Zaterdag 2*? Awo-instus jE^e"o.i!Xot<o>:o_. CONSTANCE CHORLEY. N°. 8442. A0. 1887. PRIJS DEZER COURANT: Tfoer Leiden per 3 maanden1.10. France per poet1.40. Aftonderljjke Nommera0.05. ifeze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN: ▼an 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.174' Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hot inoaa- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. fp„Wol, mijnheer Rowbotham, ik kan u wel mot rechtstreeks dankzeggen, want uw eerste plicht is die van uw ambt; maar ik zeg dat het aange naam is in zulke zaken to doen te hebben met een welopgevoed man. Meer zog ik niet!" In elk geval had hij niets doeltreffender kunnen zeggen. De agent was een man van geringe afkomst, zonder opvoeding, wien het in hoL geldelijke mode liep en die er aan begon te denken een stap voor waarts te doen op de maatschappelijke ladder, zoodat hot donkbeeld van een welopgevoed man te worden geacht hem bijzonder aanlachte. Do rookwolkjes der verbeelding stegon hem in do her senen en dwarrelden daar rond mot een even aan genaam gevoel van kitteling, als de geur der koffie reeds op zijne zinnen had uitgeoefend. „Gij zijt oone eor van do stad, rïiynheer eone eer van de menschheid!" Dit waren de laatste woorden van den agent, toon hjj, twee uren later, na liet ledigen van oen twoedo glas grog, den heer Chorley aan de voordeur do hand schudde. Maar de heer Chorley, al begreep hij zeer goed dat de gastvrije ontvangst van grooten invloed was geweest op de meening van den agent, dacht over het gohoel niet minder gunstig van zichzelvon. Sluimerden daar niet in zijn boezem ongekende schalten van deugd en rechtvaardigheid? Niemand toch dan hjj wist hoe gemakkelijk hij de cijfers van al die beschadigde zaken oneindig veel hooger had kunnen stellen, en echter had hij geweigerd dit te doen. Hjj moest vrij worden van die hatelijke geheime schuld, welke hem al zoo lang had gedrukt, en dat bodrag gevonden hebbende, met nog eenige ponden daarboven (hjj was gewoon onbekrompen te rekenen) wilde hij ook niets meer van do maat schappij eischen neen, zelfs niet al had lijj, volgens zoggen van den beambte, die maatschappij hondorden bevoordeeld door zijne persoonlijke held haftigheid. „Wel, alles goed bezien, was dit een gelukkige afloop veiliger, ja veel veiliger dan wanneer alles naar zijne eerste bedoeling ware uit gekomen." Ja, hij was nu bevrijd van zijn eenig en geheim bezwaar. Eene schuld van vijftig pond had den ouden heer sedert eenigon tijd zwaar gedrukt, en was later van zóó dringenden aard geworden, dat zij voor een goed doel den beangsten schuldenaar tot den gevaarlijken stap had gevoerd, welke thans was volbracht. Maar dat alles had nu plaats ge maakt voor den gullen lach der fortuin. Van het gesprek der beide mannen had Constance geen woord verloren. Het bleoke gelaat had eene droeve, maar zonderling kalme uitdrukking gekregenalleon voor don kleinen Duke behield het de hemelsche schoon heid, die hjj bij den rook en de vlammen van dien ijsolijken nacht daarop had bewonderd. Hij scheen haar schier te aanbidden gedurende de weinige dagen, die hy nog thuis doorbracht. Hij volgde haar van do eene kamer in de andere. Stilzwijgend zag hy tot haar op en stak haar de lippen toe om een kus, als liy soms een traan in haar oog zag blinkengeen enkel uur verliet hij haar. Maar de heer Chorley zond hem terug naar de school, en het meisje verloor hiermode al den zonneschijn, welke haar leven