A0. 1887, :P euilloton. FAMILIE SNATERS. EEN DAG UIT HET LEVEN F». J. ANDRIESSEN. lE^etoiruL&ri. paus DEZES COURANT: Voor Leiden per 8 meenden1.10. Franco por pooi.1.40. A£K>nderi$ko Nommers0.06. i) VAN DE FIERSTE SCHETS DOOR „Snaters, Jantje moet noodig een paar nieuwe laarzen hebben. De oude hangen hem aan de voeten. 'tKind kan er niet meer mee naar school gaan." „Welnu, laat er dan maar een paar nieuwe by baas Zoolleer maken, en zeg hem dat het vooral een paar stevige moeten zyn." „Baas Zoolleer heeft gezegd dat hij niet meer voor ons wil werken, voor dat we de rekening van 't vorige jaar betaald hebben." „Wol nu nog mooier! Dat geeft den man de klandizie en uit dankbaarheid verkiest men niet meer te werken! Weet de kerel dan niet, dat alles oven duur is en dat een mensch werk hoeft, dat hy aan den kost komt! Daar heb je'tvleesch, de boter, de eieren, de koffie. „Die is toch een heelon boel afgeslagen!" „'t Helpt wat. Alles even duur, en leverworst durf je ook al niet eten, want daar sterven de menschen van als muizen." „Je hebt wel gelyk, man, dat alles even duur is. Maar dat zal baas Zoolleer zelf ook ondervin den ea daarom zal de man graag zyn geld willen hebben." „Graag geld hebben! Ik wou ook graag geld hebben. En iodereen wil graag geld hebben. Maar ik ben in 't geheel niet van zins om hem vooreerst te betalen. Weet je wat, vrouw! Ik doe net als de groote lui, die betalen niemand, en zooveel te dieper nemen de menschen den hoed voor hen af." „Maar Jantje moet toch een paar laarzen hebben." „Een paar laarzen. Een paar laarzendat zyn al twee paar laarzen en de twee van jou er by zyn er vier paar. Ik moet ook zooveel hebben, maar ik kan het niet krygen. En waar niet is, daar ver liest de keizer zyn recht." „Maar 't kind kan toch niet op zijn kousen loopen." „Wat drommel doen ook al die kinderen met twee boenen! Als ze ieder één been hadden, dan hadden ze maar één paar laarzen met hun beiden noodig. Weet je wat, vrouw! Ik kan het niet van mijn ïyf snyden, en als Jantje dan volstrekt een paar laarzen moet hebben, welnu, gun dan ook eens een ander de klandizie." Mevrouw (want ze werd mevrouw genoemd) zuchtte en zweeg. Eigenlijk was 't artikel laarzen maar een preludium geweest tot handschoenen, parasols, en de Hemel weet wat meer, maar nu de voorposten teruggeslagen waren, durfde ze het centrum en de hulptroepen niet to laten aanruk ken, en ze zuchtte nog eens 6n zweeg weer. Wie m\jnheer Snaters en zyn vrouw waren? Mjjnheer Snaters was een van die tweeslachtige wezens in de residentie, die, gedoemd om hun fatsoen op te houden, eeuwig armoe lijden, een van die ongelukkige wezens, die te veel hebben om te storven en te weinig om van te leven, en die, omdat ze den titel van ambtenaren bezitten, eigenlijk gelukkiger zouden zjjn, wanneer ze een trap lager op den maatschappelijken ladder stonden en hun dat drommelsche fatsoen niet zooveel geld kostte. Mynheer Snaters, ofschoon hjj groot van postuur was, was toch maar een klein ambtenaart,ie, en rekende zich verplicht, om de eer van zijn stand $eze {jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran Jlos- en feestdagen, aitgsgcren. op te houden en vooral zyn fatsoen. Fatsoen is oohheel aardige zaak, als men geld genoeg heeft, maar een ongeluk, als Mozos en de profeten ont- brokon. Inderdaad, zulke gezinnen zyn het best te vergelyken by de gepleisterde graven, en menig novellist heeft den toestand van arme weduwen en verlaten weezen beschreven, eh toch was de toe stand van die ongelukkigen nog een gezegende by den hunnen. En 't ongelukkigst is nog, dat de wereld er geen modelyden mee heeft; integendeel ze boschimpten bespot hen. 