Hit nummer bestaat uit Drie Bladen.
N°. 8238. Miaanclagg; 27 December. A0. 1886.
Kerstgedachten.
<§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran fpn- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 24 December.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiilen per 8 maanden1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
De woelige stad ligt achter ons, we zijn buiten.
Hetzij een mollig sneeuwkleed over de velden
ligt gespreid, en de takken der boomen, de hagen
en hekken met het fijnste, lelieblanke bont zijn
bekleed, - hetzij d© winter zijn sierlijken tooi ach
terwege houdt, en slechts een wolkgordijn over de
natuur uitstrekt, 'tis, waar we ook heenzien,
kalm en rustig. Slechts nu en dan gaat een wan
delaar ons vriendelijk groetend voorbij, en een
enkele maal doet het geblaf van een werfhond zich
hooren.
Daar klingelt op eenmaal het gelui van den kerk
toren, dat de schare tempelwaarts roept. En, als
ware slechts op een sein gewacht, ginds in de verte
nog een.
Meer dan anders lokt die zilveren stem; het is,
alsof men wel genoodzaakt is, aan de uitnoodiging
gehoor te geven. De Kerstmis-klokketonen klinken,
vroolijk over het heldere landschapen als aanstonds
die geluiden verstommen, om vervangen te wor
den door de orgel-accoorden, statig voortgolvende
onder de gewelven van de eenvoudige dorpskerk,
dan kan het niet anders, of in ieders gemoed ruischt
een weerklank van het heerlijk lied der Christenheid
„Eere zjj God in de hoogste hemelen, vrede op
aarde, in de menschen een welbehagen!"
En ook de stedeling spoedt zich kerkwaarts. Wel
kan hij zich niet zoo geheel en al vervuld gevoelen
met die ongestoorde rust, die vreedzame kalmte,
die de omgeving van het dorpstempelgebouw
ademt, maar toch, ook hij ondergaat den hart-
verheffenden invloed, door het geboortefeest des
Christendoms geoefend op ieder, by wien het besef
leeft van de onmetelijke weldaad, aan de mensch-
heid bewezen door de komst van den Eenige, die
het heilig beginsel der algemeene menschenliefde
als een kostbaar zaad in den schoot der maatschappij
nedeiiegde.
Maar is dan wezenlijk de aanblik der hedendaag-
sche wereld zoo verkwikkelijk, dat we zonder een
gevoel van diepe teleurstelling kunnen instemmen
met dien lofzang?
Ziet eens bijna negentien eeuwen zijn voorbij
gegaan, sedert nevens de leuzen der Oude wereld:
„Ben ik mijns broeders hoeder," en „Oog om oog
en tand om tand", eene nieuwe wereldbeschouwing
zich baan brak. En hoe ver, hoe eindeloos ver staan
we nog van dat ideaal, 't welk ons in die belofte
van „vrede en welbehagen" is voorgespiegeld!
Men behoeft, om reden tot klagen te vinden, niet
veel verder te gaan dan den eigen kring waarin
men zich dagelijks beweegt. Ieder heeft den mond
vol van den „strijd" om het bestaan, mededin
ging is het machtwoord van onzen tijd. Wat al
kleingeestige ijverzucht in alle betrekkingen der
samenleving, hoezeer laten we ons overmeesteren
door de vrees dat een ander zich boven ons zal
verheffen in aanzien en fortuin, hoe zorgvuldig
waken wij er voor, dat men ons niet in eenig op
zicht op zjjde streeft. Men gewaagt steeds van een
„wèlbegrepen" eigenbelang, en geeft dan aan het
eerste dier beide woorden eene zoo rekbare betee-
kenis, dat het grofste egoïsme er zyn reden van
bestaan mede verdedigen kan. Vrede? Integen
deel, we moeten steeds op onze hoede zijn
om niet weggedrongen te worden van de plaats
die, naar we meenen, ons rechtens toekomt; en
zelfs, waar we ons vereenigen 01* gemeenschap
pelijke maatregelen in het belang van velen te be
spreken, behooren we zorg te drager dat w° crs
niet laten ovorvleugelen door hen, die zich verbeelden
helderder inzicht te hebben dan wy.
