N9. 8437. ]tyffaa,ii<ïa«g 1B£B Amgiistos. A". 1887. TELEURGESTELD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per 8 maanden.f 1.10. Franco por poat1.40, Afzonderlijke Noramern0.Ö5. fezt jouraat vrordt dagelijks, met uitzondering van 'on- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTTEN: Van 1—6 regele 1.05. Iedere regel meer 0.17^. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incaa- eeoren bniton de stad wordt 0.10 berekend. Zij, die zleh na abonneeren op het Leidsch Dagblad, ontvangen de tot 1 September verschijnende nummers gratis. - Onze hoop dat do door velen in den lande nood zakelijk geachte verscherping en uitbreiding van de Wet tot beperking van den kinderarbeid eindelijk eens tot stand zou komen, is aanmerkelijk ver zwakt door het lezen van het Verslag van de Com missie van Enquête; en bij de betuiging van ons leedgevoel daarover, hebben we minder het oog op de gebezigde argumenten dan wel op de conclusie, welke zij, althans haro meerderheid, gemeend heeft te moeten voorstellen. Met eonige aandacht hebben we de achtereenvol gens openbaar gemaakte getuigen-verhooren gevolgd, en onze indruk is geen anöj 'e geweest, dan dat eene uitbreiding van het verbod van arbeid tot het der tiende jaar weinig bezwaar zou ontmoeten, integen deel voor een groot aantal kinderen een zegen zou wezen, zonder dat de industrie er noemenswaard onder zou lijden. De minderheid der Enquête commissie is evenzoo van dit gevoelen. Hoe diep is onze teleurstelling I „Nu het onderzoek, door de commissie ingesteld, tot haar groot leedwezen onvoltooid is moeten blijven, kan zij vooralsnog niet adviseeren tot eene zoodanige uitbreiding der bescherming, by de Wet van 19 September 1874 (Staatsblad No. 130) aan kinderen verleend, als by de ontwerpen-MoDCEnuAS en Du Tour werd voorgesteld." Alzoo er zijn geen gegevens genoeg verzameld. Doch dan hadden de heeren kunnen volstaan met dat te zeggen, evenals zjj zich in de volgende regels onbevoegd verklaren ten aanzien van een ander belangrijk onderdeel van het vraagstuk. „Wat den veldarbeid betreft, is de commissie eenstemmig van oordeel, dat daaromtrent op dit oogonblik harerzijds geenorlei voorziening in overweging kan worden gegeven, omdat dit onderwerp by de gehouden enquête nagenoeg geheel is moeten blijven rusten." Verkeerden we niet onder eenigszins abnormale politieke omstandigheden, de commissie zou met dit negatief resultaat niet nu reeds voor den dag zijn gekomen, doch eenvoudig de onderzoekingen voort zetten. Ware, evenals omtrent den veldarbeid, gelyke eenstemmigheid verkregen ten aanzien van de quaes- tie der uitbreiding, de beredeneering zou stellig korter zyn. Nu aangaande het laatste punt de min derheid een „afwijkend gevoelen" heeft, moeten wel de wederzjjdsche motieven vermeld worden. Het wil ons zoo toeschijnen, dat de stelling der meer derheid niet onaantastbaar is. De mogelijkheid wordt ondersteld, dat by de nog niet onderzochte bedrijven juist die zijn, waarbij arbeid van twaalfjarige kinderen van veel beteokenis k- Mogelijkmaar by de wèl onderzochte kon men dien althans best missen. De verzameling feiten uit Amsterdam is onvolledig, 't is waar; doch wan neer men een aanzienlijk deel kent, mag men toch wol reeds zekere besluiten trekken ten opzichte van het geheel. En in meer dan één opzicht zyn de leeringen, welke het onderzoek uit de hoofdstad verschafte, niet van belang ontbloot. In 1877 beeft do Kamer van Koophandel en Fabrieken aldaar den toenmaligen Minister van Justitie zeer stellig ontraden, dat de Staat zou tüsschenbeide treden „wanneer kinderen boven 12 jaren, hetzy vry willig, hetzy gedwongen, arbeid verrichten, welke niet ge- Jvenredigd is aan hunne lichamelyke ontwikkeling" a