N°. 8233. Maanclas December. A0. 1886. Feuilleton. MIJNE DOCHTER CAROLINE. F. YON BÜLOW. §eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco por post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. 29) VAN Onwillekeurig wendde ik my tot Caroline en onze blikken ontmoetten elkander. De maan weer kaatste baar licht in het donkerbruin harer oogen en ofschoon een lichte blos haar in 't gelaat schoot, zag zij mjj toch vol vertrouwen aan. Hare lippen trilden zacht, zjj wilde iets zeggen, maar zweeg weer en langzaam wendde zij in gepeins verzonken weer het hoold van mjj af. „Caroline!" riep ik thans hartstochtelijk, „Caro line Laat ik u slechts twee, slechts twee woorden zoggen, Caroline, ik heb u Daar kwam het noodlot tusschen beiden en er gebeurde wat men in romans den schrijver als eene kunstfout of een triviaal hulpmiddel pleegt aan te rekenen een sensatie-ongeluk. Zonder op de teugels te letten, had ik de paarden aan zichzelven overgelaten en de leidsels slechts achteloos in de hand gehouden. Het maanlicht had ze schuw gemaakt, oen sprong ter zijdeeen korte stoot en de slede was omgeslagen. Het geheele ongeval was zóó zeer de zaak van óón oogenblik, dat ik niet weet hoe het gebeurde. Ik werd tusschen de boomen in de sneeuw ge slingerd. De slede zat tusschen een paar wortels vastgeklemd en de paarden bleven gelukkig rustig. Caroline stond naast mij; Goddank zjj was onge kwetst. Ik wildo opspringen, maar dadelijk gevoelde ik dat mij dit niet mogelijk was. De rechter voet ont- zeide mij zijn dienst. Eene tweede, eene derde poging, onmogelijk, ik kon den voet niet bewegen. Caroline zag mijne vruchtelooze pogingen. Maar toen ik hare haastige vraag: „Gij zijt gewond?" slechts met een ja kon be antwoorden, stond niet meer een jong, zwak meisje voor mij, maar eene vastberaden, krachtige vrouw. Met practischen blik overzag zjj den toestand. Een kort beraad was hier noodig en hulp moest onverwijld gehaald worden. Wat zij in de slede aan kleeden vond, nam zij er uit, knoopte, zonder op mijn verzet acht te geven, haar bontmantel los en maakte een voorloopig bed voor mjj. Daarop maakto zij met een kracht, die ik niet bij haar gezocht zou hebben, do slede.los en steeg in. Als dochter van een cavalerist was zij met het besturen van paarden wel bekend en keerde zij naar de houtvesterswoning terug, mij toeroepende, dat ik niet lang op hulp zou behoeven te wachten. Spoedig was zij uit myn oog verdwenen. Ik was do vertwijfeling nabjj. In welken toestand had ik Caroline gebracht en hoe zou dit afloopen? Het bloed vloog mij naar het hoofd bij de ge dachte aan de gevolgen, die mijne lichtzinnigheid onvermijdelijk zou hebben. De laster zou alles achter dit wegblijven zoeken en de waarheid zou, als zij bekend werd, slechts dienen om mij tot hoon en spot te strekken. De steeds toenemende pijn onderdrukkende, snel den mijne gedachten Caroline na. Zoo nabjj aan de beslissing over mjjn levensgeluk, was ik er nu verder van af dan ooit, en hier lag ik nu diep in de sneeuw, niet in staat om my te bewegen. De tijd duurde mjj lang, toch was geen half uur voorbjj of ik hoorde de bellen mjjner slede weder en luider en luider klonk het mij in het oor, tot de slede weder bij mjj was. De houtvester en zjjn knecht waren medegekomen. Caroline leidde weder alleszjj liet de slede met stroo en kleeden voor mijn transport inrichten. Ik cfcait'-V werd met veel moeite en pijn opgetild en lang zaam ving de tocht naar de stad nu aan. De mannen