Zeker, de worsteling van het Christelijk beginsel
tegen het egoïsme, hoe oud reeds, is nog pas be
gonnen, en de zegepraal ligt nog verre. Toch zou
den we hoogst ondankbaar zyn, indien we het
goede miskenden, dat in den loop der tijden is be
werkt onder den invloed van diezelfde macht, die
zich heeft aangegord om de wereld te overwinnen.
Doch aan het feit zelf, dat Kerstmis in de eerste
en voornaamste plaats is een kerkelijk feest,
ontleenen we reden tot ernstige bezorgdheid. De
kerk heeft zich tot taak gesteld, het christelijk
element niet slechts te vertegenwoordigen in de
maatschappij, maar het te verheffen tot het pro
gramma voor alle instellingen, met welke we het
algemeen welzijn wenschen te bevorderen. En nu
kunnen we niet nalaten, er met diep leedgevoel
aan te denken, dat zij zelve ook in onze dagen
zulk eene ruime plaats geeft aan hartstochten, ge
heel in strijd met het voorschrift der menschen
liefde. Zij zelve drijft de engelen des vredes en
des welbehagens uit, en geeft de eereplaats aan
geloofshaat en onverdraagzaamheid. Zjj, geroepen
om te vereenigen, in hare wijde omarming, alle
menschen van goeden wil, die, zonder Imnne persoon
lijke meeningen prijs te geven, toch kunnen samen
werken om de menschheid nader te brengen tot
haar zedelijk ideaal, zij stoot hen af die den
vrede wenschen en veroordeelt het welbehagen
dat zich ook tot „andersdenkenden" uitstrekt.
Het zijn inderdaad droevige verschijnselen, die
we daar met een enkelen treff poogden aan te
duiden, en niemand kan zeggen tot welke uit
komsten de aangebonden strijd zal voeren. Zeker
zal nog menige bloem van innige vroomheid ver
treden worden, eer de kamp is beslecht. Het be-
denkelijkste van dien toestand is, dat velen in de
kerkelijke gemeenschap niet de bevrediging vindende
voor hunne behoefte aan liefde en overeenstemming,
haar ontvluchten. Nu die velen de zon door wol
ken zien bedekt, beginnen zij te twijfelen aan het
bestaan der lichtbron. Het Christendom, zeggen zij,
is niet bjj machte iets tot leniging van maatschap
pelijke kwalen uit te richten. Zelf wordt het aange
tast door den boozen geest, die den uitgang der negen
tiende eeuw schijnt te moeten begeleiden. Het heeft
zjjn tijd gehad, en dien niet benuttigd; laat ons
andere vormen zoeken, om uitdrukking te geven
aan ons verlangen naar vrede en overeenstemming.
Toch hebben zy, die zoo spreken, ongelijk.
Al schuilt zy weg, de zon is er nog. Het is
niet de eerste maal dat zy haar gelaat verbergt,
en telkens weer is zy met vernieuwden glans te
voorschijn gekomen. De kerk, welke tot op den
huidigen dag de blijde boodschap van vrede en
welbehagen van het eene geslacht tot het andere
heeft overgebracht, zal ook wel weer tot het besef
komen dat zy hare roeping miskent, als zy de
menschen van elkander gescheiden houdt.
En in elk geval, het groote levensbeginsel, dat
zelfs de barbaarschheid der middeleeuwen heeft
bestreden en daarop menige overwinning behaalde,
zal den kamp niet opgeven. Moeilijk is de taak,
welke het nog te verrichten heeft, en die de uiterste
inspanning eischt van allen, die gelooven aan de
grootsche bestemming van ons geslachtdoch juist
daarom behooren we moed te houden, onzen moed
te versterken naarmate we over meer tegenstand
te zegevieren hebben.
Er is geen gevaar, dat we den vijand te licht
zullen rekenen; we hebben slechts het oog te
vestigen op hetgeen er omgaat in de maatschappij
en op de onweerswolken, welke den staatkundigen
horizon verduisteren, om overtuigd te zijn dat voor
d" verwezenlijking van het ideaal van „vrede en
PRIJS DER AD VERTENTIEN
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.174.
