Eene Katwijksche geschiedenis. N°. 8244. Dinsdag 4 Januari. A#. 1887. geze (jouraai wordt dagelijks, met uitzondering ran gon- en feestdagen, uitgegeven. PBUS DEZER OOtTRAHT: Voor L«ld«n per t meenden.1.10. Trenoe per peet1.10. Ateonderlflke Hommen.....0JJ5. Eerste Hoofdstuk. Toen ik, eenige jaren geleden, tot herstel myner gezondheid, de baden in een onzer zeedorpen ge bruikte, heb ik veel beleefd en ondervonden, wat anders vooreen stadsman weinig aantrekkelijks heeft. Ik heb niet de gulhartige bewoners drie maan den geleefd en, ik kan het met het volste recht zeggen, ook geleden. Ik heb al de stadiën door- loopen van dien angst, die iemand aangrijpt, wan neer hij op de terugkomst van zijne verwanten wacht, die hij in gevaar weet. Ik was daar vreemdeling, ik kende de menschen ter nauwernood en toch, van den eersten dag af, gevoelde ik vriendschap voor hen. Ik begon de menschen lief te krijgen, die mi) altijd zoo vriend schappelijk en als een van de hunnen ontvingen, die er een genoegen in vonden mij een dienst te bewijzen en altijd bereid waren, mijne talrijke vragen omtrent zee en schuiten te beantwoorden. Hoeveel avonden bracht ik niet bij die oude zeelui, eertijds gezagvoerders van barken en nu reeders van bomschuiten, door, wanneer wij gezellig en rustig om de tafel zaten en de vader des huizes mij van zijne verre reizen naar Oost- en West-Indië verhaalde, van zijne ondernemingen in vreemde landen en de geleden verliezen bij Storm- en Naal denkaap Maar hoe dikwijls ook daarentegen kon men mij 's avonds op het strand vinden, terwijl ik midden tusschen de reeders en de visschersvrouwen stond, die in spanning en soms in angstige verwachting naar het op- en neergaande licht van eene naderende haringschuit staardenMet welk een graagte drukte ik de hand van den stuurman, wanneer hij, na eene gevaarvolle reis van soms tien weken, weer zijn voet op den vasten wal zette! Al die herinneringen zijn mij trouw bijgebleven, ik heb ze bewaard en ik geloof niet, dat die tijden, zoo vol afwisseling voor mij, ooit uit mijn geheu gen zullen gewischt worden. Voordat dit echter gebeuren mocht en de gebeurtenissen mij dus minder helder voor den geest zouden staan, wil ik iets, van 't geen ik daar beleefd en bijgewoond heb, in het licht brengen, hopende, dat geen slechte ontvangst mijne zwakke pogingen ton deel zal vallen. Lizzy Johns was de dochter van kapitein Henry Johns en mejuffrouw Clasina Van Stralen. Haar vader, om maar met den oudsten te beginnen, was, zooals zijn naam ons reeds direct doet vermoeden, van Engelsche afkomst; echter kon hij niet veel van zijn land navertellen, want reeds op zesjarigen leeftijd verliet hij zijn geboortegrond en trok met zijn vader naar Rotterdam, waar deze zich als koop man in scheepsbenoodigdheden vestigde. De kleine Henry groeide voorspoedig op, werd een flinke jongen en reeds op zijn veertiende jaar maakte hij zijne eerste reis naar Indië. De zee was altijd zijn element geweest, klauteren en klimmen zijne liefste bezigheid, en wanneer hjj met zijne vrienden een zeiltochtje op de Maas kon doen, hij aan het roer, was zijn geluk volkomen. Toen hij den leeftijd van achttien jaren bereikt had, trof hem een zware slag. Zijn vader ontviel hem. Zonder vam zijn zoon afscheid te kunnen nemen, was de oude man heengegaan, en toen Henry van zijne derde reis terugkeerde, vond hij het huis gesloten en stond nu alleen op de wereld, geheel alleen. Zijne moeder was hem kort na zijne geboorte ontvallen en bloedverwanten? Zusters of broers had hij niet, wel ooms en tantes, die zelfs zeer rijk waren, maar die menschen, die zijn vader niet hadden willen helpen en nooit iets van den