N°. 8167.
A0. 1886.
Feuilleton.
KRACHT NAAR KRUIS.
feze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran &on- en feestdagen, uitgegeven.
j^Xaaiiclag: 4: C^cttolbGi".
LEIDSOI
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Tm Laiden per 8 munden1.10.
Fnn«o per poet1-40.
Aftonderlgke Hommers0.05.
5)
EENE SCHETS VAN
P. J. ANDRIESSEN.
Ze is alleen. Hare kinderen zyn bij een van de
vrienden. Maar wanneer we haar oplettend gade
slaan, valt het ons niet moeilijk te zien, dat er eene
sombere wolk over haar voorhoofd verspreid ligt,
dat er in haar geheele voorkomen en in al hare
handelingen iets gejaagds, iets zenuwachtigs is.
"Waarom anders laat ze telkens de naald in
haar werk steken, dat ze op haar schoot laat neer
vallen en kjjkt ze zoo ongeduldig naar de pendule?
Waarom blyft ze telkens met zulke starende oogen
doelloos op de tafel gericht zitten, en schrikt ze
op, wanneer er voetstappen voorbij hare woning
gaan? Blijkbaar verwacht ze iemand, naar wiens
komst ze verlangt en voor wiens komst ze toch
schrikt; die haar eene tyding zal brengen, welke
of zeer geruststellend, of verpletterend voor haar
is. En dat ze iemand verwacht, is duidelijk: daar
de thee reeds gezet is en er twee kopjes op het
blad gereed staan. En dat de verwachte een heer
is, blykt u aan de zorg, waarmede de gevulde siga-
renstandaard, het aschbakje en lucifersdoosje ge
reed zijn gezet.
En inderdaad, Emma van Doorn verwacht iemand
en zeker raadt gij terstond, wie het is. Ja, ik zie
reeds enkele mijner jeugdige lezerressen glimlachen
ik hoor ze elkander toefluisteren: die deftige ont
vangst beteekent wat, die onrust van de weduwe
heeft hare gegronde reden: de oude heer Reuter
heeft, nu de kinderen groot zijn, de weduwe ge
vraagd en komt van avond om accès. Aardig be
dacht, lieve dametjes, en ik maak u myn compli
ment over uwe spitsvondigheid; ook had ik 'tniet
onaardig gevonden, u zulk een herdersuurtje tus
schen een oud gepensioneerd ambtenaar en een
betrekkelijk nog jong weeuwtje te schilderen;maar
ik moet u tot myn leedwezen zeggen, dat gij den
bal geheel hebt misgeslagen.
Emma Yan Doorn is niet door mijnheer Reuter
gevraagd; zij wacht hem dus niet, om het jawoord
te geven de onrust en de gejaagdheid van Emma
hebben een dieperen en geheel anderen grond.
Sedert eenige weken heeft zy gemerkt, dat er
m6t haar Adolf eene groote verandering is voorge
vallen, dat hij onder voorgeven van langer op 't kan
toor te moeten blijven, later thuis komt en minder
lust betoont, om de huiselijke bijeenkomsten bij te
wonen. Bij zijn patroon naar hem te vernemen,
of te laten vernemen, zou hem natuurlijk bij dezen
hebben gecompromitteerd en Frits deelgenoot van
hare onrust te maken, zou misschien verwijdering
tusschen de broeders hebben veroorzaakt. Ze heeft
dus haar ouden vriend Reuter in den arm genomen
en deze heeft haar beloofd, het noodige onderzoek
in 't werk te stellen, met die voorzichtigheid, welke
men van zijn leeftijd en bedaardheid kan verwach
ten. Men had afgesproken dat hij haar dezen avond
bericht zou brengen, en 't was daardoor dan ook,
dat Emma zoo onrustig was.
Daar wordt gescheld. Hoe ze ook dat schellen
verwacht had, toch liep haar eene zenuwachtige
rilling door de leden en was 't of haar een elec-
trieke schok door 't lichaam voer.
„Goeden avond, Emma," was de groet van Reu
ter, toen hjj de kamer binnentrad. „Ik zie dat gij
mij al in optima forma zit te wachten. Ik ben
toch niet te laat?"
