Dit nummer bestaat uit Twee Bladen.
Leiden, 19 Februari.
Dio zegeningen zyn vole, 't Is wel zoo, er zijn
nog onbevredigde wenschenmaar behoeft ons dat
blind te maken voor hetgeen wèl in vervulling
kwam? Sedert de Grondwet van 1848 onze staats
instellingen vestigde op twee nieuwe beginselen,
nameljjk de rechtstreeks gekozen volksvertegen
woordiging en de ministeriëele verantwoordelijkheid,
hebben we nagenoeg onze geheele wetgeving herzien
overeenkomstig de eischen van onzen tijd. Die her
ziening ging somtijds gepaard met politieke schok
ken, en toch bleven we daarbij rustig, omdat we
wisten, dat het conflict der partijen door den
Koning zou worden opgelost naar de letter en naar
den geest van de Grondwet. De eenmaal gezworen
eed was den Koning immer heilig; de plichten,
hem door do Grondwet opgelegd, drukten hem niet;
integendeel, op don dag der inhuldiging had hy
die, getuige de welsprekende taal die hü aan
het eedsformulier deed voorafgaan, met ingenomen
heid en in het volle besef van hun gewicht, aanvaard.
„Het is eene grootse he roeping, Koning
van zulk een volk te zijn." Dit waren de
laatste woorden van die redevoering. Is het niet
volkomen waar, dat de Vorst in die uitdrukking
zijn geheele rogeeringsprogramma heeft nedergelegd
En laat ons eens nagaan, hoezeer ons volk in
dien tijd is vooruitgegaan ook op stoffelijk gebied
wat tal van grootsche werken des vredes, die de
bewondering der vreemdelingen trekken, met de be
perkte hulpmiddelen van een klein volk zijn tot
stand gebracht. De juichtonen, die heden ter eere
van den Koning worden gehoord, mogen het bewijs
leveren dat we dat vele goede waardeeren.
„Dat God hem vreugd en voorspoed geev'; en
menig tiental jaren." Deze eenvoudige, maar diep
gevoelde woorden van den dichter Tollens, die we
straks uit den mond van de kinderen opnieuw zul
len opvangen, zij onze feestklank bij uitnemendheid.
Allo zegeningen van God mogen den avond zijns
levens verhelderen, oen avond, die zich moge
verlengen tot over de grenzen van onze stoutste
wenschen 1
Leve de Koning
Het departement Leiden der N. Mil. tot B. van
Nijvorheid hield Woensdag avond eene zeer druk
bezochte vergadering. Do lieer E. P. C. Sol gaf in
eene zeer boeiende voordracht een overzicht van
den tegenwoordigen toestand van landbouw en
nijverheid in N.-Indië. Na eerst in korte trekken
de verschillende regeeringsstelsels behandeld te
hebben, van af het begin dezer eeuw, (na den onder
gang der O.-I. Compagnie) toonde de bekwame
spreker in duidelijke trekken de gebreken aan,
die aan de thans vigoeronde agrarische wetten
kleefden. Zoolang do koffie-cultuur gouvernements
cultuur blijft, zoolang zal het in erfpacht geven
van woeste gronden, noodig om het Europeesch
kapitaal en vernuft naar Indië te lokken, met groote
bezwaren gepaard gaan. Het gouvernement toch
houdt steeds groote uitgestrektheden zeer vrucht
baren grond in petto, voor later door haar aan te leg
gen koffietuinen. De niet meer voor koffiecultuur
geschikte gronden worden dan voor den erfpacht
zoekende disponibel gesteld, wanneer hij namelijk
zich de moeite getroost, de vele bureaucratische
hinderpalen met taai geduld te overwinnen. De
geest der O.-f. Compagnie waart nog alomme in
onze rijke koloniën rond. Een Raffles en Elout,
hebben te kort een ander stelsel kunnen volgen,
om met de „oude sleur" te doen breken. Met de
komst van den Gouverneur-Generaal Van den Bosch,
werd nog meer dan ooit, de Staat koopman en
industrieel. Het cultuurstelsel door dezen hoogst
genialen man ingevoerd, kwam wel de benarde
schatkist van Nederland te hulp, maar doodde bijna
geheel het particulier initiatief. Het gouvernement
zag in iederen industrieel zijn natuurlijken vjjandj
die, coüte qui coüte, moest afgemaakt worden.
Eerst in 1870 werd de eerste poging gewaagd,
(door de invoering der agrarische wet), om het cul
tuurstelsel te verzachten en het mogelijk te maken
dat woeste gronden in erfpacht worden gegeven.
Die bepalingen zijn nu nog van kracht, en zullen
nog menige verandering moeten ondergaan, wil de
particuliere industrie zich vry kunnen ontwikkelen.