armen broeder hadden willen hooren, tot deze wilde hij zich niet wenden, dan liever tot vreemden. Welwillende buren ver schaften hem een tijdelijk tehuis en hielpen hem de zaken van wijlen zjjn vader in orde brengen. Na afloop van dit alles zocht hij een schip en toog weer naar zee. Met buitengewone kundigheden begaafd en bi) zijne superieuren bemind, klom hij weldra op en werd op drie en twintigjarigen leeftijd reeds gezag voerder. Hij maakte verscheidene reizen naar de Indiën als kapitein van de bark A. W. C. en men kon met recht zeggen, dat hij tot die menschen behoorde, wien alles meeloopt. Zelden had hij eenige averij, bracht schip en lading steeds behouden binnen en toonde zich in alles een eerlijk en vol. komen te vertrouwen gezagvoerder. Yan tijd tot tijd bracht hij eenige weken op 't vaste land door, maar weldra haakte hy weer naar de zee, zyn element, en koos het ruime sop. Dit zou echter niet zoo blyven. Johns werd verliefd. Pas van eene reis terugge keerd, werd hy te logeeren gevraagd by een collega, die in de hoofdstad woonde en daar leerde hy een meisje kennen, de dochter van een zekeren dominee Van Stralen, dat, van 't eerste oogenblik hunner kennismaking, zijne gedachten volkomen bezig hield. Ook Clasina zoo heel te zy scheen niet on geneigd haar lot met dat van den kloeken zeeman te verbinden, maar hare ouders verzetten er zich met al hunne macht tegen en trachtten hun dochter over te halen van Johns af te zien. Bekrompen en kortzichtige menschen als zy waren, zagen zy er louter ongeluk in hunne dochter aan een zeeman ten huweiyk te geven. Zeelui waren, over 't algemeeD, zulke ruwe en ongodsdienstige lieden, altyd matrozen- uitdrukkingen in den mond en dan nog bovendien, de vrouw was byna altyd alleen. Met deze argu menten poogden zy hunne dochter te overreden, maar het was vergeefsche moeite; de jongelui stonden er op en zelfs ging het zóó ver, dat Clasina dreigde haar huis te zullen verlaten, wanneer zy geen toestemming kreeg. Hiertegen waren de oudelui niet opgewassen; zy stemden toe en het huweiyk werd in Januari 1856 voltrokken. Voor het eerst viel het onzen Johns zwaar zich weder in te schepen en voor het eerst zag men een traan in zyn oog by het verdwynen van Hol lands lage kusten. Dubbel gelukkig was hy, toen hy na verloop van een jaar, weer thuis kwam en züne vrouw hem een flinken, gezonden jongen, sprekend zyn vader, voorhield, maar ook des te meer was hy droef te moede, wanneer hy aan zyn aanstaand vertrek dacht. Zestien jaren lang voer hy nog en na verloop van dien tyd, zeide hy het zeeleven vaarwel en vestigde zich met vrouw en drie kinderen in een onzer kustplaatsjes, dat wij maar Katwyk zullen noemen. De geëerde lezer denke echter niet, dat dit verhaal werkelyk in ons Zuid-Hollandsch Katwyk speelt; hy zou zich dan deerlyk vergissen. Hy was nog altyd een flinke man, die oude kapitein Johns. De fraaie kop, door een krachtigen hals gesteund, prykte met een paar schoone, donkerblauwe oogen en een blonde ringbaard hing hem tot op de borst. De hooge, krachtige gestalte boezemde eerbied en ontzag in, terwyi toch zyn goedige blik aan stonds vertrouwen schonk. In tegenstelling met haar man, was mevrouw Johns eer klein dan groot te noemen. De vriendelijkheid, waarmede ze ieder behandelde en de zachtheid van haar karakter maak ten haar algemeen bemind. Zy was eene voorbeeldige moeder en huisvrouw, man en kinderen hadden haar innig lief en zelden trof men een huisgezin aan, waar de zon altyd zóó vroolyk en helder scheen. En nu komt Lizzy aan de beurt. Hoe zal ik van PRIJS DER ADVBRTENTTEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17L Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het