nog verhelderde. En toch was zjjn afzjjn, in zekeren zin, eene verlichting vooral des avonds, als zy daar alleen zat, peinzende over het leed, dat eene andere groote gebeurtenis welhaast brengen zou, evenals zij ge peinsd had dien avond vóór den brand. Maar dit maal maakte zy zich gereed tot veel harder strijd dan zy toen te voeren had, hoewel misschien Duke dit niet zoo zou hebben ingezien. Zy wist dat haar tyd nu daar was; want haar vader, die zich na het vertrek van den agent verdiept had in zijne rekeningen, kwam nu binnen, zacht fluitende, zooals hij dat gewoon was als hy voldaan was over zyn werk. Zy stond op, stak do kaart in haar zak, vouwde haar werk op, en hem aanziende toen hy do kamer binnentrad, zoide zij op vasten, ernstigen, schoon eenigszins schorren toon: „Vader, ik zou gaarne met u willen spreken." Maar op dat oogenblik herinnerdo zich Daniel Chorley dat hij eone zeer dringende uitnoodiging had voor dion avond en dat hy, zonder ééne minuut te verliezen, naar boven moest om zich te kleeden. Hij werd teruggehouden door het doordringonde en aanhoudende geroep van„Vader! vader! vader!" dat hem achtervolgde. „Wel, wat eone plaag is my dat kindNu dan, Constance," zeide hy, zeer ontstemd terugkomende. „Vader, gij zeidet mij dat die man u niots beta len zou voor de schade van den brand." „Natuuriyk niet. Hy betaalt niet, maar do maat schappij. Gij begrijpt die dingen niet, Constance." „Vader, ik vrees van ja. Gy zult dan oone groote som golds ontvangen?' „En wat zou dat? De maatschappij is daartoe bereid." „Weet de maatschappy, vador, dat gij zolf uw huis in brand staakt?" Welk eone vreeselijke kracht ligt er soms in de eenvoudigste woorden. Ik geloof niet dat ooit iemand don heer Chorley werkolyk driftig zag. Daartoe was by to deftig, te fatsoenlijk. Hy mocht u wonden met hot scherpe mes van den bittersten spot, en dan door zijne verfijnde vriendelykhoid die wond doen stoken en branden, maar dat alles geschiedde op eene bedaarde, rustige wyze, welke nog eerbied vroeg voor de vormen, ook al kromp hot slachtoffer inéén onder zijne marteling. Hot was treurig dat de woorden van een kind en wel die van zyn eigen kind do eersten moesten zyn om zulk eene benijdenswaardige gemoedsstemming te verstoren. Een oogenblik gloeide zijn gelaat van toorntoen, terwyl zijne knieën knikten en zijne blikken sid derend rondstaarden of daar niemand tegenwoordig was, stortte hy voorwaarts; zyne handen omvatten de schouders van hot kind en drukte die totéén, tot zy gilde: „Vader! vader! O, dood my niet!" „Stil, zeg ik stil! Spreek die woorden nog eenmaal uit, zoo lang gy leeft, en. Het kind zag in zijne blikken en zyn gelaat al wat hy aarzelde verder te zoggon, en van toen af wist zy dat zy alleen stond op de wereld. Hare moedor was dood, haar vader - erger dan datDe laatste aardsche hoop van het arme kind, do hoop op de beschermende liefde eens vaders, was ver dwenen en in de plaats daarvan trad schrik voor zjjne tegenwoordigheid en de treurige overtuiging dat er tusschen hen een goheim bestond, dat voortaan alle hoop op wederzydsch vertrouwen onmogeiyk maakte. Ily, van zjjnen kant, had nu berouw over zyne drift, en bogon te begrypen al was dat ook nog zoo ongaarne dat hy hier een nieuw bezwaar te bestrijden kreeg, een bezwaar, waarvan hy zich be wust was dat het hardnekkig zou zijn. Maar hy begon te redeneeren—Constance's vrees te stillen zichzelvo te verdedigen tegen de afschuwelijke beschuldiging, welke in hare woorden