DAGBLAI).
N°. 8427.
A0. 1887.
EENE SCHIPBREUK.
Woensdag; XO Augustus.
Feuilleton.
w I
HW-'-J FRIJ8 DEZER COURANT:
T««r Leiden per 8 maanden1.10.
Franc® per post1X6.
Xftonderl^ke Nommers.0.06.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran gon- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJB DER ADVERTENTTEN:
16 regela 1.05. Iedere regel meer 0.17^.
f Throotere lettere naar plaatsruimte. Voor het inca»--
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Vele jaren geleden verliet op^een December
morgen een groot stoomschip de haven van Liver
pool. Er waren meor dan tweehonderd personen
aan- boord?' waaronder zeventig man, die tö't do
equipage behoorden. De kapitein en bijna de go-
heele bemanning waren Engelschen. Onder de pas
sagiers waren verscheidene Italianen, drie dames,
een geestelijke en een troep muzikanten. De be
stemming van het schip was het eiland Malta. Het
weer was somber.
Onder de reizigers der derde klasse, bjj den ach
tersteven, was een Italiaansche knaap van een jaar
of twaalf, klein voor zijne jaren, maar stevig, met
eene vastberaden, ernstige uitdrukking op het gelaat.
Hij zat alleen bij den fokkemast, op een hoop
touw, en hield de hand op een oud valies, dat zijne
geheele bezitting bevatte. Zijne gelaatskleur was
bruin en lang, zwart krulhaar hing hem tot. op de
schouders. Hjj was vrij armoedig gekleed. Peinzend
keek hjj om zich heen naar de passagiers, de ma
trozen en de woelige zee. Zeker moest een groot
ongeluk hem pas getroffen hebben, dat geen lachje
die kinderlijke trekken verlevendigde.
Korten tijd era het begin der reis kwam een
oud matroos, een Italiaan, naar hem toe, tnet een
klein meisje aan de hand, on zeide:
„Ik breng je -een reiskameraadje, Mario." Meteen
ging hij weg en liet do kindoren alleen. Het meisje
nette zich naast Mario op het touw neer.
Zij keken elkander aan.
„Waar gaat gij heen?" vroeg de Siciliaan.
„Naar Malta -en dan naar Napels." En na een
poosje voegde cy er bjj: „Ik ga terug naar mijn
vader en mijne moeder, die mij verwachten. Ik heet
Giulietta Faggiani."
De knaap zeide niets.
Na oen paar minuten haalde hij uit een lederen
zak, die hem om den hals hing, brood en gedroogde
vruchten te voorschijn; het meisje had beschuit;
zij deelden met elkaar.
„Past op!" riep de matroos hun in het voorbij
gaan toe. „Nu begint het ballet!"
De wind stak op, het vaartuig slingerde ge
weldig. Maar de kinderen, die geeno zeeziekte voel
den, letten er niet veel op. Het kleine meisje
glimlachte. Zij was even oud ongeveer als haar
reismakker, maar veel langer; zjj was ook donker
van huid en mager; zij zag er eenigszins lijdend
uit en was ook bijna armoedig gekleed. Alleen
droeg zij zilveren ringetjes in de ooren, en een
roode doek bedekte haar donker, kortgeknipt haar.
Al etende vertelden zjj elkaar hunne geschie
denis. De knaap had vader noch moeder meer.
Zijn vader, een werkman, was korten tyd geleden
to Liverpool gestorven, en de Italiaaasche consul
zond hem nu terug naar zijne geboorteplaats
Palermo, waar hij nog familieleden had. Het
meisje was vóór een jaar door eene tante, eene
weduwe, die veel van haar hield, mee naar Lon
den genomen, en hare ouders hadden haar laten
gaan in hoop op de erfenis„maar nu was de
tante eenige maanden geloden plotseling gestorven,
door een omnibus overreden, en had geen roodon
cent nagelaten. Toen was zjj ook naar den consul
gegaan, en deze had haar eene plaats op dit schip
bezorgd. Beide kleinen waren den Italiaanschen
matroos aanbevolen. En dus", eindigde het meisje
haar verhaal, „kom ik nu arm terug in plaats
van rijk, zooals mijne ouders hoopten. Maar zjj
zullen er niet minder om van mjj houden. En
mijne broertjes ook niet. Ik ben de oudste. Ik
kleed zo aan. Zjj zullen erg blij zijn als zij mjj
terugzien. Ik zal heel zachtjes binnengaan
Wat ziet de zee er woest uit!"
