CONSTANCE CHORLEY. N°. 8443. A°. 1887. ]>ïaa.iicltag 29 ^Axignstris. PRIJS DEZER COURANT: ▼•or Leiden per 8 maanden1.10. Fr&noe per poeta 1.40. iLfiDonderlgte Nommers0.05. ze jouraat wordt dagelijks, mat uitzondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN: ▼an 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171. Grootere lottere naar plaatsruimte. Voor het in aeeren baken de stad wordt 0.10 berekend. F" enilleton. 8) „Wel, de buren hebben onderling by inschrijving een souper voor mjj aangericht om eens met my bijeen te zijn en mjj geluk te wenschen en zoo al meer. Inderdaad recht vriendelijk van hen. Zoudt gij willen dat ik ondankbaar was'? Gij ziet, Con stance, hoe goed en gemakkelijk zich nu alles schikken zou, als gij niet zoo dwaas waart. De zaak gaat vooruit, de schulden worden betaald, de buren behandelen mij mot verhoogden eerbied, en daar komt gij, en wilt mjj dat alles doen vor- gooien en de geheele stad vertellen. „Neen, neen, goedo vrienden, gij bedriegt u allenIk zal dat geld niet nemen 1 Ik heb mijne zaak niet langer noodig! Ik kan dit souper niet met u gebruikenNu vraag ik u, Constance, zou ooit iemand, die zjjn verstand heeft, zoo iets doon?" Het kind antwoordde niet. Zij zonk terug in hare stoel, hare armen steunond op de leuning, met ge bogen hoofden zij vergat vader, mooder, de gan- sche wereld, alles, bjj het klare bewustzijn van haar ongeluk. Eindelijk dan kende zij haar vader. Daniël Chorley beschouwde haar een oogenblik, sloop toen bedaard naar zijn slaapvertrek, en stapte een half uur later de bovenzaal van de „Roode Leeuw" binnen, waar hfl, bjj de goede ontvangst, die hem daar wachtte, al zjjne huiselijke kwellingen vergat. Hoo verheugde het Constance, alleen te zijnMaar nu staarde zij niet langer in het vuur! Nu kende zij geene hoop bjjna zelfs geene vrees meerHet ergste was gekomen. Zy had het verwacht, en was er op voorbereid zy meende dat ten minste en zij begon te handelen met blinde onderwerping aan eenig vroeger gevormd besluit. Zij ging zitten om haren vader te schrijvendit het allereerst omdat dit de hardste taak was. Tranen druppelden neder op het papier en de inkt vloeide, waar die tranen violen. Zij kon het nauwelijks zelve lezen, maar het was te laat om opnieuw te beginnonen zy vouwde het geschrevene toe, zoo gevlekt en onduidelijk als het was, en stond er mede aan de straatdeur tot de biorjongen van do buren voorbijkwam, wien zij het overgaf om het aan haren vader te bezorgen. Dat gedaan zijnde, spelde zy haar jurkje op en repte zich voort aan haar gewoon ochtendwerk. Toen zette zy zjjn avondeten klaar, en bezorgde het vuur zóó, dat het eenige uren goed kon blijven. Toen alles gedaan was nam zy hare kaars en ging naar boven. Zij spreidde een kleinen omslagdoek op haar bed uit, en begon een pak te maken van Duke's kleoderen, die den volgenden dag naar zijne school zou gezonden worden, en van hare eigen armoe dige bezitting. Zy bekeek haar nieuw Zondagsch kleedje, dat achter de deur hing, en nam het na eonige aarzeling af, vouwde het op en lei het met bevonde vingers in den doek; want zy wist dat haar vader het haar gekocht had, opdat zy er knap zou uitzien, als hy haar met zich nam naar de kork, en zy vreesde geen recht te hebben om het tot eenig ander doel te gebruiken. Maar, dacht zy, God zou het haar vergeven zy had zoo heel weinig andere kleederen. Toen moest er eene keus gedaan worden uit eene kleine doos, welke al hare aardsche schatten bevatte, want deze was te groot om in het pak te worden genomen. Met hoeveel genegenheid beschouwde zy de eene snuisterij na de andereHoe hard scheen het haar, eene enkele er van achter te laten, schoon zij wist dat dit moest Eens, toen