N». 8181. Woensdag 20 October. A0. 1886. MIJNE DOCHTER CAROLINE. F. YON,BÜLOW. <§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH jlÈfi? DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maandenMO» Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0-05. VAN Het werd my een weinig warm in deze atmos feer en het oogenblik scheen mij niet slecht ge kozen om door het vertoonen van den aanbevelings brief myns ooms eene andere luchtstrooming te doen ontstaan. Ik reikte stilzwygend den brief over. „Wat moet dat gekrabbel?" snauwde de overste, scheurde by het openmaken den brief by na intweëen, zette een grooten bril op en begon toen te lezen. Ook hier kon ik den kleinen ruk aan de speel doos bemerken. De onderteekening myns ooms was deze ruk. De overste werd tammer. Edelskroon, wien hy den brief gaf, nam, toen ook hy het stuk gelezen had, nog aanmerkelyk in lengte toe. Geheel van de hooge beteekenis der onderteekening ver vuld, gleed een helder glimlachje over zyn mager gezicht. De overste, met de hand onrustig door het haar strykende, was een oogenblik naar het venster gegaan, toen keerde hy zich snel om, ging met haastige schreden op my af, schudde my de hand dat ik van pijn byna ineenkromp en zeide: „Doet me genoegen, doet me veel genoegen u hier te zien. Wie kon ook zoo iets vermoeden. Zal myn best doen om al uwe wenschen te gemoette komen. Als ge soms een paard noodig hebt, ik heb nog zoo'n vyf jarige merrie staan (de adjudant schudde bedenkelyk het hoofd als twyfelde hy aan den leeftyd), die juist voor u zou passen. Halfbloed, mak, een kapitaal dier nu, dat vinden we wel." Hy liet my geen tyd om de opmerking te maken dat voor my reeds een paard onderweg was. „Edelskroon, tweede escadron, by ritmeester Von Uhlenhorst." „Tot uwe orders, overste." „Edelskroon, de naam Raaf komt my zoo bekend voor. Weet gy er iets van?" „Tot uwe orders, overste. Yolgens het rapport der hoofdwacht van gisteren is zekere Raaf van de zyde der politie in arrest genomen, daar hy zich zeer verdacht heeft gemaakt als rooverhoofdman; die arrestatie heeft tot een oploopje aanleiding gegeven." „Dat was ik," veroorloofde ik my hier tusschen te voegen. „Yoor den drommel, hoe zyt ge daar toegekomen?" „Eene jonge dame, met wie ik eergisteren de reis naar hier deed, heeft zich waarschynlyk het genoegen veroorloofd om my valsch te beschuldigen. De overste streek zich over baard en kin en bromde tusschen de tanden. „Onmogelyk is 't niet dat kan ik toch haast niet gelooven trouwens ze is tot alles in staat." Daarop vervolgde hy weer luider, zich tot den adjudant wendende: „Edelskroon, we zullen deze gelegenheid niet voorby laten gaan om den burgemeester eens eene aanmerking te maken. Schryf dat de commandant van het regiment zyne hooge bevreemding te kennen geeft, dat hem door de stedelyke politie van eene zaak, die het heele garnizoen in rep en roer bracht, geen bericht gezonden is." „Tot uwe orders, overste." Nadat hy naar myne woning geïnformeerd had, die de adjudant nauwkeurig in zyn zakboek aan- teekende en my te kennen gegeven had, dat het hem genoegen zou doen my aan zyne familie voor te stellen, kon ik vertrekken. De eerste stap op myne eenjarige vrywilligers- loopbaan lag gelukkig achter my. Ritmeester Yon Uhlenhorst tot wien ik my thans wendde, was in de officierstaai gesproken een zoo genaamde springer, d. i. een officier, dien men door herhaalde voordeelige overplaatsingen eene snellere bevordering verschaft had. Dit is in beginsel vol strekt niet te veroordeelen, mits het juist worde toegepast. Een officier, die zich door grootere ge schiktheid onderscheidt, heeft recht op snellere be vordering, maar een dergelyke gast, die veel ver wachtingen verydelt, en langgekoesterde wenschen vernietigt, wordt in een officiercorps niet gaarne gezien. Dit was ook lyer het geval. Ritmeester Yon Uhlenhorst bezat eene uitgebreide algemeene kennis en was in ontwikkeling zijne kameraden allen ver vooruit. De dagelyksche dienst echter stond hem zeer tegen, hy wist er niet veel van en zonder zyn voortreffelyken wachtmeester Havik zou hem het bestuur van zijn regiment moeielyk genoeg ge vallen zyn. Ongehuwd, was hem het leven in Grafen- walde een gruwel en al zyn verlangen was naar de hoogere sfeeren der residentie terug. Hy ontving my als een man, die de wereld kent informeerde naar myn studententyd en myne overige omstandigheden en beklaagde my, dat ik in dit verschrikkelykste van alle nesten een jaar moest doorbrengen. Toen ik hem eindelyk vroeg wat ik verder te doen had, antwoordde hy „Dat moet gy maar aan myn wachtmeester vragen, die weet dat beter dan ik." Hy schreef een kort briefje aan dezen en zoo stapte ik op naar Havik. Dat was eerst een wachtmeester zooals 't be hoort. Een kerel als een boom van top tot teen, Hy wist het echter wel. Als hy in zyne athletische, goed geproportionneerde houding, de dikke rood- lederen dienstportefeuille half uit den borstzak stekende, als een koning voor het escadron stond dan beefde alles voor hem. Ik geloof dat