Maaiidas: 2 IMei
Jfeu-illeton.
E NACHT TAN DE INBRAAK,
Nfj. 8343.
A0. 1887,
ASTE li.
LEIDSCH
PBUS DEZES COURANT:
jtor L»ld«n per S munden1-10.
/runoo p»r port1-40.
AieoadarLjjk» Nommer».0.05.
<§as goarani wordt dagelijks, met uitzondering
van fan- en feestdagen, aitgigcvoL
PRIJa DER AD VERTE NT PEN
Vao 1—8 roftoln 1.05. Iedere regel meer/ 0.17 J
Qrootere letti-re near plaatsruimte. Voor het üirt,
Beereu bniten dt uUd wordt 0.10 berekend.
(naar het Engelsch)
door
Hoofdstuk I.
Iedereen beweerde, sommigen zuchtende, anderen
[imlachende dat Cateau Fulton een beetje aan den
htzinnigen kant was. Zjj maakte zich nooit schuldig
in groote buitensporigheden, zjj beefde terug voor
3t donkbeeld, dat men gewoonlijk aan lichtzinnig-
jid en aan damos hecht, die sigaartjes rooken
haar eigen panier rijden, desnoods met twee
larden voor elkaar. Cateau was werkelijk een fat-
lenlijk, maar geen alledaagsch meisje.
Zij was vrijmoedig, openhartig, oprecht; ze had
rein, goed hart, eene onschuldige, edele, liefheb-
rnde natuur, en een buitengewoon aantrekkelijk
lorkomen. Zij was verheven boven laagheden,
toezie en leelijke gebreken; maar zij kon driftig
boos worden. Als ge haar beleedigd hadt, zou
hoogst waarschijnlijk naar je toekomen en je
et een boos gezicht vertellen wat ze van je dacht,
n jo daarna de hand te geven, en weer goede
rienden te worden.
Niemand hoorde haar ooit kwaad spreken van
afwezigen; integendeel, zjj zou ze, hoe ook,
tijd verdedigen. Zij was edelmoedig en trotsch, en
icb zeide men van haar: „Cateau is een licht-
nnig meisje."
De reden hiervan was dat ze enkele heeren-
nusementen koos, boven de meer bedaarde, die
en gewoonlijk aan haar sekse toestaat. Cateau
ld oene moedige inborst.
"Werden de zwakken versukkeld of zij, die zich
et verdedigen konden, beleedigd, dan drukten haar
lonkere oogen de grootst mogelijke verontwaar-
ging uit.
Cateau was de schrik van alle lafaards, babbel-
msen en zoogenaamde hofmakers. Haar helder
scherp oordeel ontdekte dadelijk allen valschen
hijn, alle aanmatiging, alle gemaaktheid, en zonder
nado stelde zij die aan de kaak.
Misschien was ze af en toe wel wat al te sarcas-
ich; maar ik heb nooit gehoord dat zjj haar
Jent van ondeugende opmerkingen te maken,
isbruikte om iemand met opzet gevoelig te
rotsen. Ook was zjj een uitmuntend paardrjjd-
ertje, eene talentvolle musicienne en danste zjj
ied. Ziehier eene flauwe voorstelling van mjjne
iendin Cateau, zooals ik haar jaren geleden kende.
Clifton is een klein marktstadje in Essex. Er
areu geene fabrieken; de bevolking was niet
'oot. De inwoners, die tot de arme klasse be-
torden, waren boeren; tot den gegoeden stand
hoorden de dominee, de dokter, do notaris, mr.
ïlDn. Cateau's vader, eenige heerenboeren en,
eemd zal het u klinken, oen aantal dier zeer
htenswaardige dames, zoo om en bjj de veertig,
ikend onderden naam van „oude jongejuffrouwen."
Ik heb een buitengewonen afkeer van het be-
cheljjke, dat men gewoonlijk aan dien titel hecht,
snigen van de edelste, vriendelijkste, zich zelve
offerende vrouwen, die ik gekend heb, waren
len „oude jongejuffrouwen." Misschien hebben ze
n zwakje voor babbelen. Maar is hiervoor geen
rontschuldiging te vinden in haar vreugdeloos,
nzaam leven, in de meeste gevallen zonder iemand,
»or wien zjj te leven hebben? Stel al het goede
■t zjj doen tegenover dit zwakje, en het treedt
heel op den achtergrond. Er zjjn er onder ver
bitterd door een hard, wanhopend lot; wezenlijk,
men moet liever medelijden met ze hebben, dan
ze belachelijk te maken!