zij uit een hoek van do doos iets opnam, kwam oen dichte nevel voor hare oogen en belette haar het te zien; maar zy wist wat het was, dat daar zoo zacht en zijdeachtig in hare hand lag, - eene donkore haarvledtit haar moeders haar en andermaal streed het hart en bood weerstandmaar de wil luistert niet daarnaar en het haar wordt ijlings, schoon met groote teederheid, in den zak van hare Zondagsche jurk gesloten, als ware het te heilig een voorwerp om op gewone werkdagen met zich rond te dragen. En nu werd het pak dichtgemaakt en zy had maar een gebroken spiegeltje om haar hoed in op te zetten. Hot kind deinsde terug toen zjj daarin een paar groote, ernstige oogen teruggekaatst zag, en zij keek om, want dat gelaat geleek meer naar dat van hare moeder dan naar het hare. Ach I toen zag toen begreep zjj hoo zeer zij zelve was veranderd. Even als zaadplanten in de tropische landen, welke in ongelooflijk korten tjjd tot vollen wasdom komen onder den stijgenden gloed der zon, en den voedenden regen of dauw, zoo waren bij haar verstand en wilskracht ontwikkeld gedurende de smartelijko vuurproef, wolko zij had doorstaan. En dat wist zij nu nu zy er toe genoodzaakt word zichzelve te beoordeelen om te weten hoe ver hare krachten reikten. Ja, zy wist nu dat zy niet langer een kind was, maar veeleer eene vroegrijpe vrouwen zjj sloeg met verwondering een blik op het verleden, en trachtte tevergoefs haar vroeger i k te herkennen een te breede stroom scheidde hot toen en thans. En nu was alles klaar. Zy was gereedGereed! Waartoe'? Weder verhief zich hot weerbarstige hart, en de oogen dwaalden in wilde smart van hot eene geliefde voorworp naar het andere in de naakte, som- 'oore slaapkamer het venster mot dien éénen bloem pot, welks bloem zjj dagelijks verzorgde, maar die niet groeide of bloeide de prenton aan den wand het bed, waaraan hare moeder zoo dikwijls met haar geknield had om haar haro gebeden te loeren. „Waar, o waar zou zjj heden baar avondgebed uitspreken?" En om dat angstig vragende hart te bedaren, dat haar zooveel smart gaf, omdat het nog altjjd zoo zwak en kinderachtig bloef, terwyl verder alles in haar zoo oud en lijdzaam was geworden, antwoordde „Waarom niet hier?" Zy knielde neder, maar zij waagde het niet 0*1 als anders aan die plaats al hare aandoeningen lucht te gevenzjj bad, met stijf gesloten oogen, haar gewoon avondgebed, en toen, het hoofd opbeurende, riep zjj uit „O moedor! mooder! is mijn gedrag goed en rochtvaardig? Zeg rnjj of ik dwaalO, moeder, wjjs gjj mjj den rechten weg!" Bevende stond zy op, byna in haar kinderiyk geloof eenig vroeselgk teeken verwachtende. Maar geen teeken volgde; alleen scheen de maan door het venster, kalmer en schooner dan ooit. En nu nam zy haar bundeltje onder den arm, snoot do kaars uit en sloop de donkere trappen af. Zy was op het punt de straatdeur te openen, toen zy nogmaals aarzelde. Zy had vergoten zijne pantoffels op de vuurplaat te zetten, waar hy die gaarne vonden dan ook, moest zy nog eens naar het vuur zien. Zy lei haar pak op de vloermat neder en opende de deur der zijkamer. Hoe vroolyk en gezellig zag er nu dat nieuwe vertrek uit, met het nieuwe vloerkleed en de schilderyon en die luchtige noteldoeksche gordynen, waarachter het kooitje van don vlasvink half verscholen was! De kat, die behageiyk voor hot vuur lag uitgestrekt, sprong by haar binnentreden, luid snorrende, op, en de vlasvink, gewekt door het opflikkerende haardvuur sprong van zyn stokje, rekte traag de vlerkjes uit en floot als ten groet oen paar kwynende noten. Alles sprak zoo welsprekend tot dat bevende kleine hart van de gemakken, de genoegens, den vrede van het ouderiyke huis dat het niet langer zyn leed