Feuilleton.
fi°. 8143.
6 September.
A0. 1886.
I§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran &on- en feestdagen, uitgegeven.
Een Rechtsgeding van zonderlingen
samenhang.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Tmt Laiden per 8 maanden1.10.
Traneo per post1A0-
ANnniWlrjVa Nommera0.06.
PRIJS DER ADVERTENTTEN:
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.1 TJ.
Grootere letters naar plaatsruimte. Toer het ineae»
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
5)
(Vervolg.)
Thans begon de zaak, vooral ten aanzien van
den eersten beschuldigde, alleszins hachelijker te
staan. Hoe! moest men vragen; de timmerman
Van E -een man, die zelf door zjjne schuld-
eischers wordt vervolgd, zou D van wien hij
geld te vorderen had, twee jaren lang met rust
laten, zonder hem daarover lastig te vallen? Doch
het is waar, en ik vergat dit vroeger te zeggen,
D wendde noch bovendien voor, dat op deze
uitdrukkelijke voorwaarde de timmerman destijds
het in gereedheid brengen van den winkel had aan
genomen, daar hjj hem vooraf verwittigd had, dat
hjj met zpne betaling niet dan over twee jaren gereed
kon zijn. Maar nu ontstond de vraagzou van E
dan wel voorgeven, dertig gulden te hebben ont
vangen, waarvan h\j volgens het zeggen vah
den beschuldigde niets genoten had? Men gevoelde
evenwel terecht, er lag beiden zeer veel aan gelegen
in hunne verschillende verklaringen dit punt voor
namelijk vol te houden. Erkende D de bepaling
door overneming van het zilver, dan moest hij ook
opgeven, hoe liij er aan gekomen was. In dit geval
moest hij derhalve één van beiden, öf volstrekt lo'o
cbenen, öf tot nadere bekentenis komen. Maar zijne
ontkentenis had allen schijn tegon zich, daar immers
zijne eigen vrouw, zfjn schoonvader en zijn behuwd
broeder hem in persoon verklaarden, dat hij toen
maals tot hen had gezegd, twintig gulden voor van
E te hebben afgezonderd, welke hij dezen wilde
gaan betalen. Trouwens ook ep dit punt had D
een uitvlucht; immers verklaarde hij, zulks kwans-
wijs aan zijne vrouw te hebben gezegd, om haar
van zijne speelschulden onkundig te laten. Maar
twintig gulden! was het wel te gelooven, dat
een man als Dwiens winsten zoo ruim niet
waren, zoo grof zou spelen? Ook dit echter liet
zich wederom aannemen, wanneer men in aanmer
king nam hetgeen D zelf-hieromtrent opmerkte,
dat namelijk vele kleine sommen eene groote
maken. Dan, nog ééne vraag: wie waren dan de
lieden, aan wie hjj zooveel geld had uitbe
taald? Waarom beriep h\j zich niet op dezen,
die toch door een eenig antwoord konden bewijzen
of h\j in waarheid zooveel geld tot het betalen van
speelschulden gebruikt had? En ook hierop had
de beschuldigde het antwoord gereed, daar hij zeide,
niet één. dier lieden, ofschoon hen dikwerf in kroe-
gen en bierhuizen ontmoet hebbende, bjj name te
kennen. Hoe twijfelachtig de zaak in dit opzicht
was, alle omstandigheden, hier voorhanden, getuig
den tegen D.Niet alleen de eenstemmige ver
klaring, door drie getuigen onder eede afgelegd,
dat het zilver door D. gebracht wasniet alleen
de verklaring van een ander, meer onzijdig getuige,
den wolkammer namelijk, ma,* ook de drie voor
werpen, welke op zoovele bijzondere plaatsen ge
vonden waren en tot D.in betrekking schenen
te staan; dit alles bijeengenomen, stelde een samen
hang daar, welke tegen hem, Dde vreeselijkstö
aanklacht behelsde. En niettegenstaande al de op
genoemde bezwaren, in weerwil dat al de omstan
digheden tegen hem vereenigd schenen, hielden de
gearresteerden standvastig vol, zich luide op hunne
onschuld en rein geweten in deze te beroepen!