„Gij past op uw tijd, Reuter," antwoordde Emma,
terwijl zij op de pendule keek. „Indien ik u mis
schien met eenig ongeduld verwacht heb, schrijf
dat dan toe aan mijn verlangen om den uitslag
van uw onderzoek te vernemen. Doch ga zitten
en steek eerst eene sigaar op. Terwijl zal ik u een
kop thee schenken."
„Dat is goed, Emma. "Wel te duivel, dat zijn
fijne sigaren! En een lekker kopje thee ook. Ge
ontvangt me als een prins."
Emma's scherpzinnigheid bemerkte aan die voor
gewende opgeruimdheid van haar vriend, die an
ders niet gewoon was, zoo in lof over 't geen hem
werd aangeboden, uit te weiden, dat hij aarzelde,
om haar den uitslag van zijn onderzoek mede te
deelen. Indien toch die uitslag bevredigend was ge
weest, zou hy haar wel dadelijk bij zijn binentreden
op den schouder hebben geklopt en op zijn vrien
delijken, geruststellenden toon hebben toegesproken
„Stel u maar gerust mamaatje, alles is in orde; ge
hebt u over niets te bekommeren." Maar nu de
man daar eerst zoo kalm ging zitten, zich verkneu
kelde in den geur van zijne sigaar en 'tniet min
der geurige kopje thee, werd haar angst al grooter
en grooter, en was 't als bonsde haar hart tegen
de keel. Aan dien toestand moest een einde komen.
Had Reuter blijkbaar geen moed om te beginnen,
zij zou dien moed toonen; ze wilde zekerheid heb
ben, hoe die zekerheid dan ook ware; liever dan
die pijnigende ongewisheid, die zoo martelend is,
vooral voor 't moederhart.
„Welnu, Reuter," begon zij eindelijk, zoo bedaard
als 't haar mogelijk was. „Zjjt ge in uw onderzoek
geslaagd?''
„Wel, Emma," antwoordde Reuter. „Door uwe
geurige sigaar en uw lekker kopje thee zoudt gij
mij haast doen vergeten, waarom ik hier ben ge
komen. Ik ben zeer goed geslaagd en geloof in
staat te zijn, u vrij juiste berichten mede te deelen."
„En is de zaak, zooals ik vermoed?" vroeg Emma.
„Helaas, ja," antwoordde Reuter, „Wat we vrees
den, is maar al te waar. Adolf is in kennis ge
raakt met twee jonge lieden, die hem op den ver
keerden weg brengen."
„En hunne namen?"
„August Bode en Evert van Zon, twee bekende
lichtmissen."
„August Bode! Ja, ik ken dien naam, en wel
volgens eene zeer ongunstige reputatie. Was hy
't niet, die in de zaak van Volkmaar betrokken was
„Dezelfde. En wat den andere aangaat, deze is
niet veel beter. Ik weet zeker, dat Adolf met hen
speelt."
„Speelt, Reuter? En weet ge dat zeker?"
„Niet alleen dak, maar ook, dat hy reeds schul
den gemaakt heeft. Wel, te duivel, Emma, 't is
goed, dat we er bytyds by zyn. God weet, wat er
anders nog zou gebeuren. Maar wat zyt ge nu
van zins om te doen? Hij is nog wel onmondig,
doch geen kind meer. Anders kondt gy hem op
sluiten. Hy verdiende op water en brood te worden
gezet. Te duivel, als ik hem onder handen nam,
zou hy 't lapje niet duur hebbenZulk eene goede,
brave moeder, eene vrouw, die alles voor hare kin
deren heeft opgeofferd, die er dag en nacht voor
geploeterd heeft, zóó te beloonen! 't Is schande!
Wilt ge dat ik hem onderhanden zal nemen Maar
wat scheelt u, Emma?"
Emma Van Doorn zat roerloos daarneder. Strak
staarde ze den yverigen vriend aan; geen woord
kwam over hare bleeke lippen't was alsof ze op
't punt was van te bezwijmen. Zoo had ze jaren
geleden ook gezeten, toen haar Eduard den laat-
sten adem, had uitgeblazen en ze zich zoo diep
ongelukkig, zoo naamloos rampzalig, zoo alleen en
verlaten op de wereld bevond. En toch was 't alsof
er nu een veel vlymender zwaard door hare ziel
ging. Toen toch was het leed, hetwelk haar door
God werd aangedaan; thans was het eene smart,
PRIJS DER ADVERTENTEEN
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel Meer A1T|>
Grootere letters naar pl&atBrnimte. Voer hetI
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
welke haar de menschen aandeden. En dat nog
wel haar eigen zoon, haar Adolf. En dat een kind,
hetwelk zy met zooveel zorg had opgevoed. En
God alleen wist, of Reuter haar wel alles gezegd
had, of misschien de lichtzinnige niet reeds mis
dadig wasl
„Zal ik Betje roepen?" vroeg Reuter.