en Caroline liepen naast de slede. Een enkel woord, hoe 't mij ging, of ik goed lag, dat was alles wat over en weer gesproken werd. Met bewon derenswaardige kalmte toonde zji in niets, wat wol in haar omging. De ramen der officierensociëteit waren reeds ver licht, toen wjj eindelijk de stad bereikten. In Runkels huis veroorzaakte mijne komst niet weinig ontsteltenis. Maar ook hier bestuurde Caroline alles; zjj verliet mjj niet vóór do dokter gekomen was en constateerde, dat mjjne verwonding niet gevaarlijk was, maar langon tjjd zou noodig hebben voor zjj gonezen was. Zij haalde diep adem. Ik wilde haar danken, maar zjj liet het niet toe en reikte mij de hand met de woorden „Moge voor u zich alles, alles ten beste keeren!" XIII. Toen ik nog een knaap was béproofde mjjn vader mjj herhaaldelijk met grooten ernst de beteekenis van een dagboek duidelijk te maken. Ik kreeg een zoo mooi, dik boek van hem ten geschenke, dat ik het slechts met schuwen eerbied durfde aanzien. „Zich zjjn doen en denken bewust worden, dageljjks rekenschap geven van hetgeen gjj beleefd hebt en dat in korte woorden en onder de kritiek der waarheid." Dat waren de woorden mjjns vaders en met zjjn krachtig handschrift stonden zjj ook voor in het boek geschreven. Het beek droeg op elke bladzijde het woord „Doorleefd." Aan het einde van elke maand moest ik het mijn vader laten zien, Mjjn vader was niet jong meer en zeer ernstig met den twaalfjarigen knaapNog kind te zjjn was hem onmogelijk, dat moest mijne jeugdige, vrooljjke moeder mjj leeren. Zoo kwam het, dat hij ook niet berekende hoe vol en frisch een knaap leven kan, zonder daarom nog iots doorleefd te hebben. Zoo dikwijls ik mjjn dagboek opsloeg, schenen al mijne gedachten verdwenen. Ik begreep nog slechts he woordWaarheid, en schreef eiken avond onder het groote woord „Doorleefd": „Niets!" Lang heeft het geduurd voor ik aan mijn dagboek iets begon te hebben, en eerst toen ik aan de uni versiteit kwamhad ik werkelijk dingen aan te tee kenen, die ik doorleefd had. De herinneringen aan mijn jongenstijd kwamen weer bij mij boven, toen ik na vele maanden voor 't eerst weer mijn boek opensloeg en de vele ledige bladzijden telde van het laatstgeschreven woord tot heden. Wat zou ik ook hebben moeten schrijven? Ik doorleefde niets meer dan ieder ander in gelijke omstandigheden doorleefd zou hebben. De winter was intusschen voorbijgegaan. De tijd van regen, afgewisseld door zonneschijn, was ge weken. De voorjaarsstormen hadden het bewind aanvaard, maar, als strenge heeren, niet lang gere geerd; thans lag een kleed van witte bloe sems op de weinige vruchtboomende zwaluw -bouwde haar nest aan den muur van den ouden toren en de ooievaar klapperde vroolyk op dien warmen dag van Mei. Mjjne voetwond bleek veel ernstiger dan de officier van gezondheid haar had aangezien. De man was geen licht en nog iemand uit de oude school, die afkeerig was van elke nieuwigheid. Dit maakte dat de wond, geheel verkeerd behandeld, eer erger dan beter werd en ik zag met mjjn leekenoog wel, dat ik op die wijze het grootste gevaar tege moet ging. Eerst toen mjjn oom een beroemden chirurgijn uit de residentie zond, die de behande ling voorschreef, ging ik langzaam vooruit. Het wachtwoord heette echter van dag tot dag: „stil liggen." PRIJS DER AEVBRTENTIEN: V*n 1—8 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17V Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het in cas eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Ik