A". 1886.
MIJNE DOCHTER CAROLINE.
N°. 8221.
Maandag O December.
feze Qonrant wordt dagelijks, met uitzondering
7an fon- en feestdagen, uitgegeven.
F. YON BULOW.
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT
Toor Ltidan per 8 maanden1.10.
Franco per port1-40.
Afzonderlijke Nommera0.06.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regel» ƒ1.05. Iedere regel meer 0.171.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incae-
eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend.
25)
VAN
Ook nu was het eerste glas in eene verhouding
van 31 in het altijd dorstige keelgat verdwenen.
Naar het mij scheen, had hij echter een graad
meer koude verwacht, en om de buitenlucht in
evenwicht te brengen met zijne inwendige tempe
ratuur, was hjj wel gedwongen nog een extra
portie rum te nemen. Toen streek hjj behageljjk
zjjn knevel op en begon met zekeren ernst:
„Moet u toch wat nieuws vertellen, volontair
de graaf is weg."
Ik wist eerst niet wat hp meende, en daar hij
dit bemerkte, herhaalde hij nog eens: „Ik zeg u,
voort, marsch voor goed weg!"
Hp zweeg. De wachtmeester handelde bij derge
lijke interessante mededeelingen volgens eene wel
berekende taktiek. Hij maakte eene pauze en zijne
rede vlotte niet eer vóór zijn keel weer eens ge
smeerd was. Het afsnijden van het sigarenpuntje
en het aansteken nam derhalve een geruimen tijd
in beslag. Maar Lammermeier had mij verstaan.
No. 2 verscheen spoedig en daarmee werd de tong
weer los en voer Havik voort:
„Ik zeg u, weg is hjj, marsch! Ik ben er wel
achter. Vanmorgen nog duchtig op de recruten
geschimpt, om 11 uren kwam de ordonnance, ont
bood hem bp den oude en een half uur later was
hy reeds met extrapost vertrokkenIk weet niets,
de ritmeester weet niets, niemand weet er iets van I"
De eskadronschrijver kwam juist het marktplein
over met den dagorder onder den arm. Havik riep
hem binnen, sloeg het boek open en overhandigde
het mij met de woorden: „Hier kunt gij het lezen."
Hij had gelijk. Daar stond als postscriptum onder
den dagorder van 21 December: Luitenant, graaf
Von Werdenstein heeft 14 dagen verlof.
„Zulke plotselinge verloven" voegde Havik er
bij, terwijl hjj met welbehagen het derde glas aan
de lippen zette, „zijn uiterst verdacht. Daar steekt
wat achter. Dat weet ik zoo bij ervaring."
Lammermeier moest iets van ons gesprek opge
vangen hebben en daar hjj een voor nieuwtjes zeer
vatbaar gemoed had, had hjj geen rust voor hjj
het fijne van de zaak wist. Met een hoogst gewichtig
gezicht zeide hjj verscheidene malen: „Werkelijk
z-zz-zeer z-z-zonderlingl" En binnen een uur wist
heel Grafenwalde dat graaf Werdenstein onverwacht
verlof had gekregen.
HoopBedrieglijk beeld, koord, waaraan wjj ons
allen doodrukken! Gjj bedroogt mjj en dat wel met
uw vriendelijkst lachje. Ook ik geloofde de plot
selinge afreis van den graaf in verband te moeten
brengen met zjjne slecht geregelde geldelijke om
standigheden. Dat het werkwoord „geld hebben"
in de „aantoonende wijs" voor hem geen „tegen-
woordigen tijd" had, daaromtrent verkeerde in
Grafenwalde slechts de overste in eene dwaling.
Met beleid had de toekomstige schoonzoon het zoo
weten in te richten dat tot dusverre geene klachten
den overste ter ooren kwamen. Was dit mjjn ver
moeden juist, zoo dacht ik verder, dan verdreef het
voorgoed alle vrees voor eene verloving en.
juffrouw Caroline werd van den zwaar op haar
drükkenden last bevrijd.
Sedert lang had geene tjjding mjj zooveel ge
noegen gedaan.