vermocht te dragen, maar uitbarstte in snikken; en het vermoeide lichaam zonk neder op den grond, het matto hoofd leunend op oen stoel en de drogo, pynlyke oogen konden niet langer de tranen terughouden, welke nu talloos neervloeiden langs de bleeke wangen. Arm kindzy had gemeend zy zou bij haar vertrek niets betreuren, door niets betreurd wordenen zie, terwyl zy hare kleine bezitting byeenpakte en hare laagte huiselyke plichten volbracht, daar stuitte zy telkens op eon of ander voorwerp, dat op hare liefde een beroep deed en het afscheid haar bitter maakte! Maar niet lang gaf zy aan dit alles toe. Zy zette zich op den stoel neder, veegde de oogen af, terwyl de kat, half wakend, half slapend, met een ver wonderden en half ornstigen blik van haar naar hot lekkere vuurtje keek, als oordeelde zij dat de smart van het kind, zoo die niet uit eigenzinnig heid voortkwam, ten minste wel onverklaarbaar mocht heeten. „Poesje!" zeide het kind, terwyl zy het beest met hartelykheid streelde, „ik weet het wel, gjj zoudt liever van honger omkomen en allerlei mis handeling verduren, voordat gij wegliept, en dat zou ik ook. Maar weet gy nog wel, poesje, toen do kinderen van hot groote huis uw kleintje plaag- don, hoe gy het 's avonds opnaamt en bij mij bracht? Ja, wy moeten meer aan het weerlooze schepsel denken dan aan ons zolven, niet waar, poesje?" Waaraan dacht nu het meisje? Weder wischte zy do oogen af; en de kat staakte hare bespiege lingen, geeuwde en rekte zich uit, terwyl Constance naar de kast ging om een klontje suiker, dat zy tusschen de tralies van de kooi stak. Zy kon het niet laten het deurtje te openen om voor de laatste maal langs de veertjes van het lieve dier te strijken. „Arm stumpertje! wie zal u voeden als ik weg ben?" fluisterde zy, toen de vogel op hare hand huppelde. „Maar ik zal u niet verlaten. Wy zullen samen gaan elk zyns weegs. Kom hierin en gij zult vry zyn zoodra het daglicht terugkeert." Zij plaatste den vogel voorzichtig in het ledige mandje, dat zy aan den arm had, tot berging van wat zy aan voorraad zou te koopon hebben op de lange, geheimzinnige reis, welke zy zich voornam. „Goeden dag, poesje! ik weet dat gy veilig zyt. U zalmen niet laten verhongeren, want gy zyt noodig voor do muizen. Goeden dag!" Nogmaals keek zy rond, maar bare betraande oogen onderscheidden niets meer; en toon, zich omkeerende, nam zy het pak op van de vloermat, en trad de stoep af van het huis, dat zy nimmer weer zou betreden. Haar briefje werd den heer Daniël Chorley over handigd, juist toen hy zynen dank zou uitsproken voor de hem bewezen eer. Hy kende de hand, en in elk ander geval zou hy getroffen en ontrust zyn geworden, maar hy had besloten dat niets hem in dat roemvolle, gewichtige oogenblik zou storenen daarom stak hy het in den zak, overdacht zyno toespraak, en sprrfk toen met meer welsprekendheid dan ooit. Ieder gevoelde dat de „oude heer" zyne verwach ting overtroffen had, en toch was die verwachting groot geweest. En zoo werd het briefje vergeten tot hy thuis kwam, en aan de deur had geklopt zonder antwoord te krygen. Eerst was hy nieuws gierig, waarmede Constance toch wel zou bezig zyn en daarna pas herinnerde hy zich haar schryven. Haastig las hy nu onder de gaslantaarn het bevlekte epistel „Lieve vader! Vaarwel! De sleutel is by buur vrouw King. Bid God, vader, en Hy zal u zegenen, zooals Hy my gezegend heeft, en Hy zal u zeggen hoe te handelen, zooals Hy my gezegd heeft. Schryf my nooit meer. Gy kunt my immers nooit meer liefhebben? O, vader, als ik daarvan niet zeker was, zou ik U nooit verlaten hebben. En als gy my niet liefhebt, dan zal het u nog verder doen t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 9