N°. 8360.
A0. 1887.
Op welke twee wijzen men naar de
Oostindiën komt.
Maandag: Mei.
feze (jouraat wordt dagelijks, met aitzoadsriag
ran <£on- ta feestdagen, uiigsgerea.
EENE SCHETS
F. .T. ANDRIESSEN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRUS DEZER COURANT:
Voor Lolden per S maanden1.10.
Trenoo per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTEEN:
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer ƒ0.171
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inuas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
1)
VAN
„Alles 't gevolg van die ellendige armenscholen.
Daar betaal .je nu nog al je lieve geldje voor, en
by slot van rekening ryden ze je nog in de wielen.
Koen is nu van de school gekomen ik heb een
goed kantoor voor hem ik heb voorspraak ook
hy is al zoo goed als geplaatst en, daar komt
me zoo'n hongeriger van de armenschool en kaapt
mij de plaats voor den neus weg."
„Maar, lieve vriend, bedenk toch.
„Bedenken? Ik bedenk, dat de heele boel tegen
woordig larie is. Allemaal de wrange vruchten van
de tegenwoordige beschaving en volksverlichting."
„Maar, vriendlief, je zult toch.
„Ik zal, zoolang ik leef, tegen die nieuwerwetsche
negentiendeëeuwsche ideëen protesteeren. Laat men
vry praten van volksverlichting, volksbeschaving,
beter onderwys en wat daar meer zyn van die
mooie woorden, waarmede de hedendaagsche philan-
tropen schermen, en dat by hen schering en inslag
is. Nu ja, beter onderwy's, daar h6b ik niet tegen,
hoe beter hoe liever, maar alleen voor de fatsoen-
lyke lui niet voor 't schorremorrie."
„Dus zou je willen, dat je knechts en je meiden
niet konden lezen of schry'ven?"
„Nu ja, laat hen wat lezen en schreven leeren,
en des noods wat rekenen er by. Maar wat doen
ze in 's hemels naam toch met geschiedenis en
geographie, met natuurlyke historie en vormleer,
met natuurkunde en, wat nog fraaier is, met
teekenen en gymnastiek, 't Is jammer, dat ze nog
geen Fransch en Engelsch er by leeren
„Zwyg toch, middeleeuwsch produkt. 'Waarom
ben je geen driehonderd jaren vroeger geboren!
Volksbeschaving is de eerste trap tot volksont
wikkeling en volkswelvaart."
„Eene mooie volkswelvaart! De belastingen wor
den jaar op jaar hooger. Men schrikt er van, als
men de begrootingen in de Tweede Kamer of in
den gemeenteraad leest. En dan die mooie school
voor 't middelbaar onderwys, die ons geld kost als
water en waarvoor wy maar moeten opdokken."
„Ho, ho! amice! Die is toch waarlyk niet voor
't schorremorre, zooals gij onze geringe klasse
gelieft te betitelen. Daar zal je schoenlapper of je
kruier toch wel geen gebruik van maken."
„Nu, dan betalen wy 't voor de ryken. Maar, ik
blyf er by, de maatschappy wordt hoe langer hoe
meer uit haar verband gerukt. Waar 't naar toe
moet, weet ik niet. 't Duurt niet lang, of het ge-
meene volk wordt ons de baas."
„Inderdaad, vriend, je bent onrechtvaardig, en je
toont, dat je een vreemdeling bent in de geschie
denis van uwe eigen stad. Juist die ontwikkeling
van 't schorremorrie, zooals gij, vry christelijk,
onze minder met de goederen dezer aarde bedeelde
broederen gelieft te noemen, maakt dat gy en ik,
die misschien een gulden of wat meer betalen voor
't onderwys der minvermogenden, rustig het goede
der aarde kunnen genieten. Lees dan Vader Wage
naar eens na over 't aansprekersoproer of denk
eens aan dat der pachters, dan zul je gewaar wor
den, hoe toen 't Amsterdamsch gepeupel was by
tegenwoordig, nu.
„Nu 't zich verbeeldt met ons gelyk te zyn, nu
't er naar streeft om zich met ons gelyk te maken.
Wat eene kleeding dat gemeene volk tegenwoordig
toch niet durft dragen! Ik weet niet meer, wat
ik myne dochters moet geven, om ze niet net zoo
te kleeden als die van myn kruier en myn schoen
lapper."
„Maar, goede vriend," hernam de andere lachende.