de voile overtuiging der juistheid van haar doc- inair beginsel redeneert zij aldus: „Ons komt het voor, dat uitsluitend op de beide partyen de taak rust, zorg te dragen dat er geen arbeid of werk worde gevorderd of gevraagd, on- geëvenredigd aan de lichamelyke ontwikkeling, onverschillig of een dergeiyke arbeid opgedragon wordt aan mannen, vrouwen of kinderen. Alleen de kracht, de invloed der beschaving, hot particulier initiatief en de wetten der vrye arbeidsmarkt moe ten en zullen ook uitsluitend de werkgevers en werknemers dwingen die taak nauwgezet te ver vullen; geene wetteiyke bepalingen." Zeer terecht teekent de Commissie hierby aan „De onderstolling is niet gewaagd, dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken wellicht in 1877 eenigszins anders zou hebben geadviseerd, indien zy destijds kennis had gedragen van hetgeen door de enquête thans reeds aan het licht gekomen is, dat nameiyk vele jongens en meisjes, ook in de hoofdstad des Ryks, onder de werking van de „wetten der vryo arbeidsmarkt", verplicht worden 24 tot 36 uren achtereen in fabriek of werkplaats door te brengen. Over de vraag, tot hoever de be scherming zich moet uitstrekken en hoe zy moet worden verleend, kan zeker nog verschil van ge voelen bestaan, maar dat ook aan kinderen, die reeds den twaalfjarigen leeftyd bereikt hebben, niet alle bescherming mag worden onthouden, dat zal zeker voortaan slechts door weinig voorstanders van het laissez faire, laissez passer meer ontkend worden. Juist in dit opzicht zyn de verhooren om trent Amsterdam byzonder leerzaam geweest, vooral ook omdat er uit blykt, dat overmatige arbeid van kinderen voorkomt niet in enkele, maar in tal van bedrqven en industrieën, en niet het minst daar, waar men dien met het oog op de beweging in de pers het minst zou verwachten, zooals by courant- drukkeryen." Men kan dan ook niet zeggen, dat de Commissie niets aan dien overmatigen arbeid wenscht gedaan te zien. In 13 van haar verslag stelt zy voor, aan jongelieden van achttien jaar een wekeiykschen rustdag, gelegenheid tot het genieten van behoor- ïyke nachtrust, en de noodige verpoozing tusschen den dageiykschen arbeid te verzekeren. Do commissie verwyt de Amsterdamsche Kamer van Koophandel en Fabrieken van 1877 dat zy „kennis van feiten volkomen overbodig acht, omdat a priori wordt aangenomen, dat bescherming van staatswege van kinderen boven 12 jaren eene in breuk zou zpn op de persoonlyke vryheid en de vryheid van overeenkomst." De beschuldiging is gegrond, en daarom ver baast het ons, do meerderheid der commissie eenigs zins in dezelfde fout-te zien veivallon. "Wanneer zy zegt: „Om het belang der bedoelde kinderen wer- keiyk te bevorderen, zou uitbreiding van het verbod van arbeid moeten samengaan met invoering van leerplicht, waartoe evenwel vooraf het onderwys- vraagstuk op bevredigende wyze zou moeten zyn opgelost," dan moeten wy wel aannemen, hier met een ernstig bedoeld argument te doen te hebben, maar is de stelling onbetwistbaar, dan is ook de geheele enquête ten opzichte van dit vraagstuk althans, overbodig geweest. Oplossing van het on- derwysvraagstuk, invoering van leerplicht, welk sérieus man denkt in onze dagen aan do moge lijkheid! De meerderheid gaat hier klaarbiykelijk uit van eene minder juiste onderstelling. Zy meent dat de jongens, door eene eventueele uitbreiding van het verbod niet tot de werkplaats toegelaten, straatsly- pers en op de grenzen zoutsmokkelaars zuilen worden. Wy houden ons verzekerd, dat minstens 90 percent op de school zal biyven, zoo ten minste de gemeentebesturen daartoe gelogenheid bieden, wat immers niet betwyfeld behoeft te wor den? en van dat laatste jaar uitmuntend party zal trokken. Want