lag opge sloten. „Beschuldiging" dat was zijne uitdruk king. Als slechte daden niet als zeepbellen kunnen worden weggeblazen dan spreken wjj daarvan als beschuldigingen, en vinden vorlichting in den klank van dat woord. „Nu, kind, ga zitten, en laat ik u dit eens uit leggen." „Ja, vader." „Ik heb aan die maatschappij heel wat gold be taald meer dan de som, welke zy my nu zal uitkeeren." „Ja, vader", zei het kind, zich verbeeldende, waarom wist zy niet, dat hierin eenige waarheid zyn kon. „Toen de zaak beter was, en de voorraad grootor, verzekerde ik my voor het volle bedrag, en ik verminderde dat niot toen de tyden slechter werden en de voorraad verminderde." „Neen, vader, ik weet dat gij mij eens zeidet niet te willen, dat de maatschappy zien zou hoe gij achteruit gingt." „Gekkenpraat! Zoo iets zeide ik nooit kon dat nooit zeggen. Maar gij wilt niet luistoren, Constance „O ja, vader, ik wil wolen terwyl zy zóó sprak biggelden grooto tranen langs hare wangen. Maar de hoer Chorley, zijn eigen inzicht raadple gende, zag dat liy eene wanhopige taak voorhad dat dat kleine, nietige kind een onverbiddelijk rech ter was, voor wien al zijn behagelyk zelfbedrog te loor ging en togen wien al zijne hooggeschatte af goden bij de minste aanraking zouden verbrijzeld worden. Dus zeide hjj, op zijne deftige wyze en op oen verwijderden toon, dien hij niot gewoon was te gobruiken en die daarom te moer indruk maakte „Constance, gij luistert niet naar mij met verschul- digdèn eerbied. Gy begrijpt mijne handelingen niet. Later zult gy dat. Wacht en zwyg; gy zjjt maar een kind. Wacht, zeg ik, en zwyg." Er lag een glimp van bedreiging in deze laatste woorden. Het kind gevoelde dit en sidderdemaar zy had slechts tweëerlei redmiddel hem to treffen en tot inkeer te brengen, of wel iets zóó bitters, dat zjj daartoe nog niet besluiten kon. Zy staarde hom in het donkere gelaat en riep uit: „Vader, gy zult dat geld niet nemen. O, lieve, lieve vader, beloof my dat gij het niet zult doen, en dan zal nooit iemand van my weten dat gij Hier verhief zich de trillende, waarschuwende hand, en zjj hield op. „Ik meet Constance! Weet gij niet dat ik moet?" „Waarom, vader?" „Omdat zy woten zouden dat ik eene beweeg reden moet hebben tot zulk eene weigering en er kan slechts ééne zulke zyn." „O, vader, zeg hun dat gij verkeerd deedt en dat u dat leed doet!" De heer Chorley stond op met luiden lach het denkbeeld was zoo belachelijkToch wasergeene vroolykheid in dien lach, noch in zijne gewaarwordin gen, terwijl hjj in de kamer op en neer stapte. „Vader, ik bid u er ompleitte steeds de ern stige kinderstem. „Zij weten hoe hard gy werktet om den brand te blussehen. En ik zal hun nog veel meer zeggen, on dan zult gij nooit meer'be- vreesd zyn dat iemand het mocht ontdekken, en o, vader, nooit zoudt gy my aanzien zooals gij daar straks deedt!" „Constance, zjjt gjj gek Ik bid u, wees bedaard." „Vader, dat kan ik niet. Zeg hun wat gy wilt, maar neem dat geld niet. Zog dat gij hot niet noodig hebt." „Maar ik heb het noodig. Zonder dat ben ik verloren. Ik ben die ganscho som schuldig." „Dan, vader, laat ons heengaan naar eene andere plaats. O, ik zal zoo voor u werken en u zoo zoo liefhebben, vader, als ik dat mag; en Duke zal alles voor u zyn, en gy behoeft naar mij niet om te zien." Ik zeg u, met één woord, dat is onmogelijk. Weet gij niet waar ik dezen avond heen moot?" „Neen, vader." (Wordt verwlgd.J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5