Grootere letters na&r plaatsruimte. Voor het incas-
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
welbehagen" nog eindeloos veel te doen overblijft.
In den schoot der volken zieden booze harts
tochten. We zien millioenen strijders gereed staan,
om de vernielende kracht van het nieuwe wapen
tuig aan eene geduchte proef te onderwerpen. Jaren
achtereen heeft men schatten besteed om het aan-
valsvermogen tot de uiterste grens op te voeren;
schatten, welke onnoemelijk veel maatschappelijk
lyden zouden geheeld hebben, indien ze tot een
ander doel waren aangewend. Bjjna klinkt in onze
dagen het Kerstlied als eene bespotting, wanneer
wy het in verband brengen met de aanhoudende
oorlogsgeruchten, welke we uit de verte vernemen
als een kindersprookje, indien we daarnevens plaat
sen de begeerte naar gewelddadige omkeeringen»
door velen voorgesteld als het eenig middel om
sociale grieven weg te nemen.
En ondanks al dat wapengekletter en dat wraak
geroep, blijven we vasthouden aan de overtuiging
dat alleen door ruime toepassing van het gebod
der liefde de betrekkingen der natiën en der maat
schappelijke klassen verbeterd kunnen worden.
Tractaten, door de diplomatie tot stand gebracht,
worden waardeloos scheurpapier als de nationale
baatzucht of ijdelhéid hunne opheffing eischteerst
dan wanneer eene echt christelijke gezindheid de
internationale betrekkingen regelt, zal de grondslag
eener vreedzame ontwikkeling gevonden zyn. Maat
schappelijke stelsels worden ontworpen en ver
dwijnen, zonder dat zy iets kunnen toebrengen aan
het geluk der minbevoorrechten in ons midden;
alleen wanneer we ons solidair gevoelen in lief en
leed, als we inderdaad broeders zyn, begeerig om
elkanders lasten te verlichten, om elkander in den
levensstrijd de hand te reiken, zal de oplossing ge
vonden worden van elk der tallooze maatschappelijke
vraagstukken. "Wereldheerschappijen zyn ingestort,
en op hare puinhoopen verrezen nieuwe monar
chieën; door allerlei beroeringen is de menschheid'
heengegaan; doch wat ook in den stryd bezweek,
rein en helder klinkt nog altyd, als by het eerste
ochtendgloren van het christelijk tydperk der wereld
historie, het lied van liefde en geloof, van hoop en
vertrouwen, de onsterfelijke lofzang van „vrede
en welbehagen."
Het was heden de laatste dag dat de heer
A. Crama zyne taak als onderwijzer aan de openbare
school der 4de klasse No. 1 verrichtte. Na een vyf-
en-veertigjarigen arbeid is hem eervol ontslag ver
leend.
Na het einde der morgen-schooluren kwamen do
onderwijzers en onderwijzeressen dezer school in het
lokaal van den heer Crama byeen, om afscheid te
nemen van hun trouwen vriend. Als uitdrukking
van de genegenheid, dien zy den waardigen man
toedragen, boden zy hem een fraai en doelmatig
geschenk aaneen leuningstoel en een sigarenkistje.
Het hoofd der school, de heer H. C. Van der
Heyde, sprak daarbij een woord tot waardeering
van het goede voorbeeld van blijmoedige plichtsbe
trachting, door Crama steeds gegeven, en verheugde
zich zeer in deze handeling van het onderwijzend
personeel, als bewijs van de onderlinge vriendschap
pelijke gezindheid, waartoe Crama in ruime mate het
zijne heeft toegebracht. Den scheidenden mede
arbeider wenschte hy Gods besten zegen toemoge,
na een wèlgebruikten, langen werkdag, ook een
lange, wèlverdiende rusttijd hem ten deel vallen!
Aangenaam verrast en diep getroffen dankte de
heer Crama voor dit bewijs van sympathie, en beval
zich aan in de verdere vriendschap zyner collega's.
Gedurende deze week zijn dagelijks in de
Stedelyke "Werkinrichting alhier «pgenomen van
40-79 volwassen personen en van 7 19 kinderen.