Enkele woorden slechts waren echter voldoende
om al mjjne hoop in rook te doen vervliegen. Me
vrouw Von Rottenberg schreef mjj dat de muziek
avond niet alleen voor dien dag, maar ook voor
het vervolg niet meer mogeljjk was, daar het
Caroline verboden was verder haar huis te betreden.
Ik was buiten mjj zeiven. Ongetwijfeld stond dat
verbod in verband met Werdensteins vertrek. Zjjn
naam was op onze avondjes nooit genoemd en ik
had mjj langzaam laten geruststellen alle Kerst
vreugde scheen vervlogen en thans voelde ik eerst
welken invloed die samenkomsten op mjj gehad
hadden.
Maar slag op slag zou volgen. Vóór ik nog recht
tot bezinning kwam stond Frits, de knecht van
den overste, voor mij. Ik herkende den oude nau
welijks. Het anders zoo strakke, onbeweeglijke
gezicht had leven gekregen, maar slechts het leven
dat angst en zorgen er met een harden stift op
teekenen. Nooit had ik kunnen denken dat de oude
voor zóó hevige gemoedsbeweging vatbaar was. Al
zp'ne leden trilden en eerst op mjjn vriendelijken
aandrang, kwam hij thans tot zooveel kalmte dat
hjj spreken kon. Vertwijfeld riep hij mjj toe:
„Mjjnheer Raaf, help ons —help ons het kind
onze Caroline begaat anders een ongeluk
Ik weet het gjj alleen begrijpt het kind."
Slechts met groote moeite gelukte het mjj te weten
te komen wat er eigenlijk gebeurd was. Wat ik
tot dusverre, na het briefje van mevrouw Von
Rottenberg slechts gevreesd had, was waarheid
geworden. De overste had kennis gekregen van
onze bijeenkomsten en zjjn toorn hierover was
grenzenloos. Hij zag daarin eene oppositie tegen
zijne plannen en wilde nu een einde maken aan
de zaak. De graaf was tot eene besliste verklaring
gedrongen en het verlof was hem verleend om
dadelijk de noodige stappen bjj zjjne ouders te doen.
De veronderstelling van den wachtmeester en
mijne hoop vervielen beiden daardoor geheel en al.
Wat ik Frits antwoordde, dat wist ik zelfs den
volgenden dag reeds niet meer; ook herinner ik
mjj niet wanneer en hoe de oude weder de kamer
verliet.
Mjjn hoofd brandde mjj als gloeiende lava. Wat
moest ik beginnen, wat moest ik doen om het
schrikkelijk noodlot van het meisje af te wenden?
Daarbij beschuldigde ik mjjzelven, dat door mjjn
toedoen de zaak zoo snel haar beloop gekregen
had. Ik kon mjj maar niet gewennen aan de ge
dachte, dat ik haar aan de hand van dien zoo
gehaten lichtmis zien zou. Ondanks het vaste
karakter, dat Caroline mij getoond had, was ik
toch in twijfel of zjj tot het einde toe zich tegen
de eischen haars vaders zou kunnen verzetten.
De kamer werd mjj te eng. Ik snakte naar lucht
en liep naar buiten op het plat van den toren.
De droeve sombere dag begon te scheiden. Slechts
eene geelachtige streep in 't westen toonde waar
de zon was ondergegaan.
De ijzige lucht deed mjj goed.
Troosteloos lag de verlaten stad en het sombere
landschap aan mjjne voeten, even troosteloos waren
de beelden die voor mjin geest voorbjj trokken.
Eerst thans ontdekte ik, dat kleine sneeuwvlok
ken mjj omzweefden, wonderbaar zacht als betoo-
verde lentebloesems. Maar hoe dichter die vlokken
om mjj vielen, des te kalmer werd ik. En toen
eindeljjk de sneeuwstorm begon te huilen en de
wintervorst zjjne roede met kracht begon te zwaaien,
toen trad uit het woeste gedwarrel immer lichter
en helderder het kroeskopje in al zjjn lieflijkheid
mjj voor den geest en toen wist ik eerst, dat ik
het meisje met al de hartstocht eener eerste liefde
beminde.