Het grootste gedeelte van onzen kring te Clifton
bestond uit „oude jongejuffrouwen", dames die
meestal stilletjes en eenvondig van haar eigen
inkomen leefden; die kleine, bedaarde partijtjes
gaven, waarop de dominee en de dokter gewoonlijk
gevraagd werden.
Het is geen laster, als ik vertel dat die dames
allen, in meer of mindere mate, bewonderaarsters
dier beide hoeren waren.
Beiden waren ongetrouwd en in goeden doen. Ge
moet bekennen dat dit wel een prikkel was. Clifton
was geen plaats om gemakkelijk tot een huwelijk
te komen. Do jongelui van het stadje vestigden er
zich zelden. Een huweljjk was bepaald eene bui
tengewone zaak, en wekte dus naar evenredigheid,
buitengewoon veel belangstelling op.
De overige inwoners waren handelslieden en
pachters die geene groote zaken deden. Er was
ééne breede, lange straat, de hoofdpassage van de
stad, Castlestreet genaamd.
De dokter woonde er in een groot, rood steenen
huis, bij verkiezing met groene jaloezieën en eene
witte stoep.
Onze notaris, mr. Breat, bewoonde er een wit
huis, wat verder op.
De dominee woonde in eene lieve pastorie, dicht
«bij de oude kerk.
Mr. Fulton's huis was het grootste van Clifton
het werd het Lindehuis genoemd, omdat het in de
schaduw lag van eene rij dezer mooie deftige boomen.
Hy was de rijkste man in de stad en werd be
schouwd als een zeer verheven soort van mensch.
Zijn goed, klein vrouwtje was bedaard en huiselijk
en had niets buitengewoon eigenaardigs, dan haar
aanhoudende angst, dat Cateau weer het een of
ander stukje zou uitvoeren.
Ik heb nooit geweten wat Mr. Fulton geweest
was, voordat hy zich voor goed te Clifton vestigde.
Hjj had een prachtig fortuin en vele connecties.
Ik verbeeldde me altijd dat hij zjjn geld in den
handel verworven had en dit om de eene of andere
beweegreden, die uit ijdelheid voortkwam, niet
weten wilde. De Fultons leefden op een grooten
voet, hadden prachtige rijtuigen, gaven schitterende
partijen, en waren zeker de hoofdpersonen van
Clifton. My dunkt mijn goede vader was de tweede
in rangmaar stil en in zich zeiven gekeerd, hield
hij niet van uitgaan, leefde als een kluizenaar en
leed aan een gebroken hart. Hij huwde mijne mooie,
jonge moeder, na haar lang het hof te hebben ge
maakt, steeds met het verlangen haar te trouwen.
Maar zij stierf by mijne geboorte. Hij werd oud,
maar nooit is hy dien slag te boven gekomen.
Hjj was hoogst fatsoenlijk, beminnelijk, knap en
beschaafd; maar scheen slechts te leven in het
verledene of in zjjne boeken. U te vertellen hoe hjj
steeds het voorwerp der romantische belangstelling
van alle oude jongejuffrouwen te Clifton was, zou
eene onmogelijke taak zijn. Ze stelden het allen op
prijs, dat hjj de herinnering aan mijne lieve moeder
zoo in eere hield, hoewel ik er heimelijk en vast
van overtuigd bon dat ze toch allen gaarno zijne
verzorgstor of vertroosteres zouden geweest zjjn.
Voor mij was mjjn vader de goedheid zelf: al
wat ik wenschte stond hjj mij toe. Ik had vogels,
muziek en bloemen, zooveel als ik maar begeerde
maar niettegenstaande dit alles had ik voor een
jong meisje een droevig, vreugdeloos „te huis."
