A°. 1887. DAülU/AI). Eene Kunstenaarsloopbaan. Na. 83S3. Vrijdag 1 Juli. Feuilleton. PRIJS DEZER COURANT: Toer Leiden per 3 maanden1.10. France per poet1.40. Afzonderlijke Nommera0.05. feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran &on- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN: ▼an 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het ineM- aeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend. 6) EENE SCHETS VAN Mr. CLOYIS. Alles duidde aan, dat het hier hot verblijf, de woning was van een geëerden, gevierden kunste naar; en die man was niet tevreden, die man voelde zich niet gelukkig welk eene ondank baarheid 1 Gedurende oenigon tijd had het rijtuig reeds op onze komst gewacht, maar moeder Kamp's toilet was nog niet in orde. Dat was haar recht; van haar mocht men niet verlangen op bepaalden tyd vaardig te zijn, haar mocht men dit niet ten kwade duiden; haar geslacht toch verbood dit. Het was dan ook heel onwellevend van dien koetsier geen eerbied te koesteren voor dit vrouwelijk voorrecht het was zelfs zeer ongemanierd, na een tiental minu ten wachtens, weer de hand aan do schel te bren gen en het dionstmoisjo toe te roepen of de menschen toch wat gauw wildon komen, want dat hij nog verschillende vrachten had te rijden. Ik hoorde dat de trouwe dienstbode boos werd over zooveel ongeduld, over zulk eene brutaliteit. „Dan moet je baas de anderen maar met een ander rijtuig halen," schroeuwde zij den paardenmenner toe. „Onmogelijk," antwoordde deze, „alles genomen; geen enkel rijtuig in de stad meer te krijgen; 't schijnt dat geheel Frankfort hedenavond naar do opera moet." 't Beloofde dus een warme avond te zullen worden. Eindelijk, daar verscheen moeder Kamp, met vreeseljjk veel haast do trappen afhollende en in haar mooiste kleody. Hoewel rijk, kon deze echter niet smaakvol genoemd worden. Op den rood fluweelen hoed met breede linten verrees een bosch van blauwe voeren, waartusschen de takjes van den gouden laurierkrans als onbe scheidens leliotjes-van-dalen in talrijke menigte doorheen gluurdeneen groot kruis, gehecht aan een zwaar gouden halssieraad, rustte op een paars kleod, dat tot japon diende, on de handen waren gestoken in nieuwe witte handschoenon, waarin echter de toppen der vingers niet tot het einde konden doordringen. Het geheel duidde de vrouw der mindero klasse aan; alles kenmerkte die zucht tot opschik, die voorliefde vcor kleuren, den minderen standen steeds eigen. Honderd verontschuldigingen werden in het leven geroepen; op allorloi wijzen trachtte zij mjj te over tuigen, dat het hare schuld niet was, dat ik het niet haar mocht toeschrijven, dat zij zooveel tijd had noodig gehad om £ch te kleeden, dat ik zoo lang had moeten wachten. D i t had haar gehinderd, dat had zij niet kunnen vinden, enz., enz. „En hoe vindt je nu wel, dat ik eruitzie?" vroeg zij mij, terwijl wij reeds hadden plaats genomen in het rijtuig, dal thans in ijlende vaart naar het kome- diegobouw voortholde. „Deftig", loog ik. „Dat hadt je zeker ook niet gedacht, dat je mij met zoo'n mooi spul aan in m'n leven nog zoudt ge zien hebben? 