„En gjj?" vroeg ze eensklaps, „komt gij bij
uwe bloedverwanten in huis?"
„Jaals zij dat willen", antwoordde hjj.
„Houden zij niet van je?"
„Ik weet het niet."
„Ik word met Kerstmis dertion jaar", zeide hij.
Verder spraken zjj over het weer en over de
personen om hen heen. Dien geheelen dag bleven
zij naast elkander zitten,'zoodat de passagiers hen
voor broer en zuster hielden. Giulietta breide,
Mario keek meest peinzend in de zee, welke steeds
onstuimiger werd. Toen het tijd werd om te scheiden
en te gaan slapen, zeide het meisje: „Slaap goed!"
„Nsemand zal vannacht goed slapen, arme kin
deren'!" riep de matroos, terwjjl hjj hen hard
voorbijliep, want de kapitein had hem geroopen.
Juist wilde de knaap antwoorden „Goeden nacht!"
toen eene golf hom onverwacht meesleurde, zoodat
hjj met het hoofd tegen eene bank sloeg. „Mijn
hemel, hij bloedtriep het meisje, terwjjl zij hem
te hulp snelde. Do overige passagiers haastten zich
naar beneden, en letten er niet op. Guilietta knielde
naast haar kleinen vriend neder, die bedwelmd was
door den schok, wischte hem het bloed van het
voorhoofd, trok zich den roodon doek af en bond
dien vast over de wonde. Terwijl z(j de punten
vastknoopte, drukte zjj Mario's hoofd tegen iich
aan, waardoor er eene bloedvlek kwam op haar
geel jurkje, boven het middel. Mario kwam bjj en
stond op. „Voelt ge u beter?" vroeg zij.
„Ik voel er niets meer van", antwoordde hij
„Goeden nacht! Slaap wèl!" En langs verschillendo
trappen daalden zij af naar hunne slaapplaatsen.
De matroos had goed voorspeld. Zjj sliepen
nauwelijks of er brak een hevige storm los. De
reusachtige golven, welke over hot dek sloegen,
deden al spoedig den grooten mast vallen en
namen drie booten mee. Beneden in het schip
was het eeno verwarring, oen angst, eene ver
menging van gegil, geween en gebeden, om do
haren te berge te doen rijzen. De storm nam
gedurig in heftigheid toe en bereikte z(jn hoogste
punt tegen het aanbreken van den volgenden
dag. De golven, welke het schip van ter zydo
bestookten en op het dek kwamen breken, sloegen
alles stuk en voerden het mee. Weldra drong het
water ook tot de machine door; de vuren doofden
uit, de machinisten vluchtten; waar men keek,
zag men onstuimige, gezwollen beken. „Aan de
pompen!" riep de kapitein, en de matrozen zetten
zich aan het werkmaar eene nieuwe golf rukto
borstwering en al omver, en nu was de toevloed
water zóó groot, dat er aan wegpompen niet te
denken viel.
De passagiers waren, meer dood dan levend, in
de groote kajuit verzameld.
„Kapitein! kapitein!" riepen zjj, toen deze zich
een oogenblik vertoonde. „Wat gebeurt er? Hoe
staan do zaken? Is er nog hoop? Zult gij ons
redden?"
De kapitein wachtto tot allen zwegen en zeide
toen„Wij moeten ons lot gelaten dragen
Eene vrouw slechts uitte een kreet; de anderen
konden geen geluid uitbrengen. De schrik had
hen verstijfd. Stilzwijgend en doodsbleek zagen
zjj elkander aan. De zee raasde met dezelfde
hevigheid. Het schip slingerde van links naar
rechts. Er werd beproefd eene reddingsboot uit te
zetten; vjjf matrozen daalden er in af, toen sloeg
de boot om en twee zeeliedon, waaronder de oude
Italiaan, verdronken. De anderen grepen met moeite
de touwen en klommen aan boord.
