3n. 8455.
Maandag ÉsSepteiïil>ei*.
A0. 1887.
Feuilleton.
CONSTANCE CHORLEY.
PRIJS DEZER COURANT:
Twr Leiden per 8 maandenf 1.10.
Pranoe per poet1.16.
Afeonderlgke Nommers0.05.
§eze jouraat wordt dagelijks, met uttzondering
ran fan- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTOEN
Tan 1—6 regele 1.05. Iedere regel meer 0.174*
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het ineae-
•eeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Sii'Uion watertandde bij de voorstolling van
Hinckley's edelmoedigheid, en bij de gedachte aan
zoov' eol vermaak by zoo geringe kosten. Hy deed
eenoj schrede naar het zegevierende gordijn, maar
op "datzelfde oogenblik scheen de wind uit alle
bCelstreken te gelyk op hem los te rukken met
'vêrontwaardiging, want hy snelde aan van alle
''zyden langs do opon vlakte, en hief de doode en
rottende bladeren by hoopen op en smeet hem die
om de ooren met zulk oen gegil en gehuil, dat hy
met beide handen naar zyn hoofd greep en zijn
hond volgde, die reeds verscheidene sprongen ge
daan had op den weg van plicht. Hy had echter
nog niet meer dan twintig voetstappen gedaan, toen
Prowier plotseling stilstond.
„"Wat nu, Prowier; wat nu, oude jongen?" en
Simon gaf den hond met zyn voet een verstaan-
baren duw. Maar Prowier bleef even styf en be
wegingloos als zyn opgezette voorvader onder de
glazen stolp op juffrouw Drusley's schenktafel; en
nu ontsnapte aan zyn gesloten muil een onheil
spellend gebrom. Tot Simons verbazing werd dit
gevolgd door den scherpen angstkreet van een kind,
en, zyne oogen scherpende naar den kant, vanwaar
dit kwam, zag hy by het schynsel van enkele
sterren, welke heenflikkerden door de donkere wolken,
twee kleino, aan elkaar vastgeklemde gedaanten.
Zy waren waarschynlyk van het smalle voetpad
afgedwaald, verward geraakt tusschen i^e dichte
braamstruiken en volgden nu wellicht oene geheel
verkeerde richting.
„Hei daar!" zei Simon op zóó luiden en krach-
tigon toon, dat de kinderen er van rilden; „wel,
wie zyt gij en Pro wier keerde zich om en schonk
zyn meester een goedkeurond geknor, en liep toen
op de kinderen toe en berook hen, terwyl hy, hen
schuin aanziende, ook scheen te vragen„Wel, wat,
wie zyt gy Maar, daar deze beweging de kinderen
opnieuw deed beven, koerdo Simon zonder eenige
plichtpleging Prowlers neus naar eene andere zijde
door een schop tegen zyn staart; en toen, nog niet
overtuigd of liy wel iets anders dan lucht zou grypen,
strekte hy de hand uit naar die schaduwachtige
voorwerpen. Een schouder, welken hy aanraakte, was
smal en hoekig en hy liet dien los met eene onaan
gename gewaarwording, maar die andere schouder,
vleezig en rond, liet hem geen twyfel meer; en
Simons stem was onwillekeurig vry wat zachter,
toen hij, neerbuigende, zeide:
„Wel, wiens kleintjes zyt gy? Waar komt gy
vandaan? Wie is uwe moeder, zeg?"
Simon nam den kleine van den grond en zette
hem op den arm, terwyl hij de grootere aankeek
om antwoord op zyne vragen. Het meisje poogde
te spreken, maar de wind scheen haar de woorden
in de keel terug te dryven, want Simon hoorde
niets, en maakte uit hare verlegenheid op, dat zy
stilletjes uit school was gebleven; hy schudde het
hoofd, terwyl hy op berispenden toen zeide:
„Nu, gy zult eene goede vermaning te goed heb-
bon, kind; dien kleino zoo laat in den avond nog
buitenshuis, daar zal wat opzitten 1"
„Ja, hot is erg koud voor hem, mynheer, dat
weet ik wel," antwoordde het meisje met eene soort
van gedwongen bedaardheid, welke boven haarleeftyd
was. „En als gy zoo goed zoudt willen zyn te zeg
gen, waar wy huisvesting kunnen vinden."