hy zyn eigen ritmeester in zyne alwetendheid dikwyls lastig was. Er was in dienstzaken niets, wat men hem vragen kon en waarop hy geen antwoord wist, van A tot Z kende hy den dienst op zyn duimpje. Met zyn escadron was hy zoo geheel één, dat ik my beiden van elkaar gescheiden niet kan voorstellen. Ofschoon Havik my later meermalen verklaarde, dat hy den vrywilliger maar voor een halfmensch telde, zoo moet toch erkend worden, dat hy hem aan den anderen kant ook weer hoog wist te schatten. Een wachtmeester heeft reeds van nature veel dorst; dat is nu eenmaal met zyne betrekking van oudsher verbonden. By wachtmeester Havik was die eigenschap echter tot een byzonder talent ontwikkeld. Hy kon een ongelooflijke massa drank verzwelgen, zonder in botsing te komen met de krijgswetten. Daar hy van zuiver water weinig hield, veronderstelde hy hetzelfde van de welge stelde eenjarige vrijwilligers en hield het voor plicht dezen den weg naar zyne vaste uitspanningen te leeren, waar hy wist, dat de beste of de grootste hoeveelheid drank te krijgen was. Van zelf sprak, dat het eene onbeleefdheid zou geweest zyn hem daarbij de beurs te laten trekken. Drinken deed hy echter met gemak en al naar die bronnen nu sneller of langzamer stroomden, kon men zich een aangenaam of onaangenaam verblyf verschaffen. Met een genadig knikje ontving hy my. Myn vader had my reeds vroeger in velerlei militaire verhoudingen ingewijd en, tot blijkbare tevredenheid van Havik, wist ik op vele zyner vragen antwoord te geven. Daardoor steeg ik terstond in zyne ach ting. Hy bestelde my tegen den middag om mjjne wapenen in ontvangst te nemen, daarop zeide hy, op echt militaire wijze, de r goed latende door klinken „Vrijwilliger, ik zal je naar huis brengen, je vindt anders den weg niet." En hy ging mede, hoewel het in Grafenwalde PRIJS DER ADVERTENTTEN: Van 16 regels/1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. niet mogelijk was te verdwalen. Hy moest echter zekerheid hebben, hoever hy zich op my kon ver laten. Op het marktplein bleef hy staan, wreef zich in de handen, rilde eens van koude, ofschoon we bijna negen graden warmte hadden en zeide: „Recht frisch vandaag! Ik zou je raden vrij williger, wat verwarm ends te nemen. Myn vriend Jeremias Lammermeier heeft een uitstekend glaasje rood, dat voor ons beiden niet kwaad zou zyn. Het zou een onvergeeflijke fout geweest zjjn dezen voorslag niet aan te nemen. Hy liet zich den drank goed smaken, doch eerst by de tweede flesch scheen hij te ontdooien. Kwaad spreken scheen zyn zwak te zyn. Van den overste tot den jongsten luitenant, van ieder had hy wat te vertellen en toen ik zeide, dat de overste mjj een paard te koop had aangeboden, toen voer hy uit „Dat heb ik wel gedacht. Hy wil je zyn Semi- ramis aansmeren. Een oude, stijve, onhandelbare rekel, minstens twintig jaren oud. 't Verwondert me maar, dat hy je niet meteen een zijner vele dochters aangeboden heeft. Maar het is waar, ge zyt niet van adel en dan past ge hem niet. Voor de jongste wil hy graaf Werdenstein van ons escadron inpalmen. Een mooie schoonzoon! Nu ik gun hem dien. Onder ons gezegd, een liederlijk sujet. De overste denkt misschien dat hy ryk is, maar hy bezit geen cent en steekt diep in de schulden. Daar kunnen we nog wonderen van beleven." Menig geheim werd mij op die wijze geopen baard, toch was ik hartelijk blyde, toen hy de zit ting ophief. Voor dien dag werd ik vrijgesteld van dienst. Ik mocht wachten tot myn paard aangekomen was. De wachtmeester beloofde my een goeden oppasser te bezorgen en den volgenden morgen zond hy er my verscheidenen om eene keuze te doen. IV. De verhuizing naar de woning van Runkei ging vlug in zyn werk; mijne twee koffers en myn viool waren spoedig overgebracht. Ondanks de helderheid en luchtigheid der kamer was het toch eene akelige gewaarwording, toen ik 's avonds daar zoo alleen zat. Maar ik gewende spoe dig en nam my voor myn nieuw tehuis zoo beha- gelyk mogelijk in te richten. Daartoe moest ik een en ander nog koopen en voorloopig had ik moeder Kathinka dan ook verzocht myn koffie maar gereed te maken. Het toeval wilde, dat ik daardoor ook met Maria, alias Mies, in kennis kwam, het meisje dat volgens hare moeder te geleerd was. Zy bracht my 's morgens myn ontbyt. Het was een aardig deerntje, maar veel te be deesd en schuchter. Den eersten morgen had zy byna de bruine koffiekan van angst uit de handen laten vallen en het „goeden morgen" kwam maar schuchter over de roode lippen. Toch wierp zy een steelschen blik op een paar deeltjes van Göthe, die ik zooeven uitgepakt had en blijkbaar kampte zy met het besluit om een gesprek met my aan te knoopen. „Houdt u ook van Jöthe?" „Zou ik niet?" antwoordde ik zoo eenvoudig mogelijk. „Dus kent gy ook Werther? Goddelijk, nietwaar?" En droomende voegde zy er by„Waarom kan ik Werther niet zyn." „Gy wilt u toch niet doodschieten?" „Ik zou wel willen O, als ge slechts wist als ge slechts wist!" Dat begon pynlyk te worden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1