het is volkomen waar wat we daarover lezen in het rapport der minderheid: „Hetgeen een kind op zyn twaalfde jaar geloerd heeft, is voor het geheele leven niet genoegen in het ontbrekende kan door het geven van hor- halingsonderwüs, hoe aanbevelenswaardig dit ook zyn moge, niet voldoende worden voorzien. Men late zich niet van het spoor brengen door de vrees, dat de kinderen na het twaalfde jaar niet op de school te houden zullen zyn, en, uit de fabriek of werkplaats geweerd, zullen verwilderen. „Kon men besluiten, om den leeftyd, waar be neden het verboden is kinderen te doen arbeiden, in het algemeen tot dertien jaren te verhoogen, zonder te wachten totdat de staatkundige partyen omtrent de invoering van leerplicht tot eenstem migheid zuilen geraakt zyn, zoo zou men aan zeer vele kinderen eene weldaad bewyzen, waarvan in later jaren met dezelfde ingenomenheid zou getuigd worden, welke thans door alle gehoorde personen ten opzichte der wet van 1874 betoond is." De meerderheid der Commissie doet het gemis van werkloon der twaalfjarigen als bydrage tot de huishoudelyke kas, dat van de verbodsuitbrei ding het gevolg zou zyn, vry hoog klinken; zy ducht er zelfs „bittere ellende" van voor de arbei dersgezinnen. Overdryving is maar zelden een ken- teeken van kracht, en ook in dit geval laat de droeve voorspiegeling ons koud. Als de vraag, of een kind op zyn twaalfde of op zyn dertiende jaar productieven arbeid zal gaan verrichten, over de welvaart van een gezin zal beslissen, moet het er al erg naar uitzien, en van de als getuigen op geroepen werklieden hebben slechts enkelen dat bezwaar geopperd. „De werklieden zelf', zegt het rapport der meerderheid, „zien dit zóó goed in dat hun wensch naar uitbreiding van het verbod somtyds gepaard gaat met den socialistischen eisch, dat de ouders van overheidswege eene geldelijke vergoeding zullen ontvangen ten bedrage van het loon, dat de kinderen thans in fabrieken en werk plaatsen verdienen." Nu ja, dat enkele lui gekke dingen zeggen, wat bewyst dat voor do massa? Togenovor die weinigen staat een groot aantal an deren, die de concurrentie van de onrype en goed- koope werkkrachten gaarne willen missen, ook met het oog op hun bedryf, al telt daardoor hun gezin een „geldwinner" minder. „"Wat het belang der kinderen zelf betreft," zoo lezen we verder, „mag als regel worden aangenomen dat een twaalfjarig kind, hetwelk de verschillende klassen der lagere school behoorlyk doorloopen heeft, geschikt is om met industriëelen arbeid te beginnen." Een feit is, dat minstens de helft der twaalfjarigen de verschillende klassen niet behoorlyk heeft doorloopen; wat die? „Uit de gehouden enquête is althans zeker niet gobleken, dat de lichamelyke ontwikkeling op dien leeftyd voor den arbeid, dien men kinderen pleegt te doen verrichten, onvoldoende zou zyn." Een feit is, dat die ontwikkeling by een vry groot aantal jongens en by een nog grooter aantal meisjes, wanneer zy op twaalfjarigen leeftyd naar de fabriek gaan, wordt gestuit; ziet hen eenige jaren later terug, en zy zullen wel het gezicht, maar geenszins do gestalte van volwassenen vertoonen. Wat die? In het eigen rapport van dezelfde Commissio van Enquête lezon we (bladz. 37) als résumó van het onderzoek te Maastricht: „Zyn alle deskundigen het er over eens, dat het werken in fabrieken op twaalfjarigen leeftyd in de meeste gevallen een nadeeligen invloed op de licha melyke, verstandelyke en zedelyko ontwikkeling der kinderen moet uitoefenen, zelfs indien zy zich niet in werklokalen bevinden, waar eene voor de gezondheid absoluut schadelyke atmosfeer lioerscht, byna even groote oenstemmigheid bestaat er tusschen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 1