N°. 8147. Vrijdag ÏO September. A0. 1886.
Een Rechtsgeding van zonderlingen
samenhang.
feze Qourant wordt dagelijksmet uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIBSCÏÏ D AGBL AB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke NommersO.OB.
(Vervolg.)
„Den hemel zy dank!" sprak hij, „dat ik nog
tijdig genoeg kom om een onschuldig huisgezin te
redden, tegen hetwelk boosheid en gewetenloosheid
zich schijnen verbonden te hebben. Reeds op den
postwagen, met welken ik gisteravond alhier aan
kwam, hoorde ik van den diefstal gewagen, welke
hier in myne afwezigheid gepleegd is. Maar hoe ont
zette ik, toen ik, te huis gekomen, mjjn buurman,
den gerechtsbode, my het voorval in zjjn geheel
hoorde verhalen en daarbij vernam, op welke wijze
de timmerman Yan E in de zaak betrokken
was. Toen was ik reeds willens het gerecht,te gaan
spreken, maar vermoeidheid van de reis hield my
daarvan tot nu toe terug. Ik heb den ganschen
nacht geen oog kunnen luiken, zoodanig was ik met
de omstandigheden begaan. Ik besloot derhalve, het
kostte wat het wilde, de redder der belaagde on
schuld te worden en de schuldigen aan het licht
te brengen. Ware ik slechts eer hier terug ge
weest, de zaak zou zoover niet gekomen zijn, en
de werkelijke daders zouden zich wel gewacht
hebben de onschuld in de engte te drijven. Of
dachten zy misschien dat ik dom genoeg was hun
eerloos bedrijf niet te doorzien? Waanden zij mij
blind genoeg, dat mij de oogen niet zouden open
gaan, als ik terugkwam en van het geval hooren
zou?... Doch verschoont my, mijne hoeren! dat
ik uwe aandacht bij mijne bevreemding bepaalGij
vraagt hier zeker: wie zjjn dan de schuldigen?
Ik zal u opgeven, rechters! wat mjj daarvan be
kend is, en u de gevolgtrekkingen daaruit zelf
laten maken.
„Omtrent den tijd, dat de diefstal bij juffrouw
Andrecht moet gepleegd zijn, deed zich de timmer
man Yan Ebij mij aanmelden. Hij kwam mij
de schuit ter leen vragen, met welke ik gewoon
ben- balen en andere zware pakgoederen te laten
vervoeren, en die gewoonlijk aan de werf achter
mijn huis in de binnengracht ligt. Juist had ik
toenmaals eene aanzienlijke aflevering van hoep- en
vaatwerk te doen, zoodat ik voor dat oogenblik de
schuit niet goed missen kon. Ik gaf hem dit te
kennen. Hij zeide, die slechts voor een paar nachten
noodig te hebben en mij de schuit des ochtends
voor dag en dauw, zooals men zegt, weder prompt
aan de werf te zullen opleveren. Ik mocht zoo
vragen, waartoe hij dan des nachts de schuit noodig
had. Van E.bedacht zich een oogenblik; het
scheen dat hij er niet recht voor wilde uitkomen;
doch na eene korte poos zeide hjj dat hjj eenige
meubelen moest vervoeren voor heden, die van
woonplaats veranderden.
„Gaan die lieden dan bij nacht verhuizen vroeg
ik, nog zonder erg.
„Ja", zeide hjj, „wel te verstaan: met de noor
derzon. Dit is de reden, waarom ik de schuit alleen
maar des nachts noodig heb."
„En gij leent u daartoe?... Neen, dan is de
schuit niet tot uw dienst", hernam ik.
Nu!" ging hij voort, „ik zal er dan maar voor
uitkomen. Ik wilde met mijn knecht dezen nacht
gaan visschen. Uit vrees dat gij, dit hoorende, uwe
schuit tot dat einde zoudt weigeren wendde ik zoo
even een ander oogmerk voor. Daar hebt gjj het nu
„Zonder de minste achterdocht, ofschoon hij my
voor de eerste maal met logens aan boord gekomen
was, en denkende dat hy de schuit werkelijk tot
dat doel begeerde, stond ik hem die op zyn aan-
houden toe en gelastte hem, die, na er gebruik
van te hebben gemaakt, des ochtends weder aan
de werf te brengen.