„Hoe breng je nu de zucht tot het kleeden boven
zyn staat in verband met het verbeterd onderwys?
Man, man't Is jammer, dat je al wat oud bent,
anders zou ik je raden om nog wat te gaan stu-
deeren in de logica."
„Ja, lach maar. Ik blyf er by, dat de armenscholen
de kanker zyn, die aan ons volksbestaan knaagt."
„Is 't bloedende- of klierkanker?"
„Spot er maar mee. Ik heb reden voor myne be
wering. Is 't niet ongehoord, dat de jongens van
je kruier of je schoonmaakster den zonen van fat
soenlijke lui worden voorgetrokken? Maar 't is
natuurlijk. Zulke jongens kunnen tot alles gebruikt
worden, 's Morgens vegen zy 't kantoor aan, en
als de patroon wat zegt, dan durven zy niet tegen
spreken. En ze zyn met een klein salaris tevreden,
want thuis zyn ze 't ook niet breed gewend, en
„Je gooit je eigen glazen in, Robbehaar," ant
woordde de vriend ernstig. „Wil ik je eens zeggen,
wat er van de zaak is. Onze jongelui worden veel
te weelderig opgevoed. Er heerscht onder onze
kinderen een doorgaando geest van pleizierhouden,
die hen voor alle ernstige bezigheden ongeschikt
maakt. Als jou Koen een kantoor krijgt en hy moet
eens tot elf uren, halftwaalf werken, dan zal je hem
brommend thuis zien komen; want zyne leus is:
veel geld verdienen en weinig werken. Ga de Kal-
verstraat maar eens door en zie dan, hoeveel jon
gens van achttien, twintig jaar daar hun tyd in
de koffiehuizen zitten te verlantefanten, de meisjes
na te kyken en hun glaasje bitter, grog, half-en-
half of hun glas beiersch zitten te drinken, in plaats
van in hun vrijen tyd te onderhouden en voort te
zetten, wat ze op de school geleerd hebben en
't geen hun ouders handen met geld heeft gekost.
Dat is de kanker in de maatschappy. En als de
jongelui later trouwen, dan moet het huishouden
op zulk een royalen voet worden ingericht (want
onze dochters worden ook in eene weelde ver boven
onzen stand grootgebracht), dat het weinig jaren
duurt, of 't echtpaar is aan lager wal. Dan slaat
men een bankroet, waarvan je ooren tuiten en
waarbij menig braaf man een heelen pluk geld
laat zitten. Of komt het niet zoover, dat ze trouwen
(ook al 't ongeluk van onzen tegenwoordigen tyd,
waardoor menig lief en braaf meisje, dat eene waar
dige huismoeder zou zyn en een zegen voor de
maatschappy door de opvoeding van een volgend
geslacht, als eene bloem op een struik uitdroogt)
dan heeft de dandy zooveel uitgaven, dat hy dik
wijls, met een last van schulden overladen, zyn
kans waarneemt om door slechte praktijken zjjn
patroon te bestelen en de wyk te nemen naar
Engeland, waar hy
„Ho, ho, amice! Nu overdrijf je 't. Daar zyn toch
ook wel knappe jongens."
„Wie zal dat loochenen? Maar om nog eens terug
te komen op 't geen je avanceerdet. Geen grooter
zegen voor ons lieve land, dan juist het volksonder
wijs. Waarom is 't hier in 't jaar '30 en '48 zoo
rustig gebleven en heeft het volk van Nederland
zich als één man om den troon van zyn koning
geschaard, terwijl andere natiën hun vorsten weg
joegen en de hechtste tronen deden schudden?
Was 't niet, omdat er meer ware volksbeschaving
onder ons woonde en dat juist onze armenscholen
den minderen man tot menschen hadden gevormd
Inderdaad, hoe meer 't volk onderwezen is, hoe
beter voor 'tland. Gezegend daarom het volksonder
wijs, hetwelk dat volk een breidel in den mond
legt, waardoor 't zich zelf beteugelt, die van dat
volk fatsoenlijke, ontwikkelde burgers maakt tot
welzyn van den Staat en tot heil der maatschappij."
„Maar is het dan toch niet al te erg, vriend,''
hernam mynheer Robbehaar op ietwat minder vasten
toon, „dat onze kinderen moeten achterstaan bj
die van de mindere klasse?"