Onzo huishoudster was oud en zeurig, de bedienden
allen stemmig en bedaard. Ik kan me niet herin
neren in ons huis ooit den wezenlijken klank van
lachen te hebben gehoord. Ik was de bijzondere
lieveling der Cliftonsche dames; in het bewustzijn dat
ik goene moeder had en dat de gedachten van mijn
vader meer in den hemel dan op aarde waren
hadden ze allen eene moederlijke belangstelling in
mjjn persoontje. De bewijzen van hartelijkheid en
medelijden, die mjjn vader niet wilde aannemen,
werden steeds aan mjj bewezen. Cateau dong met
mij mede naar hare gunst; maar hoewel zjj het
mooie, geestige meisje moesten liefhebben, waren
zjj toch eenigszins bang voor hare vrije manieren
en haar origineel gedrag.
Cateau en ik waren de beste vriendinnen. Zij
was de eenige zonnestraal in mjjn bjjna onuitstaan
baar saai leven. Soms kwam ze me halen, om mede
naar Lindehuis te gaan en hield me daar weken
achter elkaar, totdat mjjn vader, die juist aan het
einde van een vreeseljjk afgetrokken en geleerd
boek was gekomen, zich op eens herinnerde dat hjj
zoo'n lieve kleine dochter had.
Alsdan zond hjj deze of gene, om mjj weer naar
huis te halen.
Mjjn genot van die bezoekjes was groot. Cateau
was zoo levendig en vrooljjk.
Mr. Fulton, ingenomen met zich zeiven en met
alles om zich heen, was altjjd buitengewoon goed
van humeur. Hjj had nergens zooveel behagen in,
als in eene geestige kibbelpartij met den trots en
de vreugd, en, om de waarheid te zeggen, met de
plaag van zjjn leven, zjjn eenig kind Cateau.
Ik weet niet hoe de dames het zouden gemaakt
hebben zonder haar. Er was zoo woinig om over
te praten, en zjj was zoo'n onuitputtelijk onderwerp.
Er was altijd het een of ander, dat de verbazing
dier dames opwekte, iets kluchtigs of wilds, dat
Cateau had gezegd of gedaan. Zjj was eene onuit
puttelijke bron van gesprek voor de kleine gemeente.
Toch geloof ik, dat die goede dames in haar hart
veel van haar hielden, al werden zjj het nooit
moede te zeggen; „Waarom kan zjj niet net als de
andere meisjes zjjn?"
Ik had niets buitengewoons. Ik wérd nooit voor
heel mooi of bijzonder knap gehouden. Ik had een
opgewekt en vroolijk gezicht, een gelukkig en
zonnig bestaan, een zeer liefhebbend hart en hier
mede eindigt de lijst van de volmaaktheden van
Madelaine Stuart.
Cateau hield van mjj, die mooie schitterende
Cateau, die alle harten en hoofden op hol bracht;
ik moet dus wel iets aantrekkelijks hebben gehad,
want zjj was zeer kieskeurig. En wat nog meer
zegt, ik verhef er mjj op, zy houdt nog van me.
Cateau had haar roman, en ik was haar vertrouwde.
Haar beminde was niemand anders dan de zoon
van Sir Edward Carleton, op wiens wonen in onze
buurt wij allen trotsch waren.
Kasteel Carleton was een der mooiste en oudste
buitenplaatsen van Essex, en de eerwaarde baronet
was een zeer hoogmoedig mensch. Hy verhief zich
voornamelijk op zjjn naam, zijne afkomst, zjjn oud
schilderachtig slot en het meest van alles op zjjn
zoon en erfgenaam, den mooien, eigenzinnigen
Raymond.
Sir Edward was tweemaal getrouwdzjjne eerste
vrouw was de dochter van lord Chudleigh van
Leighzjj schonk hem een groot fortuin, maar hun
huweljjk was ongelukkig. De baronet begeerde een
erfgonaammaar lady Carleton kreeg geen kinderen.
Zjj stierf, en een paar jaren later trouwde hij weer.
Zjjne tweede vrouw, lady Blanche Carleton, was uit
het talrjjke gezin van een Engelschen pair, wiens
fortuin niet geëvenredigd was aan zjjn rang. Zjj
kregen een zoonaardiger, mooier jongen kon men
niet verlangen te zien. Ze hadden ook twee kleine
meisjes, die ze jong verloren.
Wordt vervolgd.)