't Kan raar in de wereld loopon, hé? Maar kan je no» wol begrijpen dat Matthieu altijd zegt: „moedertje, je moet jo in 't zwart kleeden; dat staat veel deftigor?' Dan zeg ik echter- altijd: -hoor eens jongen, daar- heb jij nu eens niks geen verstand van, dat weet ik beter. Zwart is te een voudig, daar zit niks rijks in, en als ik met jou 's middags ga wandelen en al de menschen zoo stilletjes zeggenkjjk, daar is nou die groote zanger van de opera, dan wil ik jou geen aifront. aandoen, dan wil ik er ook netjes uitzien. En heb ik nu daar gelijk in of niet, wat denk jjj daarvan, jongen?" „Je hebt gelijk moedertje", loog ik alweer. „'t Is aDders zoo'n goeie, beste jongen; altijd te huis, altjjd bij zijne moeder. Ik jaag hem wol eens weg: „Allons, Matthieu, ga eens een glas bier drinken of eene flesch wijn, want jo kunt het be talen," zeg ik des avonds wel eens tegen hem; maar nooit hoor altijd by zyn oudje. Je kunt niet begrijpen wat een gekke jongon hy is." Plotseling hield ons voortuig stil en toch kondon wij nog niet ter bestemder plaatse zijnik opende het kleine raam om de reden hiervan te ontdekken ik ontwaarde eene lange reeks van rijtuigen, welke ons het voortrijden belette. Een geruimen tijd onderhiold rnjj moeder Kamp nog over de deugden, over de goede hoedanigheden van haar kind, totdat wjj oindolyk den ingang van hot grootsche, fiere gebouw genaderd waren. Een rjjk gegalonneerde knecht trad Matthieus mooder terstond te gemoet en geleidde ons naar de door Matthieu voor ons bestemde plaatsen. Deze bevonden zich vlak tegenover het tooneel, op eene der voorste rijen van den Spersitz. Welke eene weelde, wolk een rijkdom aanschouwde thans mijn oogl Boven my, in die met blauw damast bekleode logos, rijkelijk met goud afgezet, wedyverden Frank- fovts schoonen in pracht en kostbaarheid van kleedij hier vormde de witto, fijne tule een hevig con trast met het roode, zware fluweel; daar streden de zware Lyonsche zyden met de Brussolsche kanton naar den eerepalm der schoonheid en de groote omvangryko honderdarmige gaskroon, welke het gohoele gebouw verlichtte, vond haar duizendvou dige weerkaatsing in die diamanten, in die paarlen, brillanten, topazen, in al die edelgesteenten, welke tot sieraad dienden van die talryke ontbloote halzon on polsen. Daarachter ontwaarde ik de sierlyke uniformen der Duitscho cavalerio-officieren en de zwarte rokken van met monocles gewapende jonge mannen en deftige snorrebaardon naast eerbied waardige matronen. Hier was het blykbaar de zetel dor aristocratie van geboorte on van geld. Eene verdieping hooger herkende ik in die ge brilde gezichten, in die van diepen ernst getuigende gelaatsuitdrukkingen, in die gebaarde mannen in druk gesprok gewikkeld met vrouwen on dochters, den adel der wetenschap en nog hooger meende ik in die minder kostbare, in die meer eenvoudige kleeding der vrouwen, in die gewone jassen der mannen, den burgerstand te onderscheiden, terwyi de kalo hoed, de blooto grove handen, welke ik nog al hooger ontwaarde, mij den braven, oppassenden werkman doden aanschouwen, die meer genot vindt in de gaven van Thalia dan in die van Bacchus, on naast mjj was het eene dooroenmengeling van alle standen, van alle klassen. Naast den einjahrigor een dikke bierbrouwer, naast den studont met ge korfde wangen oen klerk op een der talrijke effecten kantoren naast mjjn hotelhouder de kapper, by wien ik my heden had laten scheren, en naast my'n per soon rechts de moeder van den artist, links een man, dien ik gisteren in den dierentuin eene merk waardige hulde had zien bewijzen aan eene kolos sale knackworst. Deze, hoorende dat ik eon vree:v.doling en geen Franscbman was, zag zich goaoodzaakt mjj allo mogeiyke inlichtingen te geven, mij geheel in kennis met het aanjvezige publiek te brengen, mij de verzekering te geven dat ik gelukkig mocht zyn nog eene plaats gevonden te