„Zonder haperen", sprak hij en hield ook ge
trouw zyn woord. Nadat hy ook den volgenden
nacht de schuit in gebruik had gehad, moest ik
des ochtends vroeg in mjjn pakhuis zyn, dat, naast
mjjn huis gelegen, van achteren mede aan het
water uitkomt. Juist terwyl ik daar aankwam, zag
ik Van E.en zijn knecht, die op dit oogenblik
de schuit aan de werf hadden gebracht, daarheen
gaan. Zy hadden echter noch totebel, noch ander
vischtuig by zich. Toevallig viel myn oog op het
binnenste der schuit; zy was schoon en droog,
terwyl zy anders, als de een of ander daarmede
uit visschen was geweest, dat wel eens meer ge
beurde, binnenboords half vol water en vry bespat
terugkwam. Ik twijfelde daarom, of Van E.wel
andermaal de waarheid gesproken had.
Zy hadden, de schuit te huis brengende, die niet
op de behoorlijke plaats gelegd. Om dit te verhelpen,
stapte ik, daar nog geen myner knechts aan het
pakhuis was, binnen boord en raapte van tus-
schen eene voege iets op, het was een paar zil
veren vorkeft, in een papier gewikkeld.
„Ha! ziedaar, dacht ik: zoo is dan toch zyn
eerste gezegde maar al te waar geweest, en
hy heeft de schuit werkelyk tot het vervoeren van
een bankroetiersboedel gebruikt; daar zal ik baas
Van E.voor beetkrijgen. Met dit voornemen
begaf ik my, toen myne zaken afgeloopen waren,
naar hem toe. Hy stond met zyn knecht en zyne
huishoudster in den winkel. Zie eens, Van E.
zeide ik, hem de vorken toonende, dit hebt gy-nog
in myne schuit laten liggen. Met deze vorken
hebt gy voorzeker de gevangen visch gegeten. Als
zy u maar goed bekomen mag!
„Allen verstomden op dit zeggen en ontroerden
zoo hevig dat geen van hen drieën my eenig ant
woord geven kon. De huishoudster kwam het eerst
weder op streek en bracht er stotterend uit dat de baas
werkelyk dien nacht zekeren inboedel, welke stil
oppakte, had helpen vervoeren. Ik schreef nu hunne
plotselinge ontsteltenis aan verwarring en schaamte
toe, daar ik hen onvoorziens op misleiding betrapt
had. Het kwam my toch zonderling voor, zoodat
ik vroeg, wie de lieden waren, welke dien nacht
stil waren opgebroken. Nu wendde Van Evoor,
dat hy my dit thans nog niet zeggen kon, maar dit
wel eens nader verhalen zou, terwyl alle drie my
ten ernstigste verzochten, dit geval toch voor my
te willen houden. Ik onderzocht daarna meermalen,
wie er uit de stad al zoo geëclipseerd was, maar
niemand had van een bankroet gehoord. Ik vertrok
kort daarop voor handelszaken naar Duitschland.
Maar toen ik nu gisteren, in de stad teruggekeerd,
mij verhalen liet wat er al zoo gedurende myne
afwezigheid in Mwas voorgevallen, daarby van
den diefstal vernam en tot myne niet geringe ont
zetting hoorde, op welke wyze de timmerman Van
Ein dit geval betrokken was, en hoe deze
zich ten aanzien van den zoogenaamden Blauwen
Ruiter gedragen had, toen werd myne verontwaar
diging gaande, daar ik, uit het te voren gebeurde
de zaak ontledende, het schelmsch komplot geheel
doorzien kon."
Het gevolg dezer verklaring was, dat de rechters
de schuld van Van Evoor ontwijfelbaar hiel
den en eenparig stemden voor de gevangenneming
zoo van hem als van twee vermoedelijke mede
plichtigen, de huishoudster en den knecht. Maar
hierin moest men met omzichtigheid te werk gaan.