Toen verloren zelfs de matrozen al hun moed.
Twee uren later was het vaartuig reeds aan het
zinken. Nu begon er een vree.solyk schouwspel.
Moeders drukten hare kindoren wanhopend aan het
hart; vrienden-namen afscheid; sommigen begaven
zich in de hutten om te sterven zonder de zee te
zien. Een reiziger schoot zich zeiven dood. Velen
klemden zich angstig aan elkander vast; vele
vrouwen lagen to stuiptrekken. Anderen omringden
den geostelijke. Er waren ook verscheidenen, die
onbeweeglijk stonden als standbeelden, met wijd
geopende en niets ziende oogen, door den angst
als versuft en waanzinnig. De twee kinderen, Mario
en Giulietta, hadden zich aan een overgebleven
stuk mast vastgeklemd en staarden wezenloos
in de zee.
Het weer was nu iets kalmer, maar het schip
zonk langzaam weg. Nog weinige minuten en
alles zou gedaan zjjn.
„De sloep in zee!" riep de kapitein. Het was de
laatste, en veertien matrozen met drie passagiers
vonden er jjlaats.
De kapitein bleef op zjjn post, hoe ook de ma
trozen hem trachtten te overreden deze laatste poging
tot redding te wagen.
„Er is nog een beetje ruimte!" riepen zjj toen,
„eene vrouw!"
Eene vrouw naderde, door denkapitein ondersteund,
maar den afstand ziende van het schip naar de
sloep, durfde zjj den sprong niet wagen en liet zich
op het dok neervallen.
„Een kind dan!" riepen de matrozen.
Op dien kreet werden de Siciliaansche knaap en
zijne gezellin plotseling aangegrepen door het alles
overweldigend instinct van zelfbehoud.
Te gelijk snelden zjj naar den rand van het schip
en trachtten elkaar terug te dringen als twee-
wilde dieren.
„De kleinste!" werd er uit de sloep geroepen.
„De boot is al overvol!"
Bjj die woorden liet Giulietta plotseling de ar
men zinken en zag Mario aan met een blik, waaruit
alle glans verdwenen was.
Mario aarzelde eeno seconde toen viel zjjn oog
op de bloedvlek op hare borst hjj herinnerde zich
alles zjjn besluit was genomen.
„De kleinste, en dadelijk!" schreeuwden de ma
trozen ongeduldig „of wij gaan weg!"
Toen riep Mario met eene stem, die hemzelven-
vreemd in de ooren klonk: „Zy is lichter! Ga gjj,
Giulietta! Gjj hebt vader en moederIk ben alleen
Ik geef u mijne plaats!"
„Werp haar in zee!" hoorde hij roepen.
Mario greep het meisje om het middel en wierp
haar naar beneden. Zij gilde luid, maar in hetzelfde
oogenblik greep een matroos haar bjj den arm en
tilde haar in de sloop.
De knaap bleef op den rand van het schip staan,
het hoofd hoog opgeheven, de haren in den wind
fladderende, kalm en onbevreesd.
De sloep verwijderde zich nog net bjjtyds, eer
het groote schip geheel zonk en haar door de zui
ging van het water had kunnen doen kantelen.
Op dat oogenblik kreeg Giulietta hare bezinning
terug, hief de oogen op naar haar kleinen vriend
en barstte uit in tranen.
„Vaarwel, Mario!" riep zjj snikkend, de armen
naar hem uitstrekkend. „Vaarwel! Vaarwel!"
„Vaarwel!" antwoordde de knaap.
De sloep dreef snel weg over de nog altjjd on
stuimige zee. Geen kreet werd meer gehoord. Het
water bereikte reeds den rand van het dek.
Plotseling liet Mario zich op de knieën vallen met
gevouwen handen en ten hemel geslagen oogen.
Giulietta bedekte zich het gelaat met de han
den. Toen zjj weder opzag was het vaartuig ver
dwenen.