Algemeen schreef men dit gedrag toe aan eene
beraamde halsstarrigheid, Hier en daar slechts ver
hief zich eene enkele stem, welke voor de onschuld
der drie minstbeklaagden pleitte, maar met des te
meer klem tegen die van den voornaamsten be
schuldigde sprak. Zqo al niet zjjne vrouw en twee
andere huisgenooten als schuldigen in het geval
betrokken waren, dan toch, was het gevoelen der
rechters, moest D.voor het minst aan de zaak
handdadig zjjn. Hjj kon in alle geval ook wel andere
lieden dan juist zjjne huisgenooten tot medeplich
tigen hebben. Dat zijne bloedverwanten, zoo dezen
al van de zaak meer wisten dan zjj opgaven, hem
zooveel mogelijk spaarden, was licht te denken.
Men deed D.intusschen de burgerlijke gijzel-
kamer met de gewone gevangenis verwisselenook
werden zjjne lotgenooten van nu af strenger be
waakt en gadegeslagen. Toen echter hunne rechters
zagen dat men met de volgende verhooren luttel
vorderde, besloten zij tot nog strenger maatregelen
de toevlucht te nemen. Diensvolgens vorderde
de hoofdschout als openbaar aanklager dat de
eerste der beschuldigden, Nicolaas D.in zjjne
handen gesteld zou worden, om hem door middel
van pijn en bandon tot bekentenis van zjjne ver
moedelijke misdaad te brengenen het gevolg van
dezen eisch was dat schepenen, na nog eenmaal de
zaak rjjpelijk te hebben overwogen, eenparig tot
die vordering toetraden.
De pijnbank, die afschuwelijke uitvinding, der
barbaarschheid van de middeleeuwen waardig, be
stond toenmaals nog tot schande der meer be
schaafde menschheid, deed toenmaals nog aan
menig onschuldigen, maar vermeenden misdadiger,
hare vreeseljjke folteringen gevoelen, terwjjl menig
Onverschrokken booswicht hare martelingen roekeloos
weerstond en niet zelden aan een ijzerhard lichaams
gestel en verstaalde spieren zjjne on-coming aan
de wraak der wetten te danken had. De eersto
graden van dit gruwzaam ontdekkingsmiddel wacht
ten thans den ongelukkigen D.Den volgenden
dag zou hij de vreeseljjke proef ondergaan; reeds
was gansch M.er op voorbereid dat de gevan
gene de vorschrikkeiyke martelingen niet wed er-
staan, maar tot bekentenis van zjjn vermoedelijk
misdrjjf komen zoureeds deelde menig goed hard,
menige gevoelige ziel in het deerniswaardig lot des
armen mans, toen er bjj het gerecht een brief ont
vangen werd, welke do gemaakte toebereidselen
aanvankelijk staken deed. Deze kwam rechtstreeks
met de post van R.en was nagenoeg van den
volgenden inhoud:
„Eer ik van wal steek en mjj begeef naar elders,
waar noch het gerecht van M.noch de krijgs
raad der bezetting aldaar mjj achterhalen kan, wil
ik de vier onschuldigen redden, die thans te M.
gevangen zitten. Dat men zich wachte, do per
sonen van D en diens bloedverwanten te straffen
wegens een misdrjjf, waaraan zjj onmogelijk schul
dig kunnen zjjn. Hoe de zaak van den timmerman Van
Emet de hunne samenhangt, kan ik niet radenik
heb daarvan tot mjjne verwondering gehoordintus
schen kan licht de laatste zelf niet zuiver in zjjne
schoenen staan. De rechter neme toch dezen wenk
ter harteHet zou hem naderhand kunnen berouwen,
dien te hebben in den wind geslagen. Men kan de
meeite sparen mjjn spoor te zoeken. Is de wind
in ons voordeel, dan zit ik reeds, als deze brief
gelezen wordt, behouden aan den Engelschen wal."
„joseph chkistiaan rühler, gewezen korporaal
bjj^de compagnie van le long."