ineas- seeren beiten de stad wordt 0.10 berekend. haar eene beschry ving geven? Eene zeer knappe jonge dame, ongeveer negentien jaren oud, zwart haar en bruine oogen, van middelmatige gestalte en wel een beetje coquet. Ziedaar alles ik kan er waarlijk niets meer van zeggen. De lezer zal misschien wel denken: „'t Is of ik by de loting een signalement hoor opgeven!", maar, neem my niet kwaiyk, een juiste schildering van een mensch te geven gaat boven myne krachten. Robert, de oudste zoon, was, evenals zyn vader, fiks gebouwd. Reeds sedert vier jaar voer hy ter zee en was nu eerste stuurman. Toen ik in Katwyk kwam, werd hy juist thuis verwacht. Nog herinner ik het my, alsof het gisteren gebeurd is, hoe ver heugd zyn ouders waren, toen hy, drie dagen eerdert dan zy verwacht hadden, de kamer binnenstormde en de goede moeder, van vreugde weenend, op de canapé, naast haar Robert zat, wiens hand zy sprakeloos in de hare geklemd hield. Met recht kon zy ook trotsch op hem zyn, want zelden zag ik flinker en schooner jongeling. Het blanke, ietwat verweerde gelaat, met de zuivere, regelmatige trek ken, kon voor een kunstenaar tot model dienen; donkerblond, krullend haar omkranste zyn hoog voorhoofd en zyne slanke, maar toch krachtige, gestalte was fraai geëvenredigd. Hoe pyniyk werd ik aangedaan, toen ik later van iemand hooren moest, dat Robert niet deugde! Willem, de jongste, was een ondeugende jongen van elf jaren; hy ging trouw naar school, omdat hy moest en was by alle mogelyke guitenstreken „Haantje de Voorste." Verder dien ik nog te zeggen, dat hy, volgens getuigenis van zyne kornuiten, uit stekend kon knikkeren en met den bal gooien en bovendien een eerste Piet was in het „haasje overspel." Ik heb u nu, geachte lezer of lezeres, met de familie Johns eenigszins in kennis gebracht en ik hoop niet, dat eene nadere kennismaking u onaan genaam zal zyn. Op een schoonen zomerdag treffen wy de, zoo juist door ons beschreven familie op het terras van hunne woning aan. 't Was ongeveer drie uren, het theeuurtje voor byna alle Katwykers. Allen, uitgezonderd Willem, die op school de wetenschap verschalkte, zaten rondom de tafel in hooge rieten stoelen, terwyl papa het Handelsblad las, mama zich met de prozaïsche breikous onledig hield en Robert, ouder gewoonte, met Lizzy aan 't kibbe len was. „Maar myn God, kinderen," begon de moeder des huizes," „zyn jelui nu weer aan den gang? Robert is pas drie dagen thuis en 't oude leventje begint weer opnieuw. Altyd op elkaar vitten en met elkaar haspelen is, geloof ik, je ideaal!" „Hy plaagt my ook altyd," bracht Lizzy hier tegen in, „nu zegt hy weer, dat ik vanavond zeker een „rendez-vous" met dien heer heb, die altyd zoo brutaal naar boven gluurt. U weet wel, die op 't groote badhuis woont, met zyn lorgnet en zyne lange snorren." „Nu verraadt je jezelf, zusje," riep Robert lachend, „iemand, die je zoo goed weet uit te teekenen en wiens woonplaats je zoo juist weet, is geen vreemde voor je. Ik moet er het myne van hebben. Hoe laat is de afspraak?" „Kom, Robert, wees toch wyzer," hernam nu zyne moeder, „je weet toch wel beter, dat Lizzy zich nooit met heeren afgeeft en vooral niet met zulke personen. Al noemt hy zich duizendmaal baronet zoo heb ik ten minste hooren zeggen, hy is, geloof ik, net zoo min van adel als ik. 't Is misschien wel een Engelsche kleermaker, die voor zyne spaarduitjes een reisje maakt en aan staanden winter weder op de snyderstafel zit. Toe, Lizzy, schenk ons maar een kopje thee, dan heeft Robert wat te doen." (Wordt vervolgd.) LEIDSOH tSÉftDAGBLAD

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5