hebben, want dat reeds acht dagen geleden alles was uitverkocht voor de voorstelling, welke hedenavond zou plaats vinden en waarby de meest geliefkoosde zanger afscheid nam van deze stad. Hy verhaalde my hoe algemeen dat heengaan van dien kunstenaar werd betreurd, hoe men alle mogeiyke pogingen in het werk had gesteld om hom te kunnen behouden; dat echter alles tevergeefs was geweest. „Jammer, jammer", zeide hy, „want zulk een zanger hebben wy' nog nooit gehad en zullen wy ook nimmer meer terugkrygen." Heel knap uiterlyk, flinke, groote man, beschaafd en eene stem ik durf wedden dat ge zoo iets nog nooit hebt gehoord. Weet u, wat ik zou wenschen, mynheer? dat het een Duitscher was, dat hy geen andere taal dan do onze machtig was, dan kon hy niet weg, dan was hy wel gedwongen hier te blyven, maar, 't is een Hollander, zooals men algemoen beweert en die kerels spreken van alles." De driemaal herhaalde stoot op het tooneel legde mijn vurigen bewonderaar het zwygen op, maar ook het gegons, het gefluister, het gebabbel van die talryke monigte daarboven, had plotseling een einde genomen. Als door eene tooverroede had de alom heor- schende drukte plaats gemaakt voor eene dood- sche stilte. Het gordyn rolt langzaam en statig omhoog; een prachtig decoratief schetst ons de scheeps timmerwerf van Zaandam; de talryke timmerlieden heffen in koor aan: „Greifet an vind rürlit die Hinde" enz., en nog immer heerschte die stilte voort.Daar treedt Michaelow, de Czaar, myn vriend. Matthieu Kamp, voor het voetlicht. Een storm breekt los; een bravo, een hoch dem Molin, klinken te gelyk uit duizenden kelen en vervullen het gebouwde grond slagen sidderen op hunne vesten, ten gevolge van hot toomeloozo handengeklap on voetengetrappel het tooneel zelf is in een oogwenk bedekt met bloemen en kransen, welke door den jubilaris on de koorknechten zooveel mogelyk worden opge raapt; Matthieu geeft met een gebaar zyne dank baarheid te kennen voor deze hulde, nieuwe kreten; nieuwe uitroepingen. Myn linkerbuurman klapt en trapt als een bezetene; myne buurvrouw zit stil, zenuwachtig, hot hoofd schuddend, de oogen vol tranen, en ik kon niet nalaten mijn vriend, toen deze ter sluiks my een blik toewierp, toe te roepen: „Bravo Matthieu!" „Nein, nein, Edoewaar", verbeterde myn Dnitsche bewonderaar. Eindelyk bedaart de stormeindelyk komt liet publiek tot rust en tot kalmto en heoft Matthieu gelegenheid zyne stem te verheffen en het timmer manslied voor te dragen. „Auf Gesellen, greift zur Axt und regt die nerv'gen Arrao!" Nauwelyks is het lied ten einde of nieuwe kreten, nieuwe uitingen van bewondering weergalmen door het gebouw; myn buurman mompelt steeds voort: „Wunderschon, grosartig, reizend", en meer nog en werkeiyk, hij had gelyk; dio zang was won derschoon. Wel was het nog dezolfdo stem van dien jongen uit Mersol, wel had zij nog dienzolfdon klank, maar toch, hoe geheel anders was zij geworden! Toen, een vyftiental jaren geleden, streelde zy ons gehoor; thans streelde zy het gevoel. Toen deed zij ons vroolijk zyn; thans stemde zjj ons droevig te moedo. Toen govoeldon wy wat hy zong, tha.i3 wat hy zelf gevoelde, en vooral ik voeldo dat allesi k begreep hem i k doorgrondde zyne go- dachten, toen hy het verheven en algemeen be- rsemde Czaa»-lied ten beste g^af: „Sonst epielt' ieli mit Scepter, mit Krone und Stc-rn Das Scbewert schon als Kind, acb, icli schwang es-o c.n. Gcepielen und Diener bedrolite mein Bliek,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5