A0. Dit nummer bestaat uit Drie Bladen. U\ 8125. i$kM <§eze (Qouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. Eene stem uit het verleden. Leiden, 14 Augustus. 3Xa,ajl<l£L&: JLC> In LEIDSCH PK1JS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1-10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 i. Prnotere lettere naar plaateruimte. Voor het incas- eeeren Luiten de stad wordt 0.10 berekend. Officieel© Kenateffeviiigeii. De Burgemeester der gemeente Leiden; Gezien art. 21 der "Wet van den 4den December 1872, Stbl. No. 134; Brengt ter algemeene lienuis dat in de afgeloopen week alhier één persoon aan Mazelen is overleden. Leiden, Do Burgemeester voornoemd, 14 Aug. 1886. DE KANTER. Overeenkomstig de bede: „Geef ons ons dage- lijksch brood" heeft de overheid er in de verschil lende staten steeds naar gestreefd om overvloed van koren voorhanden te hebben, opdat het niemand aan de gelegenheid zoude ontbreken voor weinig geld dat voedsel aan te schaffen, 't welk door alle tijden heen als een der eerste middelen beschouwd is tot levensonderhoud. Met brood hebben zich steeds vorsten en slaven gevoed; brood ziet men ook nu nog op de tafel van hen, die zich mogen verblijden in 't bezit van overvloed, en tevens van dezulken, die gebukt gaan onder den zwaren druk, die broodzorgen aan duizenden, aan millioenen opleggen. In vroegere eeuwen vooral, toen de middelen van gemeenschap tusschen de volken nog in zeer primitieven staat verkeerden, was er reden voor de regeering tusschen beide m komen, waar de volksvoeding bedreigd werd met gebrek en duurte. De menigte vroeg dan om den uitvoer te verbie den, om den woekerhandel in koren te straffen, om opkoopers of „corenotters" onschadelijk te maken, en in tijden van overvloed, om een voor raad te verzamelen tegen jaren van misgewas en schaarschte. Reeds ten tijde van Karei den Grooten nam men in westelijk Europa maatregelen om den hongers nood te voorkomen; om bezitters van koren te noodzaken hun graan op de openbare markt in 't klein te verkoopenom te verhinderen, dat enkelen zich verrijkten ten koste van de groote menigte. Toen in Duitschland in de eerste helft der zes tiende eeuw de prijzen der levensmiddelen onrust barend stegen, vooral ten gevolge der ontdekking der rijke zilvermijnen aldaar, vroeg men met klem om de tusschenkomst der regeering tot de regeling van uit- en invoer, koop- en verkoopmen eischte, dat zij de prijzen vast zou stellen en op de wijze der Pharao's, pakhuizen zou bouwen, om daarin een grooten voorraad op te slaan en dien bij kleine hoeveelheden voor matige prijzen te verkoopen. Verschillende maatregelen zjjn er toen genomen en sedert dien tjjd gehandhaafd, nu scherper, dan zwakker, tot aan het laatst der vorige eeuw. Ook in de Nederlandsche gewesten heeft zich de overheid steeds met den aanvoer van graan be moeid; nog onder de regeering van Karei V en Filips II regelde zij den handel en werd bij'her haling de uitvoer van koren verboden. Vooral trachtte men de hand te houden aan de bepaling dat handelaars verplicht waren het graan te ver koopen op de markt hunner woonplaats, niet in het groot, maar bij de kleine maat. Getracht, zeiden we: Want de vrijheidszin van het volk verzette zich voortdurend tegen dergelijke bepalingen, en daardoor kwam het dat zelfs de hertog van Alva de weerbarstigen niet dwingen kon, de strenge plakkaten, over den korenhandel uitgevaardigd, dp te volgen. Toen de staatkundige vrijheid verkregen was, kwam er in Nederland eveneens meer vrijheid in landbouw en handel; slechts nu en dan