kende ten laatste eiken steen in mjjne kame en zou, geloof ik, heden nog in staat zjjn de bonte grillige muurfiguren nauwkeurig na te teekenen. Rjjkeljjk kon ik mjj gedurende mijne genezing oefe nen in geduld. Deze gedwongen rust werd ook voor mjj eene louteringsperiode. Zoo licht vloeien ons in 't leven de woorden van de lippen: „Ik heb u lief!" de jonge hartstocht neemt dikwijls met het verstand een loopje. Klopt dan kalm overleg eindelijk aan de deur, dan staat men reeds voor een voldongen feit en aan teruggaan is niet te denken. Hoo meer de dagen en weken echter bjj mjj voorbijgingen, hoe vaster en onwankelbaarder ik mjjne liefde gevoelde. De sledegeschiedenis had in 't stadje, zooals wel te voorzien was, een kolossaal opzien gebaard en bleef weken achtereen het onderwerp van het gesprek. In de Heerenstraat mocht dientengevolge mjjn naam niet meer genoemd worden, het arme meisje had aan de heftigste tooneelen bloot gestaan en eerst langzamerhand was de storm voorbijgedreven. Ik had Caroline in al dien tjjd niet weergezien. Wjj hoorden weinig van elkander. Er ging wel geen dag voorbjj waarop de trouwe Frits niet naar mjjn toestand kwam vragen, maar om geen opzien te verwekken, kwam hjj slechts zelden by my boven. Gebeurde dat, dan hield ik hem een kwar tiertje aan de praat en zoo vertelde hy my veel van 't leven in de Heerenstraat, dat ik nog niet wist. Van juffrouw Neveling wilde hij niets weten, daarentegen sprak hy veel goeds over het eigen zinnige, maar door en door eerlyke karakter van den overste en over de innige goedheid der drie stille, onderdrukte zusters. Frits was reeds lang in ons geheim ingewyd en, ofschoon ik nooit eene vraag aan hem richtte, kwam hy toch steeds zelf daarop terug en zyn troostend stopwoordje: „Afwachten! Afwachten!" moest my moed voor de toekomst geven. Mevrouw Von Rottenberg nam hartelyk deel in myn lot, zy zou zeker gaarne by my gekomen zyn, maar hare toenemende ziekelykheid verbood haar do kamer te verlaten; zelfs de vriendelyke regels, welke ik in het begin meermalen van haar had ontvangen, bleven mettertijd uit. Caroline, van wie zy ook gescheiden was geworden, stond niet temin met haar voortdurend in verbinding, en ook hier was de oude Frits de bode, die met menige kleine liefdegave van de Heeren- naar de Lakenma- kersstraat ging. Toen de sneeuwklokjes en viooltjes in den tuin van den overste begonnen te bloeien, bracht Frits mij in het geheim 's avonds tegen schemertijd, eenen fraaion ruiker van die lentebloe men. De geefster verzweeg hy wel is waar, maar de gift was even verst lanbaar en even bevallig als zy die haar zond. „Wie geeft, bemint!" zegt een oud volkswoord en wie zoo gaf, zou die niet beminnen? Het beslissende woord ontbrak nog altyd tusschen ons, maar ik wist het zeker dat wij voor ons leven onafscheidelyk verbonden waren. Het was maar de vraag hoe lang wy geduld zouden moeten hebben en als ik daaraan dacht, ja dan werd het mij soms bang te moede. De aangelegenheid met graaf Werdenstein nam geheel het verloop dat ik gehoopt had. Hij was niet meer naar Grafenwalde toruggekeerd, had zijn ontslag onmiddellyk gevraagd en ook het verlangde schryven aan den overste gezonden. Op de alge- meene stemming van dezen laatste had dit mis lukken van zyn lievelingswensch een zeer ongun. stigen indruk gemaakt; of hieruit voor my wat goeds kon voortspruiten, bleef vooralsnog hoogst twyfelachtig. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1