't Arme gezin van den werkman, die ziek in 't gasthuis ligt, wordt beklaagd; de een zame weduwe, die op haar zolderkamertje zit by een byna uitgedoofd sprankje vuur, hoeft iets eer waardigs in de oogen der wereldde verlaten weeze, die by 't flauwe licht dor lamp haar oogen bederft, om een eerlyk stuk brood te verdienon, wordt door do dichters bezongen 't gezin, dat om zyn stand zyn fatsoen moet ophouden, wordt veracht en bespot. „Eene kale boel!" zegt de wereld, en ze lacht die menschen uit. O, wist ze eens, wat het zulk een gezin kost, om zich in haar oog niet te vernederen, hoe het zich moet bekrimpen om voor haar te ver- schynen, hoe menige nacht er in zorg, in angst voor do toekomst wordt doorgebracht! „Een kale boel!" dat is de naam, die schimpend wordt uitgesproken, en men lacht om de ongeluk kigen, die als de schipbreukeling met de baren der zee worstelen! Doch laat ons wederom de wereld niet lastig vallen: want er is werkelyk iets bespot- telyks in 't houden van dat fatsoen. De wereld, hoe ze zelve ook den schyn boven 't. wezen ver kiest, kan nu eenmaal die mommery niet velen; ze spot met naturel en pruik, met chignon en val- sche haarvlecht, met valsche tanden en blanketsel, als ware zy zelve zoo waarheidlievendAls dat het geval niet was, Charlos Dickens zou ons geen Micawber beschreven hebben. Dan, gaan we voort. Mynheer Ferdinand Tobias Snaters, een lastige naamwant soms schreven de menschen T. T. soms F. F. of wel eens T. F. Snaters, en dat gaf hem menige oorzaak tot ontevredenheid. Mijnheer Fer dinand Tobias Snaters, of kortaf mynheer Snaters was een van die ongelukkige bewoners dor residentie, die aanspraak maken op de hoogachting en den eerbied hunner medeburgeren (ofschoon deze hun vry gemeen en verachtelyk verwyten, dat zo van hen moeten eten)aanspraak maken, zeg ik, op de achting en den eerbied hunner medeburgers, omdat zo den lande dienen, en den naam van ambtenaren dragen, 't Zijn eigenlijk ongecostumeerde tweede luitenants, met uitzondering, dat deze gewooniyk de dwaasheid niet begaan om te trouwen, terwyl gene er juist op uit zyn zeker ten einde hun achtbaarheid te verhoogen om een levensgezellin te kiezen, die den naam van mevrouw moet dragen. En juist die titel van mevrouw, al kost de titel zelf geen geld, komt den armen ambtenaar zoo duur te staan. Want mevrouw kan niet met een katoenen japonnetje loopen, mevrouw moet mevrou- welijk voor den dag komen, mevrouw kan in geen achterbuurt wonenen zoo wordt een deel van het tractement aan 't fatsoen opgeofferd en hun huweiyk een omgekeerde regel van drieën. Inderdaad; een omgekeerde regel van drieën; want ze beginnen zonder kinderen, en hoe langer ze getrouwd zijn, hoe meer hun kinderen en hun zorgen vermeerderen, en hee meer de levensmid delen in pr-ijs stjjgen. Begonnen ze dus met zeven kinderen, dan hadden ze de tering naar de nering moeten zetten, maar nu wordt het „hoe meer varkens, hoe dunner de spoeling." Doch om tot mijnheer Snaters terug te keeren. Mynheer Snaters is ambtenaar aan 't minlsterio van binnenlandsche zaken, én verdient twaalfbon- PRIJS DER ABVERTENTIEN: Van 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17 J, Grootero lettere naar plaateroimte. Voor bet incaa- eoeren buiten de atad wordt 0.10 berekend. derd gulden in 't jaar. Een prachtige som voor iemand, die eenloopend gezel