„Huisvesting!" herhaalde Simon en zag haar
wantrouwend aan. „Maar hoe kwaamt gy er toe hier
zoo laat rond te zwerven? Vertel mij dat eens,
meisjelief."
Het kind antwoordde, op denzelfden toon van
aanmatigend zelfvertrouwen, welke Simon zoo weinig
aanstond:
„Wy hadden gerekend tydig genoeg hier te zyn
om met den wagen naar Entley te gaan, maar
wy kwamen te laat, omdat wy langs de rivier een
omweg hadden te maken. Daar het zoo laat is,
zullen wy vannacht hier blyven, als gy zoo vrien-
delyk wilt zyn my te zeggen, waar wy kunnen
slapen."
Nadenkend streek Simon met do hand langs het
stevige been van den knaap, dien hy droeg, en
keek Prowier aan. Zou hy de arme schepseltjes
medenemen naar zyn eigen huis en met hen doen
zooals hy wenschen zou d3t anderen deden, wan
neer ooit zyn kleine Walter en Jenny als deze ver
van huis op vreemden grond moesten rondzwerven?
Hy helde waarlyk daartoe over. Maar nu sneed de
wind zoo scherp langs de vlakte en het roodo
gordijn glansde zoo verwarmend over den weg!
„Komaan dan, meisje, ik geloof dat gy 't best zult
doen met naar „Krygsmans welvaren" te gaan.
Dat is knap volk, en zy zyn 's morgens vroeg by
de hand, wat goed voor u is als gy mot den wagen
verder gaat."
„Is het eene herberg, mynheer?" vroeg het meisje
mot oenige siddering in hare stem.
„Wel, ja en neen eigenlijk," zeide Simon, en
met groote stappen richtte hy zich derwaarts, met
den jongen op zijn arm, terwyl hy het aan het
meisje overliet om te volgen. Constance luisterde
gretig, maar hoorde niets verdor, hetzy omdat de
wind te hevig was, of wel omdat Simson hier zyne
verklaring had afgebroken.
Dat „Krygsmans welvaren" eeramaal goede dagen
gekend had was met een enkelen oogopslag te
zien. Eerstens was het een groot huis het
grootste veel uren in den omtrek en boven de
deur prykte een kolossaal uithangbord, dat kraakte
en kraste by elke windvlaag, welke langs de vlakte
streek. Welk kunstwerk hot in zyne dagen van
bloei vertoond had, is onmogelyk te zeggen, want
de tyd en het weder hadden niets zichtbaar gelaten
dan eene vormelooze vlek van rood en blauw.
Het meisje deinsde terug voor de heete lucht, door
drongen van bier- en rumdampen, welke haar tegen
kwam, toen Simon de zware deur openstiet. De
helle gloed van het vuur bescheen eene vreemde
en bonte vertooning eene vertooning, welke de
kinderen lang niet op hun gemak bracht. De eene
helft van het vertrek was ingericht voor eene soort
van winkel, met eene breeds toonbank planken
met bussen en oude flesschen en de andere helft
scheen te gelyk voor keuken en gelagkamer te
dienen. Rond het vuur zaten tien of elf mannen,
die allen dapper rookten, dapper dronken, of dapper
redeneerden. Het gezelschap bestond hoofdzakelyk
uit soldaten, boerenknechts en een paar klein-han-
stelaars.
Praters, drinkers en rookors, allen hielden eenparig
in, toen de smid met zyne vracht verscheen, de
deur wyd openlatende en uitroepende:
„Heidaar, moeder Catlinhier zyn een paar ver-
dooldo schapen, die ik op den weg van Yapton
vondWilt gy ze tot morgen verzorgen De knaap
is halfdood van slaap."
Simon zette den knaap neder, en liet het tweetal
alleen staan in het midden van do groep, en beiden
keken onderzoekend naar de waardin van „Krygs
mans welvaren", die door Simon als moeder Catlin
was toegesproken. Zy zagen by het vuur in een
hoogruggigen stoel op rollen een wezen, wier uiter-
lyk hen waarlijk niet meer geruststelde dan het
gezicht der verhitte en opgewonden mannen, en
oene scherpe, schrille stom zeide:
„Wie zijn die kinderen, Simon Drusley, en waaJ
komen zij vandaan?"