In een land, zoo rjjk gezegend aan vruchtbaren
grond, zoo dicht bevolkt, zoude de particuliere
Nijverheid een vlucht kunnen nemen als in geen
ander keerkringsland, zoo niet de Regeering, van den
ouden bleef zuurdeesem doortrokken. Treffend was
de vergelijking tusschen Engelands beheer op Ceylon
en Nederlands beheer op Java. Op Ceylon alle moge
lijke medewerking van hot gouvernement: matige
pachtsom, goede wegen, lage tarieven voor spoor
wegvervoer. Op Java allerlei denkbare soorten
belasting, hooge spoorwegtarieven (het dubbelde
van op Ceylon) geen voldoende verkeerswegen.
Om een voorbeeld onder vele te noemen, deelde
spreker mede dat op Ceylon het pond thee ge
produceerd kan worden voor 30 ets. en op Java
voor 378/,0, terwijl de loonen in beide landen
gelijk zijn. In Engelsch-Indië vergunning tot aan
munting van zilver, in verband met het koers
verschil tusschen goud en zilver. In Ned.-Indië
geen vergunning tot aanmunting op dien voet.
Dit alles kan en moet veranderd worden, wil
Nederland niet ten laatste als onbevoegd beheerder
worden verwijderd. In een tijd nu de groote mo
gendheden zulk een sterken wil doen kennen om
koloniën te bezitten, zij men toch voorzichtig, de
bakens tijdig te verzetten. Het mocht spoedig eens
te laat zijn. De klacht: de Oost is zoo ver, moet
niet meer gehoord wordenonze voorouders hadden
andere bezwaren te bekampen, en de wijze waarop
zij dit deden, dwingt nu nog ieders bewondering af.
Voor en aleer Europeesch kapitaal en vernuft zich
op groote schaal in Indië vestigen, moeten de wetten,
die Indië als een keurslijf omklemmen, veranderd
worden, en Indië met gezond verstand geregeerd
worden. Te weinig bekendheid met Indië, nog erger
groote onverschilligheid, is de kanker die aan ons
volksbestaan knaagt.
Die onbekendheid met den waren toestand geeft
Nederlandschen geldschieters blind vertrouwen in
zaken die eenige jaren zeer hooge dividenden
gevendit vertrouwen keert plotseling om in grooten
argwaan als de dividenden minder worden, en
wat eerst hemelhoog werd geprezen, wordt dra
als nietswaardig bezit aangezien. Men zorge toch
aan het hoofd van geld-instituten niet alleen be
kwame handels- en finantiemannen te hebben, maar
ook personen, die met den landbouw en de industrie
in Indië bekend zjjn. Ware dit het geval geweest, de
marktwaarde van vele Indische ondernemingen ware
niet aan zoo plotselinge schommelingen blootgesteld
geweest. De groote fout is immer geweest, onder
nemingen te beginnen met te klein kapitaal, geen
rekening te houden met eventueele désasters, geen
behoorlijke exploitatie-begrooting te maken. In de
eerste jaren, als dividend-uitkeering onmogelijk
is (doordat er steeds moet voorbereid worden,
doordat eerst hetgeen geplant is, moet groeien),
groote ontstemming onder de aandeelhouders, die
zich meerendeels geen rekenschap kunnen geven
van den werkeljjken toestand. Door die désasters
gebrek aan geld, en nu een beroep op de geldmarkt,
die schoorvoetend leent tegen eene rente die de
onderneming blijft drukken. Een ander gebrek be
staat hierin, dat, gaat de eene of andere industrie goed,
zich een ieder op die industrie gaat werpen (getuige
de tabakscultuur). Daardoor ziet menigeen voorbij
dat er nog zoovele andere zaken zijn die eveneens
groote winsten kunnen afwerpen. Als voorbeeld wat
men in Indië nog zoude kunnen produceeren noemde
spreker
lo. De Lucifers-fabricage, (jaarlijksche consumtie
200 millioen doosjes) de Soeren- en Djindjing-
boom levert uitstekend materiaal voor dat product
en is gemakkelijk te cultiveeren.
2o. De Papierfabricage, die haar grondstof in
allerlei houtsoorten vindt en in de lompen, die thans
worden weggeworpen.
3o. Ontginning van petroleumbronnen.
4o. Fabricage van mousseerende wijnen uit Ananas
en Ramboeta.
5o. Wijnbouw.
6o. Cultiveeren van den vetboom.
7o. Cultiveeren van Caoutchouc en Getah Pertja-
boomen.
8o. Coca-aanplantingen.
9o. Groenten kweekersen.
lOo. Bloemkweekerijen voor de fabricage van
vluchtige oliën.
11 o. Aanplant van goede timmerhoutsoorten als
Djatti en Poespa.
12o. Vee-ondernemingen om goed rundvleesch te
verkrijgen.
13o. Zuivelfabrieken, enz. enz.
De heer Sol spoorde een ieder aan prof. Veth's
beschrijving van Java te lezen en te herlezen, en
hjj twijfelde niet of het beeld dat men dan van
Indië kreeg zoude de vorige onverschilligheid in
warme belangstelling doen verkeeren.