werd aan de Algemeene Staten betoogd dat het op den weg der overheid lag, om in- en uitvoer, koop- en ver koop te regelen, en vooral om naast de belangen van den handel, die van den landbouw niet te verwaarloozen. De Staten van Zeeland kwamen in 1669 met een verzoek bij de Algemeene Staten om verhoo ging van het invoerrecht op graan en koolzaadde scheepvaart had in die provincie geleden onder de Engelsche akte van navigatie en ruime oogsten hadden de prijzen der landbouwproducten doen dalen. Men vroeg verhooging der invoer-, en ver laging der uitvoerrechten. De regeering der provincie Holland, waar men steeds voor de grootste vrijheid had geijverd, zag in de verhooging der invoerrechten gevaar voor den stapel der granen; zij vreesde dat de handel in koren van de Oostzee zich dan verplaatsen zou naar andere havens, en dat er dus groote nadeelen zouden voortkomen uit het middel, dat men aan greep om de algemeene kas te stijven en om aan de Zeeuwsche landbezitters hoogere prijzen te be zorgen voor hunne producten. Johan De Witt las, ter bestrijding van het verzoek van Zeeland, in eene verjjadering der Algemeene Staten in 1671 eene uitvoerige Deductie voor, welke daarop in geschrift werd overgegeven aan de leden. Hij zegt daarin o. a.„dat de graenhandel is de source ende de wortel van de notabelste Commercie ende Navigatie deser Landen, en dat derhal ven van allen ouden tyden in dese landen is goet ge vonden en gepractiseerd de inkomende Granen weynigh te belasten, niet alleeu om daardoor het brood goedkoop te houden, maar wel voornamentlijk om den grooten ende considerabelen handel, die jaarlycks op Oosten ende Moscoviën wert gedreven, waer door uyt dése Landen derwaerts werden ge- transporteert veele Manufacturen, Speceryen, Ha- ringh en andere gesouten Visch en Koopmanschap pen, die van de West in dese Landen werden in gebracht in retour, van welke Koopmanschappen meest Granen uyt die Gewesten na dese Landen werden getransporteert. Dese Landen waren altijd geweest de korenschuur van geheel Europa, waerinne alle den o vervloot van andere Landen gebracht, opgeleght ende gesoldert wert, op welcke gesol- derte Granen altydts merckelyke capitalen tot ge ringen intrest getroeken, ende daer mede groote Commerciën gedreven werden, ter tyden en wylen toe sich in andere Landen wederom Schaersheyt van Gewasch ende gebreck van Granen komt te open baren, in welcken cas deselve Landen uit dese al gemeene Koorenschuure geprovideert ende gespyst werden." Verder zeide de raadpensionaris, dat eene ver hooging der invoerrechten nadeelig en onbillijk was, „dewyl het gros van de ingesetenen ende daer onder voornamenlyck die gene die veele familiën den mondt open houden, daar tegen souden moeten dragen en effective betalen, niet alleenlyck even deselve somme die de Possesseurs van Landen in dezen Staet gelegen voor hare vruchten meerder zouden komen t' ontfangen, maer daer benevens nog soo veel meer, als by haer over al het uyt- heemech Graen, 't welk alhier in groote quantiteyt tot suppletie van het Inlandsche defect moet wor den geconsumeert, te dier oorzaeke oock meerder betaelt soude moeten werden, sulcks dat daerinne noch die iniquiteyt soude steken, dat men om eenige onderdanen, bij exempel met 100 te beneficeren, de anderen reëlyck en effectivelyck met 2, 3 ende meer honderden soude bezwaren, ende dat noch boven ende buyten de consideratie van het ruineren ende verbannen van de considerabelste Commersie en Navigatie uyt dese Landen, welcke bezwaernisse d'andere noch oneyndelyck soude te boven gaen." De Staten van Zeeland lieten die argumentatie niet onbeantwoord en voerden o. a. aan„dat van den welvaert van den Landtman dependeren het welvaren van de Landt-eygenaers ende duysenden van gemeene Luyden, die daer by haer kost en subsistentie vinden, ende dat oock van die drie soorten van menschen het welvaren tot de Am- bachts-Luyden, Winckeliers en Negotianten in de Steden voor een groot gedeelte afvloeyt." 