„Wel, mensch! datds juist de vraag," antwoordde
de hoefsmid, terwyl hy op een leeg vat ging zitten
en zyne tabak opzocht; „of, ik mag wel zeggen,
dat zyn drie vragen: Wie zyn zy? Waar komen zij
vandaan? en: Waar gaan zy heen?"
De kinderen boefden geweldig niet van koude
of honger, schoon beide hen kwelden zy zagen
noch het vlammende vuur noch het voedsel op de
tafel zy zagen niets dan de oogen, welke deze aan
spraak van Simon op hen gericht had, —niets dan
oogen, overal oogen, tot het gansche vertrek zich
scheen op te lossen in één reusachtig oog.
Zy sloegen een enkelen angstigen blik om zich
heen en hielden elkander vast omklemd; en terwyl
zy zoo stonden viel een vogeltje verstyfd en dood
van tusschen de kleederen van het knaapje op
den grond.
X.
Daar stond nu Constance te midden van dien
goduchten kring van oogen, en telde de seconden,
nu eens naar het tikken der oude, Friesche klok,
dan weder naar het snelle kloppen van haar hart.
Wat Duke betreft, hy had haar losgelaten en zat
op den grond met het doode vogeltje in zyn schoot
en terwyl hij werktuigolyk het hangende kopje
en de styve pootjes oplichtte, overzag hy de groep
rond het vuur, aandachtig en nieuwsgierig, nu
evenzeer als bevreesd. Niemand scheen te denken
dat het den kinderen hinderde om zoo te worden
aangestaard, schoon Constance over haar gansche
lichaam trilde en beefde, want het was haar alsof
men al hare geheimen bemachtigde alof zy
niets meer kon verborgen alsof dit nu het einde
zijn zou van hare reis en van al hare zoo zorgelyk
doordachte plannen.
Het is niet te verwonderen dat zy, kind als zij
was, te veel door schrik bevangen werd onder al
die op haar gevestigde blikken, dan dat zy den
verschillenden indruk ontdekken zou, welken hun
verschynen op het gezelschap maakte. Hoe zou zy
weten dat meer dan één verhard gemoed verzacht
werd door medelyden met haar? De eerlyke smid
byvoorbeeld, die, op het leege vat gezeten, zyne
lange pyp tusschen de vingers draaide, zou er wat
voor gegeven hebben om een middel uit te denken,
dat de kleine zwervers op hun gemak kon brengen.
Maar dit niet kunnende, vergrootte hy nog hunne
verlegenheid door hen als de overigen te blyven
aankyken. Een «ogenblik wendde Constance de
angstige, zwarte oogen naar de plaats, waar hy
zat, maar sidderend sloeg zy ze oogenblikkolyk
neder; want over Simons breoden schouder heen
gluurde een gelaat, onaangenamer voor haar dan
een vreemd, daar het geen ander was dan dat van
den nieuwsgierigen soldaat, die haar 's morgens
haar geld had zien tellen en wiens begoorige oogen
haar den gansclien dag als een spooksel haddon
vervolgd. Andermaal, en nu b'jna wanhopig, zag
zy op naar de waardin van „Krygsmans wel
varen", die door Simon als moeder Catlin be
groet was.
Moeder Catlin was eene magere, beemge vrouw,
buitengewoon lang en breed, maar nu gebogen van
ouderdom en sterk bevende ten gevolge eener be
roerte. Toch scheen zy die bouwvalligheid, welke
langzamerhand zich uitstrekte over geheel haar
lichaam, te willen weerstaan, want zy hield de
puntige knieën styf tegen elkaar gedrukt, en de
gele, dorre handen samengevouwen in haren schoot.
Haar gelaat was lykkleurig, en te schrikwekken
der, daar men het nooit zydelings of gedeeltelijk
zien kon, maar alleen wanneer het zich geheel tot
u keerde, gehuld als het was in de breede strooken
eener'geelachtige linnen muts.
(Wordt vervolgd.)