Hoe dat gekomen was?
Wie kan dat ooit zeggen!
Al het „worden" bljjft nu eenmaal een mysterie,
ook al kan men den gang van het ontstaan volgen.
Hoe zou men dus iets vermogen om de verande
ringen na te gaan die in ons hart plaats grijpen.
XI.
Zonder ophouden had het drie dagen achtereen
gesneeuwd en het sneeuwde ook heden nog, nu
eens in een woesten storm, dan weer zacht en
rustig.
Een voet hoog lag de sneeuw in de straten en
stegen, de vensterruiten waren van buiten als met
sneeuw overtrokken, de daken dreigden onder hun
last te bezwijken, alles was wit en zoover het oog
reikte, lag sneeuw.
Wie niet moest, verliet zeer zeker niet den war
men haard en zag men iemand op straat, dan had
hjj ook stellig haast om spoedig weer onder het
beschermende dak te komen.
Yoor de ramen der huizen echter zag men overal
kindergezichten vol blijde verwachting, waarop het
te lezen stond hoe lang hun de tjjd viel vóór de
avond kwam.
Kerstfeest, gjj heerlijkst feest der liefde; —weer
waart gjj aanbroken, maar met de bljjde lust, die
ik steeds aan u had en ook nu gehad had, was
't gedaan voor mjj verscheen ditmaal geen vrien
delijk Christuskind!
De kisten waren wel naar Zandberg verzonden
en ook voor Grafenwalde had ik het noodige ge
daan, maar de eigenlijke vreugde aan dat alles ont
brak mjj. Minnenood en minnepijn hadden mjj aan
gegrepen en kwelden mjj ontzettend.
Hoe ik mjjne hersens ook pijnigde, ik zag noch
voor Caroline noch voor mjj redding. Allerlei plan
nen kwamen in mjjn brein op, maar 't een bleek
nog onpractischer dan het andere te zjjn. Schaking,
eene ruiterlijke verklaring aan den vader, een beroep
op m\jn oom, aan alles dacht ik. En ik, arme dwaas,
wist niet eens hoe Caroline over mjj dacht, of zjj
voor mij iets meer gevoelde, dan de vriendelijke
gezindheid, die zjj mjj tot dusverre had bewezen.
De mensch mag niet naar 't onmogelijke streven,
zeide ik dikwijls tot mjjzelven. Met geweld wilde
ik de reeds al te hoog opflikkerende vlam ver
stikken. IJdel pogen! De kleine, almachtige Amor
lachte mjj uit en verwarde mjj nog vaster in zjjn net.
Van Caroline had ik niets gehoord of gezien.
Het huis in de Heerenstraat was voor mij niets
anders dan een betooverd slot. De Cerberus van een
overste liet niemand er uit of in; zelfs de anders
in alles ingewijde adjudant en huisvriend was niet
over den drempel geweest. De overste gaf voor dat
hjj ziek was en liet zich alle stukken betreffende
den dienst thuis sturen.
In mjjne jeugdige vertwijfeling had ik den vol
genden dag mevrouw Von Rottenberg een bezoek
gebracht. Het hart liep mjj over, ik moest het
eens uitstorten voor iemand, die ik vertrouwen
kon. Haar bekende ik rondborstig hoe de zaken
stonden. In hare liefdevolle goedheid liet zjj mjj
kalm uitpraten. Zjj wist wel, dat dit alleen reeds
goed doet. Daarop echter leerde ik waardeeren hoe
zeer zjj voor mjj in alles eene ware moederlijke
vriendin was. Met een weldadig, geruststellend,
zacht woord wist zjj lenigende balsem te gieten
in mjjne ziel. Zjj leed onder het lot van Caroline
bjjna evenzeer als ik, want het meisje was haar
zoo lief als slechts eene dochter haar had kunnen
wezen. Maar ook zjj zag voor 't oogenblik geen
uitweg. Toen ik opstond om te vertrekken gaf zjj
mjj tot troost de volgende spreuk mede:
„Die door de hoop niet wordt govoed,
„Dien sluipt de wanhoop in 't gemoed."
(Wordt vervolgd.)