„Laat dat! Slechts eenige oogenblikken!" sla-
melde de arme.
Reuter ging weder zitten.
„Sakkerloot!" mompelde hjj in zich zeiven. „Ik
heb haar reeds te veel gezegd. Ik had voorzichti
ger moeten zyn!"
Eenige minuten van stilzwijgen volgden.. Toen
hief Emma het hoofd op en zag Reuter aan met
een blik, die hem tot in de ziel drong.
„Reuter, mjjn beste, myn eenige vriend, dien ik
op de wereld heb, ik dank u."
„My danken, omdat ik u eene tyding gebracht
heb, die u verpletterd, EmmaNu spot gy er mede."
„Ik dank u, mjjn vriend," zeide Emma, terwijl
zjj hem de hand drukte, „dat gy den moed hebt
gehad, om mjj de geheele waarheid te zeggen. Gy
hebt my toch immers niets verzwegen? Adolf is
toch nog niet misdadig?"
„Emma! Gy doet my schrikken. Voor zooveel ik
weet, is 't zoover nog niet gekomen."
„God geve, dat gy de waarheid zegt. Dan is
't nog tjjd, om den verdoolde terecht te brengen."
„En wilt gy, dat ik hem eens onderhanden
neem? Ik verzeker u, dat ik hem geducht zal
doorhalen."
„Hoor eens, vriend," zeide Emma, met een flauwens
glimlach. „Laat dat doorhalen maar aan mjj over..
Eén ding slechts vraag ik van uzeg niemand,,
zelfs Frits noch Lucie iets van de zaak."
„Dat beloof ik u. Maar gjj zult het toch wel ferm.,
en met kracht doen. Denk er aan, Emma: zachte
chirurgijns
„Laat dat maar aan my over. Ik zal hem schel
den voor al wat leelyk is, zyne vrienden zoo zwart
maken als mogelijk is, en dan zoo'n tooneeltje op
den koop toe als tusschen Hero en Iphigenia. Draagt
het zóó uwe goedkeuring weg?"
„Uitmuntend! Uitmuntend! Wel te duivel, d»
jongeheer zal raar op zijn neus kijken, als hy daar
zoo op eens van mama den wind van voren krijgt.
En spaar toch vooral die twee satans in mensche-
lyke gedaante niet."
„Lieve vriend," hernam Emma met een licht
hoofdschudden. „Gjj mannen zijt heel geleerd en
heel knap. Toch zoudt gy de zaak glad bederven.
Ik zal hier ook myn eigen weg volgen."
Vrooljjk en opgewekt kwamen de jonge lieden,
's avonds thuis. Geen hunner merkte iets aan mama.
't Was tyd om zich te bed te begeven en ze maak
ten zich daartoe gereed. Juist toen ze 't vertrek
verlieten, riep Emma:
„Adolf! Ik wenschte je wel even over iets te
raadplegen."
„Best mama," antwoordde deze.
„Sluit de deur op 't nachtslot, myn jongen,"
hernam de weduwe bedaard. Adolf deed dit.
„Ga hier nu eens by mij zitten, mijn kind," her
nam de weduwe nog even kalm.
Toen haar zoon hieraan voldaan had, nam ze
zjjne beide handen in de hare, en keek hem eenige
oogenblikken zoo vriendelijk en liefdevol aan, met
een blik, waarin een hemel van moederliefde lag.
„Hebt ge mij lief, Adolf?"
„Waartoe die vraag, mama?"
„Dat is 't zelfde. Antwoord my op my'ne vraag
Hebt gjj my lief, mjjn jongen?"
„Maar mama, dat weet gjj immers wel."
„En toch wensch ik 't antwoord op mjjne vraag:
hebt gij my werkelijk lief?"
„Ja, mamaInnig, zielslief heb ik uriep Adolf uit,