„Achterstaan? Wie spreekt er van achter
staan? Onder de mindere klasse, (welke in 't
stuk van opvoeding zeer by ons achterstaat, door
dien zy te worstelen heeft met omgeving, opvoeding,
voorbeelden en wat dies meer zy), onder de mindere
klasse zyn ongeslepen steenen, diamanten van 't
eerste water. Laat die in 't sljjk liggen en gij
begaat een zedelyken moord. Maar geef hun gelegen
heid zich te slypen en gy zult ze glansrijk te voor
schijn zien komen; des te glansrijker, omdat zjj
zich zelf hebben moeten slijpen en 't hun meer
moeite heeft gekost om zich te verheffen boven de
kaste, uit welke zy gesproten zyn. God gave, dat
onze fatsoenlijke maatschappy maar eens doordron
gen werd van den geest, die te dezen aanzien in
Frankrijk, Duitschland en België heerscht, en be
greep dat zy, die wy de mindere klasse noemen,
ook menschen zyn, en dat zy eenmaal ophield hen
als paria's te beschouwen, voor welke men den neus
optrekt, die men in zyne tegenwoordigheid niet
duldt, omdat ze te gemeen zyn.{Gemeen, geen won
der. Kunnen zij 't helpen, uitgesloten als ze worden
van den omgang met hen, by wie ze manieren
konden leeren, beperkt, ja, gedoemd tot de conver
satie met hun minder beschaafde lotgenooten? Maar,
sakkerloot! 't Is myn tyd. Ik moet nog eene bood
schap doen eer ik naar de beurs ga, en ik heb er
„een broertje aan dood" om een kwartje te betalen,
al is 't dan ook voor de algemeene armen. Adieu!
Veel voorspoed in 't plaatsen van je Koen!"
De vriend vertrok, en, na dit lang, inleidend ge
sprek, een jaar of wat geleden in een onzer koffie
huizen tusschen twee vrienden gehouden, oordeel
ik 't myn plicht, myne geëerde lezeressen en lezers
eenigszins op de hoogte brengen, niet van de per
sonen, welke ik sprekende heb ingevoerd, maar
van de beide knapen op welke gezinspeeld werd
en van welke de een Koenraad Ferdinand Robbehaar
heette. Daar wy nu reeds met zyn naam bekend
zyn, willen wy met hem beginnen.
Koenraad Ferdinand Robbehaar was de eenige
zoon van den heer Koenraad Ferdinand Robbehaar I,
die een goed bestaan had, en van mevrouw Henriëtte
Elizabeth Robbehaar, geboren Zeepaard. Hun huwe
lijk was reeds eenmaal met een Koenraad Ferdi
nand II gezegend geweest, doch die was aan de
gevolgen van 't doorkomen der hoektanden reeds
vroegtijdig hun ontnomen; hy had tot opvolgsters
gehad twee zusters, welke beter schenen te leeren
byten dan wylen haar broeder Koenraad Ferdinand
II, die maar geen opvolger scheen te zullen krijgen,
't geen by onze echtelieden de vrees opwekte, dat
hun naam voor altyd van de ry der Robbehaars
zou worden afgeschrapt. Eindelijk o, groote
vreugd! daar verscheen onze Koenraad Ferdinand
Robbehaar III; hy bleef in 't leven met hem
echter was het basta: hy kreeg geen opvolger.
(Wordt vervolgd.)
Programma's van Muziekuitvoeringen.
Musis Sacrum. Zondag 22 Mei, des namiddags to
twee uren, door het stafmuziekcorps van het 4de regiment
infanterie, directeur de heer J. G. H. Mann, 1ste afd.No. 1.
Einzugsmarsch aus „der Zigeunerbaron", (lste uitvoering),
Joh. Strauss; 2. Ouverture do l'Opéra „Les Dragons de
Villars", A. Maillart; 3. Eva-Walzer, (lste uitvoering), G.
Steffens; 4. Souvenir de l'Opérette: „Le petit Faust,'1
Hervé. 2de afd.: No. 5. Ouverture: „Die lustigen Weiber
von Windsor", O. Nicolaï; 6. „Alleluia d'Amour", Mélodie,
(arr. Mann), J. Faure; 7. Fantaisie de l'Opéra: „Le Songe
d'une Nuit d'été" de Thomas, (lste uitvoering), A. J. Buys-
senB; 8. Blumen-Polka, (lste uitvoering), C. M. Ziehror.