Immers, hoezeer ook de verklaring des koopmans
alle blijken van echtheid voor zich had, zy behelsde
toch niets meer dan de getuigenis van een enkel
man, en de feiten, daarbij aangevoerd, waren tus-
schen den getuigen en de genoemde personen alleen
PRIJS DER ADVERTENTTEN
V*n 16 regels ƒ1.05. Iedere regel moer f 0.17$.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
voorgevallen. Het „neen" der beklaagden stond dus
tegenover en gold hier evenveel als het „ja" van
hun beschuldiger. Dit in aanmerking nemende,
besloot het gerecht, ten hunnen opzichte denzelfden
maatregel te nemen, welken men by de arrestatie
van Den zyne lotgenooten in acht genomen
had, door namelijk de vermoedelijk schuldigen, zonder
voorafgaande dagvaarding, by verrassing in hechtenis
te nemen. Diensvolgens wist men zich van alle
drie gelijktijdig te verzekeren, en nu werd zonder
verwijl het huis van den timmerman gerechtelijk
doorzocht.
Thans bleek het, wie de eigenlijke daders van
den diefstal waren, en tot wat einde Van E.
de schuit des koopmans te dier tyd gebezigd had,
daar, op eenige kleinigheden na, al het goed, dat
aan de weduwe Andrecht ontvreemd was, ten huize
van den timmerman gevonden werd. Reeds by
hunne eerste verhooren geraakten de beschuldigden
gedurig met elkander in tegenspraak, daar de een
deze, gene weder eene andere reden betrekkelijk
sommige punten voorwendde. Het leed niet lang,
of zy werden in hunne antwoorden onderling zoo
danig verward, dat zy den draad hunner opgave
geheel verloren en elkander allengs begonnen te
verraden. Door deze tegenstrijdigheden het spoor
geheel byster en de geduchte pijnbank in
het verschiet hebbende, kwamen zy weldra tot meer
verklaringen, welke daarna door hunne volkomen
bekentenis achtervolgd werden. Die bekentenis was
merkwaardig; zy bewees bij de welberadenheid
van hunne onderneming tegen de weduwe Andrecht,
de duivelachtige boosheid van hun opzet tegen
Dwiens onschuld thans volkomen zegepraalde.
Zy hadden namelijk, naar luid hunner bekentenis,
de geleende schuit werkelijk gebezigd tot volvoering
van den diefstal by de weduwe, met de plaatselijke
inrichting van wier huis de knecht, die by Van
Ewerkte, ten nauwste bekend was, als heb
bende in dienst van een vorigen baas daar meer
malen eene karwei gehad. Op den morgen, dat bij
de tehuiskomst der weduwe de diefstal uitlekte,
hadden Van Een de knecht zich op de straat
onder den hoop volks gemengd, om uit te vorschen
welke geruchten er al zoo verspreid werden. Onder
vele anderen was ook de knecht er by tegenwoordig
geweest, toen de wolkammersvrouw, van wie ik
vroeger melding maakte, zich zoo grovelijk omtrent
D.versprak en zeide, dat, eer haar man van
het raadhuis terugkeerde, de Blauwe Ruiter mogelijk
reeds gehaald zou zyn. De knecht had dit alles
aangehoord en zich geen woord van hetgeen de
vrouw omtrent D.zeide, laten ontglippen. Hy
had zyn baas en diens huishoudster, beiden zyne
medeplichtigen, het ingewonnen bericht getrouwelijk
medegedeeld, en nu waren de boosdoeners overeen
gekomen om, ten einde alle vermoeden van zich
af te keeren, aan Dvan wien reeds het gerucht
zoo dubbelzinnig sprak, den volgenden trek te spelen.
De knecht was in diens winkel gekomen en had
een borrel geëischt; hy had toen, kwanswys om
zijn pijp te ontsteken, eenig vuur gevraagd en,
terwyl D.zich verwijderde om het komfoor te
gaan vullen, het bewuste aanteekenboekje der
weduwe, dat hy zelf uit haar kabinet ontvreemd
had, behendig tusschen een paar winkeldoozen ge-
gestoken, waarna hjj zjjn gelag betaald en zich
verwijderd had, in de zekere vooronderstelling dat
de komst van het gerecht tot arrestatie van D.
en het doen van huisonderzoek ophanden was, en
alsdan het boekje voorzeker gevonden moest worden.
(Wordt vervolgd.)