'Visschers, kooplieden en fabrikanten waren vol gens de Zeeuwen zooveel in de republiek als meu belen in een huis, „niet aerd noch nagelvast, kun nende seer lichtelyck van het eene in het ander huis getransporteert werden, soo als de experience- overvloedigh leert, dat by d'opkomende Oorlogen,, die soorten van menschen lichtelyck verhuysen, daer ter contrarie die andere soorte van Ingesete nen in den Staet zeer diep zjjn gewortelt, en als. aen hare posten vast genagelt, en zyn in der daet die gene, die pro aris et focis alles moeten wagen, en opsetten, en geen plaets en hebben om te konnen wycken. Het credit van het Landt siet ook voor- namentlyk op hare vaste Goederen, van hare in komsten worden duysenderen Inwoonderen onder houden, sulcks dat deze luyden eygentlyck zijnde stylen en pylaren, daer het gebouw van de Repu- blijcque op rust, en daerop men sich soo wel jn tegenspoet als voorspoet volkomentlyck kan ver laten." Het resultaat van die bespreking wasmat de regeling der in- en uitvoerrechten bleef zooals zij was: tarwe was by invoer belast met 2 gulden per last, by uitvoer met 8 guldende andere graan soorten waren lager beiast, haver het laagst. Verder, dat de landbouw bleef bloeien en dat men zich ging toeleggen, behalve op de vetweiderjj en het maken van boter en kaas, op de teelt van grond stoffen voor de fabrieksnijverheid en vooral op die van fijne groenten en vruchten. De beoefening van den tuinbouw nam een hooge vlucht; Nederland werd de moestuin van Europa en in dit land werd kunstmatige warmte by de teelt der gewassen het eerst toegepast. Bij de algemeene welvaart zag men in, ook in Zeeland, dat landbouw en handel niet tegenover elkander staan, maar dat zij gemeenschappelijke belangen hebben, die nooit beter worden behartigd dan bij de grootst mogelijke vrijheid. Pro aris el focis, voor altaren en haarden, voor godsdienst en vrijheid gordde ieder zich aan tot den arbeid, en daardoor werd het kleine Nederland groot, rijk em machtig. (P. Gron. C.) Geslaagd is voor de akte middelbaar onderwijs der Hoogduitsche taal de heer H. K. A. Michelsen, van Leiden. De Augustus-collecte voor de scholen met den Bijbel zal ook dit jaar weer langs de huizen der ingezetenen gehouden worden. In den Bidstond, welke Dinsdag in de Pieterskerk zal gehouden- worden, zullen optreden de heeren ds. Gispen, van Amsterdam, en ds. Brouwer, emeritus-predikant,, van Leiden. De kapt. Renier, van het 2de bat. 7de reg, inf. te Hoorn, is op zyn verzoek overgeplaatst by. het 4de reg. inf. te Leiden. Door den minister van waterstaat is bepaald' dat de nagenoemde ambtenaren by de administratie der posteryen hunne functiën zullen uitoefenen al» volgt: de commies der 3de kl. J. F. Abbema Cepes Van Hasselt, ten postkantore te Leiden; de com miezen der 4de klasse: P. N. L. Feltzer, op het bureel van den inspecteur der posteryen te's-Hage; P. M. A. Van Wyk, ten postkantore te Oldenzaal; J. Moulyn, ten postkantore te Haarlem. Gedurende deze week zjjn dageljjks in de Stedeljjke Werkinrichting alhier opgenomen van 32-66 volwassen personen en van 4-9kinderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1