is, een mooie som voor iemand, die zyn fatsoen niet behoeft op te houden en dan niet gezegend is met een vrouw en zeven kinderen. Wat die kinderen aangaat, dat was in 't gemoed van mynheer Snaters een af dalende rekenkunstige reeks geweest. Toen Clemen tine geboren was, die nu reeds den ouderdom van achttien jaren had bereikt, was het tot zyn vrienden en kennissen geweest: „Goddank! Ik ben vader! Thans weet ik, waarvoor ik werk en zwoeg!" (Eigenlyk zwoegen doet een ambtenaar niet, dat is echter zoo'n geykte term, en die staat zoo goed Toen Florentine (want de man hield van roman tische namen, ten minste nog in den tyd zijner illusiën) het eerste levenslicht aanschouwde, heette hot: „Myn vadervreugde is vermeerderd en ver hoogd, maar 't kon wel een jongen geweest zyn." By Eduards geboorte was 't: „Een stamhonder, die den naam van Snaters tot in 't verste geslacht zal voortplanten." Toen Emma kwam: ,,'t Wordt wel wat druk, maar ze is welkom." Bij Hendrik „Kinderen zyn een zegen des Heeren, maar ze houden je de nopjes van je kleeren," by Frits (ook de namen daalden met den thermometer): „Dat 's numero zes, die had wel kunnen wegblyven; en by numero zeven: ,,'t Is of er nooit een eind aan komt." Gelukkig, dat er geen numero acht was gekomenwant die had als welkom in 't leven waarschyniyk een „Stik" of zoo iets gekregen. Niet dat hy een slecht vader voor zyn kinderen was, verre van daar. Wanneer die akelige baker maar van den vloer en 't roode tydperk eerst over was, dan kon hy met den kleine dodynen, dat het oen lust was, ja, zelfs was 't vreemd, en toch is 't waar, dat elke jongste steeds zijn petty-dog was. Zelfs numero zeven, die het devies droeg: ,,'t Is of er nooit geen eind aan komt," was zyn lieveling gebleven en l'enfant chéri van papa en de geheele familie. Maar „Jantjes laarzen!" Mynheer Snaters was dus gecondamneerd tot een vast inkomen van twaalfhonderd gulden, en, ofschoon hy met primo Januari zyn budget maakte en zelfs voor oorlog of marine geen post had uit te trekken de oorlog kwam in den vorm van nieuwejaarsreke- ningen; de marine in den vloed van onvoorziene uitgaven. En of mynheer Snaters zich al achter de ooren krabde, en of hy al zag, dat hy zich jaarlyks meer en meer in schulden stak, hy troostte zich maar met de woorden van onzen Beets: „O, als de kinderen groot zijn!" Maar zo waren groot gewordon, en hy ondervond mot vollen nadruk de waarheid van het spreek woord„kleine kinderen, kleine zorgen, groote kin deren, groote zorgen." Waar Clementine, Florentine of Emma vroeger voor zoo'n kortrokkig jurkje aan vier of vyf el genoeg hadden, moest er nu voor een japon mot overrok en strooken, vyf en twintig el worden gekocht; waar de jongens vroeger met een vliempje van een boterhammetje tevreden waren, moest moeder thans een dikke pil snyden. En dan die aardappelen! Vroeger wat een winterprovi- sietje nu zooveel hectoliters. Of dat nu kwam dat de naam van mudden in hectoliters veranderd was, dat wist hy niet. (Wordt vervolgd.) Gemengd Nieuws. p - - Omstreeks tien uren Donderdag avond waren eenige bewoners van den omtrek van het Waterlooploin te Amsterdam in de Willemstraat gekomen en hielden voor het wynhuis van Chrispyn stil. Zij gingen daar binnen, veroenigden zich daarna met een groot aantal Jordaanbewoners en trokken door do Palmdwarsstraat, Palmstraat en Oranje straat naar de Haarlem meistraat. Op de Willem straat waren zy door eenige agenten echter reeds

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5