De waarnemende voorzitter, de heer P. Zillesen,
nam na afloop van deze meesterlijke voordracht
het woord, om den heer Sol hartelijk dank te
zeggen voor de uitnemende, heldere wijze, waarop
hy Leidens nij veren en de vele genoodigden een
blik had doen slaan in toestanden, die wp hier
ondenkbaar achten. Hij twpfelde niet of wanneer
mannen als de heer Sol zich de moeite geven, de
Nederlanders bekend te maken met Indië's nooden
en begeerten, er weldra voor deze zoo rpke kolonie
een betere dageraad zal aanbreken.
De aanwezigen toonden door luid applaus hunne
instemming met de zoo welsprekende woorden dooi
den heer Zillesen gesproken. a. de s.
[Door omstandigheden moest dit verslag tot heden
biy'ven liggen.]
De heer B. Boon alhier heeft een belangrpk werk
van een beroemden tijdgenoot van Prins Maurits,
den wiskunstenaar Simon Stevin, in herinnering
gebracht. Deze Bruggenaar, wiens heldere en zuivere
taal door Busken Huët zeer is geroemd, schreef,
op verzoek van den stadhouder, eene verhandeling
over het Italiaansch boekhouden, welke de heer
Boon thans grootendeels opnieuw heeft uitgegeven.
Eenige overtollige gedeelten zpn weggelaten, maar
daarentegen behalve aanteekeningen en eene inlei
ding, eigen beschouwingen bpgevoegd over het onder
werp, welke beknopte, duidelijke uiteenzettingen be
vatten der beginselen van het Italiaansch boekhou
den. Dit eigenaardige werk is bij den uitgever den
heer S. C. Yan Doesburgh alhier verschenen. Hbl
Van onzen stadgenoot den heer Emile Seipgens
zagen onlangs een vijftal novellen het licht by den
uitgever P. N. Van Kampen Zoon, onder den
verzameltitel „In en om het kleine stadje."
Zooals men weet, ontleent de heer Seipgens zpne
novellen aan het leven in Limburg. Zy hebben,
zegt de „Arnh. Crt.", hierdoor iets eigenaardigs,
dat vooral ook den Noord-Nederlandschen lezer aan
trekt, omdat de toestanden verschillen van die
welke wy kennen. Zij hebben hier en daar het
naïeve van Cremers Betuwsche novellen, maar de
Limburgers zijn niet zulke gemoedeiyke lieden als
die door Cremer worden geschetst. Zij hebben meer
het bruisende bloed van de Belgen en Seipgens'
novellen hebben daardoor iets meer kernachtigs.
De grootste van de vyf novellen is „De Zwam-
broers", welke door de „Arnh. Crt." wordt geroemd
als een voortreffelyk verhaal, vol gevoel, vol leven
en actie en uitnemend geschikt om de Limburgsche
toestanden te leeren kennen. Hebben ook de andere
vertellingen hare onmiskenbare waarde, in deze
gaat eene boeiende intrige gepaard met eene groote
verscheidenheid van naar het leven geteekende
tooneelen en n.et zorg bestudeerde karakterschetsen.
Aan het slot zpner beoordeeling zegt genoemd
blad dat in plastische wpze van voorstelling Emile
Seipgens een meester is en dat deze bundel hem doet
plaats nemen onder de beste Nederlandsche schrp-
vers van onzen tyd.
By de te Leiderdorp gehouden aanbe
steding voor het verbouwen van de Doesbrug in
een pzeren ophaalbrug was minste inschrpver de
heer G. Van Otterloo te Waddingsveen voor f 4333.
De hoogste inschrpving was 6927. Er waren 18
biljetten ingekomen.
Herhaaldelpk wordt aan het departement van
financiën teruggaaf gevraagd van invoerrechten,
betaald voor nagezonden reisbagage, welke vrp van
rechten kon zpn ingevoerd.
Hoewel de betaling dier rechten doorgaans niet
aan de douane te wijten is, kunnen en moeten
ambtenaren der invoerrechten er toe meewerken
om de toepassing van den hierbedoelden vrpdom
te bevorderen en dus aan de belanghebbenden en
het bestuur der belastingen noodelooze moeite en
kosten besparen, door namelijk, waar het pas
geeft, de expediteurs of andere personen, die zich
met het vrijmaken der goederen belasten, op den
vrijdom ook van nagezonden reisbagage te wijzen.
Met het stoomschip „Prins Alexander," van
de stoomvaartmaatschappy „Nederland," hetwelk
den 26sten Februari a. s. van Amsterdam naar
Batavia vertrekt, zal van daar rechtstreeks eene
brievenmaal naar Atjeh worden gezonden.
Voorts zal Dinsdag 8 Maart a. s. met den trein
van 5.33 av. van Amsterdam naar Antwerpen, in
aansluiting op het vertrek van het bedoelde stoom
schip uit Marseille, eene tweede verzending naar
Atjeh geschieden.