Het gerecht keurde dezen brief in den aanvang
wel zooveel opmerkzaamheid waardig, dat het do
pijniging deed opschorten en de merkwaardige
waarschuwing in overweging nam. De inhoud des
briefs was niet zoo raadselachtig, of men kon er
uit opmaken dat de afzender, die zich Rühler toe
kende en schreef gewezen korporaal te zijn bij de
compagnie van Le Long, (aldm geheeten naar den
kapitein, die over deze compagnie, de staatsbezetting
van M uitmakende, het bevel voerde) meer
van het geval wist, dan hij, misschien ter wille
van eigen veiligheid, daarvan verkoos mede te
deelen. Werkelijk vernam het gerecht, dat de kor
poraal Joseph Christiaan Rühler weinige weken te
voren zjjne compagnie ontweken en op zekeren avond
plotseling uit zjjn kwartier verdwenen was, zonder
dat men den deserteur tot hiertoe op het spoor
had kunnen komen. Uit den brief bleek niet, waar
hij zich sedert opgehouden, maar wel dat hjj naar
R de wjjk genomen had.
Merkwaardig was het, dat bljjkens het verslag
van den toenmaligen wachthebbenden officier de
korporaal Rühler juist dien avond werd vermist,
toen den volgenden morgen de diefstal bjj de we
duwe Andrecht uitlekte, zjjnde hjj des middags
vóór zjjne verdwijning nog aan de wacht gezien.
Stond deze toevalligheid met de zaak in verband?
moest men vragen. Juist wilde het gerecht hier
omtrent nadere bescheiden trachten in te winnen
en deelde tot dit einde den brief aan den bevel
voerenden officier der bezetting ter lezing mede,
toen deze, het schrift nauwelijks gezien hebbende,
den brief voor ondergeschoven verklaarde, daar
de hand, waarmede die geschreven was, niets ge
meens had met die des vermisten korporaals, en de
naamteekening derhalve blijkbaar valsch was. Dit
werd den rechter nader aangetoond uit onderschei
den oude compagnieljjsten, welke van de hand van
Rühler waren, en ten overvloede door al zjjne
kameraden, die zjjn schrift kenden, bevestigd.
Hoe hing nu deze zonderling ingewikkelde zaak
samen? Was het wel te denken, dat, wanneer de
korporaal Rühler al de zender des briefs was, deze
zich zoude genoemd en aldus verdacht gemaakt
hebben? Maar hoe was dan de briefschrijver uit
R zoo nauwkeurig bekend met de omstandig
heden van den diefstal en de verdwijning van «Men
korporaal Wat had deze met de zaak uitstaande?
In dier voege kon men voortgaan met te vragen
terwjjl toch de zaak even duister bleef. Intus
schen begonnen eenigen der gerechtsleden op den
inval te komen, of niet deze brief eene list ware
van D's vermoedelijke, maar nog onbekende
medeplichtigen, ten einde de geduchte proef, welke
deze boven het hoofd hing, af te weren. Men bleef
namelijk nog steeds in de vooronderstelling ver-
keeren dat D geheime deelgenooten had. En
bestonden deze, dan bracht hun belang het voor
zeker mede, te voorkomen dat de gevangene op de
pijnbank en al zoo aan het klappen geraakte.
Reeds begon dit vermoeden algemeen ingang te
vinden; reeds besloot men derhalve, de zaak met
allen ernst en gestrengheid door te zetten toen er
eensklaps achtereenvolgens twee lieden optraden,
die tot hiertoe van allen de gewichtigste verkla
ringen aflegden. Verre liepen deze verklaiingen
uiteen; geen de minste overeenkomst had de eene
met de anderemaar ze waren beide van elkander
onderscheiden en hemelsbreed ook verschilden de
feiten, door elk hunner opgegeven.
De eerste der twee lieden, die thans na elkander
optraden was een koopman, die in verschillende
goederen handel dreef en in de nabuurschap van
de bestolen weduwe woonde. Hjj kwam juist den
vorigen avond van eene handelsreis uit het zuiden
van Duitschland terug, toen hjj zich des morgens
bjj het gerecht aanmeldde.
(Wordt vervolgd.)
CORRESPONDENTIE. Hen bewoner van de
Raamsteeg vestigt de aandacht op den vuilnishoop,
welke zich in het Van-der-Werf-park bjj de kinder
speelplaats bevindt en dit gedeelte van het park
niet alleen ontsiert, maar bjj nat weder niet zal
nalaten min aangename geuren te verspreiden.