij zynen
arbeid ondervonden, massa's bouwstoffen werden
bijeengebracht. Zyn medearbeider Te Winkel heeft
een groot aandeel in dat werk, dat nu zoover
gevorderd is dat men niet meer weet dat er ooit
verschil van gevoelens over de spelling is ge
weest. En nu ook de „Haarl. Ct.", zij 't nog
onvolmaakt, is toegetreden, nu kan men wel
zeggen dat de laatste hinderpaal is overwonnen.
Nu eindelijk, nu men het over de spelling, dat
onderdeel der taal, eens is, kan men dieper in de
taal doordringen en de schoonheden afluisteren, die
ons uit den mond des volks door haar worden in
gefluisterd. Met kracht moet gearbeid worden om
het woordenboek geene onwaardige plaats te doen
innemen. Het boek wordt angstwekkend uitgebreid,
maar men neme dat niet kwalyk, het is do schuld
of liever hot is de eer der Nederlandsche natie, die
in hare rjjko taal allo menschelyke gewaarwor
dingen en gevoelens on handelingen hoeft uitge
stort en verwerkt.
Dat het woordenboek, waarvan thans 35 afleve
ringen zjjn verschenen, niet snel vordert is een
gevolg daarvan dat er hier in ons land zoo weinig
was voorbereid. Voorts troffen allerlei tegenspoeden
de bewerkers. De niet genoeg te prijzen Te "Winkel
eerst, daarna de onvermoeide Verwijs ontvielen
als medewerkers. Ook de heer Cosjjn, die later hem
ter zyde stond, moest door zijne benoeming tot
hoogleeraar den arbeid staken. Nu heeft hy in dr.
ICluyver een medearbeider gevonden, die doorhem
ten zeerste geprezen wordt.
Een oogenblik had hy er aan gedacht den heer
Adriaan Beets aan de redactie van het woorden
boek te verbinden, maar hy kon dezen bekwamen
jongen man, die den geest des vaders in zich voelt,
de middelen niet geven om zich daar blijvend aan
te wyden. Hij moest de medewerking laten varen
toen hy aan het gymnasium te Rotterdam werd
geroepen.
Toch is men betrekkelijk ver gevorderd. Het
werk is nu zoover gekomen dat het alleen op de
uitwerking aankomt. Eene gansche verzameling
kostbare documenten heeft de heer De Vries in huis,
welke voor altijd het eigendom der Nederlandsche natie
zijn. Een plan voor het geheele woordenboek is tot
in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt en de jonge
taalkundigen, die den arbeid zullen voortzetten, vin
den eene geëffende baan.
Helaas, te midden der poëzie, die we in deze
dagen hoorden, klinkt het zeer prozaïscheene geld-
quaestio is het, welke belet dat die jonge taalkun
digen tot dezen arbeid geroepen worden. Al klaagt
de heer De Vries niet hy erkent zelfs dankbaar
de ondersteuning der regeeringen (ƒ1000 van de
Hollandsche en fr. 1000 van de Belgische) de
geldelijke steun stelt hem echter niet in staat
meer medearbeiders aan zich te verbinden en het
werk op deze wys te bespoedigen.
De toekomst van het werk maakt den spreker
eenigszins huiverig. Hy begint de waarheid te ge
voelen van het woordde ouderdom komt op wollen
sokken (neen, neenriep Nic. Beets) en wanneer er
jets gebeurde dat hem aan de zaak onttrok, waar
zouden de schatten van bouwstoffen, welke in zijne
woning zijn, blijven? Van het zeewezen en den
waterstaat heeft hy woordenverzamelingen, die boven
zynen lof verheven zyn.
Met een welsprekend woord, dat doordrong tot
allen die hem hoorden, wekte hy de vergaderden
op, toch te waken voor het woordenboek, waaraan
hy zyn leven heeft gewijd.
Als in drie werolddeelen onze taal zal worden
uitgesproken, moeten wy Nederlanders allereerst
zorgen, dat het Nederlandsche Woordenboek tot
stand kome.
Een volk, dat zyne taal liefheeft, zoo eindigde
spreker zyne gloedvolle rede, kan zijne onafhan
kelijkheid niet verliezen. Hy had behoefte zyn hart
voor de natie uit te stortengeene ydelheid op het
werk, waaraan hy zulk een groot aandeel had, was
de drijfveer, die hem heden deed spreken, maar de
bezorgdheid voor zyn troetelkind, die hem, den grijzen
geleerde, met blijkbare aandoening zyn werk in de
hoede van het Congres deed aanbevelen.
De geestdrift, welke deze rede opwekte, valt moei
lijk te beschrijven. Zoo iemand dan kan zeker de heer
De Vries over deze zitting als het loon van zyn
langdurigen en volhardenden arbeid voldaan zyn.
Prof. Quack, de voorzitter, die zich als idealist
in geldzaken deed kennen, dankte den heer De Vries,
en drukte den wensch uit dat de kooplieden en
bankiers en er zyn daaronder vele letterkundigen
in Amsterdam en Rotterdam en andere onzer groote
steden de geldelijke bezwaren zullen weten op
te heffen, on dat de heer De Vries het volgend jaar
verrast zal worden met de blijde boodschap, dat
die bezwaren opgeheven zijn.
De heer Jan Van Boers gaf te kennen dat hy
met zijne hier aanwezige mede-raadsleden van
Antwerpen by hunne tehuiskomst onmiddellijk het
voorstel zal indienen, om die stad 100 fr. per
aflevering van het woordenboek te doen bijdragen;
terwijl dr. Laurillard de benoeming eener com
missie uit het congres aanbeval, om zoowel voor
de vermeerdering van geldelijke kracht, als voor
de taak die haar wacht, wat toch zeker gebeuren
zal als prof. De Vrios eenmaal niet meer zal
kunnen werken, zich zoude in te spannen hebben.
Mocht zij voor het eerste deel dezer opdracht heel
lang te werken hebben, moge het laatste deel van
haren arbeid nog lang verschoven blijven, zoo
eindigde onder daverende toejuichingen zyne rede.
Prof. Quack hoopte reeds heden te zullen kunnen
mededeelen, dat de bestendige commissie van het
congres deze taak op hare schouders had geladen.
Gemengd IViexiws.
Gaarne vestigen wy do aandacht op
eene advertentie van den heer J. Splinter, in dit
nummer van ons blad voorkomende, die by de ge
wone artikelen nog eenige Indische ten verkoop
gaat aanbieden, artikelen, welke, daar ze recht
streeks en zonder overpakking of verwerking uit
Indië zyn toegezonden, zeer zeker hoogst geriefelijk
zullen zyn voor en welkom aan hen, dio vroogor
in Indië hebben doorgebracht. De prijs is hilljjk, de
waar onvervalscht, hetgeen twee factoren zjjn,
welke, naar de heer Splinter meent, ongetwijfeld
zullen medewerken tot oen grooten aftrek.
Gisteravond omstreeks negen uren
vermaakten zich een paar jongens met het ryden
van een bierbrouwerswagen. Eén hunner, het loopen
moede, plaatste zich met de beenen uitgestrekt op
het vooreinde daarvan, terwjjl do ander zich ver
dienstelijk maakte, hem in woeste vaart voort te
stuwen.
Yan de Mare op de Oude Vest komende, week
de wagen by het afgaan eener brug van de ge-
wenschte richting af, zoodat de rijder door de leu
ning van die brug, voorover te water viel.
Op het geroep van helphelpvan zijn kameraad,
schoten eenigo personen toe, wien het niet dan na
veel moeite gelukken mocht, den gedwongen badgast
op het droge te halen.