A0. 8108. N°. 1886. Een paria der Maatschappij. Dinsdag Juli. t§eze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering ran <gon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Tmc Lrid.n per 8 maanden1.10. Franco per port1.40. Afzonderlijke Kommen0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regela 1.05. Iedere regel m»er 0.1TJ. Grootere letten naar plaatsruimte. Voor het inOM- aeeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend. 5) NOVELLE VAN Mr. CLOYIS. Vervolg.) De man, wiens verhaal my zooveel belang inboe zemde, hield hier blijkbaar aangedaan eene korte wylo op met spreken; ik maakte er gebruik van om hem te vragenhoe hy zich wel te moede had gevoeld te midden van dat boeventuig, te midden van die dieven en moordenaars van beroep, te mid den van die verdorvenen. „Och mijnheer," antwoordde hy my, „ik zou u daarover veel kunnen zeggen, veel vertellen, maar ik houd my overtuigd dat gjj my toch niet zult gelooven. Ik heb in die tien jaren tyd velen zien komen, velen zien gaan en velen zien wederkeeren ik heb onder hen vele ontaarden gekend; maar daarentegen ook velen, zelfs zeer vele rampzalig afgedoolden, voor wie het te betreuren was, dat eene gelukkige toekomst hun voor immer ontzegd was want deze waren geen slechte menschen, zy had den geen bepaalde neiging tot het kwade; wel hadden allen eene slechte daad gedaan, enkele, zelfs verscheidene, en toch, niettegenstaande dat alles, was hun inborst, hun hart niet slecht. Kunt gij dat begrijpen?" „Niet te best, of liever, ik begrijp het in 't ge heel niet." „Welnu, dan zal ik door voorbeelden het u trach ten duidelyk te maken. Eens werd een tenger, bleek man, van ongeveer veertigjarigen leeftijd in onze inrichting gebracht; hy sliep in eene kooi kort by de myne; het was my onmogelijk 's nachts den slaap te vatten ten gevolge van het vreeselyk hoesten van den armen kerel. Hy was veroordeeld tot vyf jaren tuchthuisstraf wegens diefstal in een bewoond huis met binnenbraak en nadat de zon even was ondergegaan, d. w. z. by nacht. De nij pende armoede, die hem hiertoe had geleid, was oorzaak dat het minimum der door de wet bedreigde straf was toegepast. 't Was eene slechte daad, ik geef het gaarne toe, maar diezelfde tengere, bleeke man had veertien dagen, vóór dat hy deze misdaad beging, op een kouden winteravond, met levensgevaar twee dren kelingen gered; het waren kinderen van arme ouders, die den redder niet konden beloonen, en de dagbladen deelden het feit mede met den gewo nen zin: „Een man sprong henna" „Eenman 1" niets meer en dezelfde „een man" hoestte en spuwde op dit oogenblik de longen uit het lichaam Eenige weken later kerfden de studenten der Groningsche hoogeschool zyn lichaam in stukken Was dit een geheel en al naar geest en ziel ver dorven individu? Neen, niet waar? Een ander voorbeeld: Het was ditmaal in tegenstelling met den vorigen een krachtige stevige Hollandsche jongen uit de omstreken van Amsterdam. Nog onbekend met de verdorven zeden der hoofd stad, nog onbewust met de gevaren, waaraan menig oningewijde daar blootstaat, was hy het slachtoffer geworden der zoogenaamde kwartjesvinders. Eindelijk, helaas te laat, komt hy tot de ontdek king, dat hy bedrogen werd; hy vordert zyn geld terug, men lacht hem uit, men bespot hem, men dreigt hem zelfs de deur uit te werpen. Dat was te veel; de arme jongen was zich zeiven niet meer meester; door blinde drift, door eene ver schrikkelijke woede vervoerd, grypt hy een bierglas en verbrijzelt daarmede de hersenpan van een zijner belagers. Verdient deze misdadiger niet meer sympathie, niet meer medelijden dan zijn slachtoffer? Zou het niet oneindig veel wenschelyker geweest zyn dat deze verslagene by zijn leven met al zjjne medehelpers en medebedriegers, die straks weder elders hun ellendig werk voortzetten, voor immer onschadelijk gemaakt waren, dat men hem en hen voor het leven achter de muren der gevangenis had geplaatst, want dat zyn nu bepaald wezens, die tot het slechtste gedeelte van het menschdom behooren; zy hebben slechts één doel: diefstal; zy hebben slechts één denkbeeldbedrogzij zyn de vampyrs van den armen werkman, die onnoozel en dom genoeg om zich te laten verleiden, zyne zuur verdiende penningen zich in het een of ander hol laat ontstelen, misschien om te huis zyne vrouw en kinderen gebrek te zien lijden. En is het dan niet verschrikkelijk dat juist dat soort van bedriegers, dat juist valsche spelers in het algemeen voor vervolging en straf gevrijwaard zyn, dat zy. „Veroorloof mij dat ik u even doe opmerken. „O, ik begrijp u al; gy wilt my zeggen dat hunne handelingen wel degelijk onder het bereik der strafwet vallen. Volkomen waar, maar even waar is het dat voor elke vervolging eene klacht dient te worden gedaan, dat het feit ter oore moet komen van politie of justitie en, ziet u, dAt juist heeft byna nooit of nimmer plaats. De groote sociëteit zal gedeeltelijk de twintig-franksstukken, de herberg de dubbeltjes en de kroeg de centimes aan den bedrogene teruggeven, zy zullen den be drieger desnoods van het noodige reisgeld voorzien om zich ergens anders te laten doodslaan of zich te doen ophangen, mits het maar niet ruchtbaar worde dat in hunne lokalen gedobbeld en nog wel valsch gedobbeld is geworden. Hoe grooter sommen zulk een schavuit steelt, des te veiliger is hy; de ellendeling zorge slechts dat hy steeds in een mooj pakje is gedoscht en dat zyne vingers met eenige diamanten prijken. Of dat alles ook al gestolen is, doet niets ter zake. En zoo zijn er nog zoo vele andere gevallen te noemen. Wanneer een jongen een dubbeltje arglistig wegneemt uit de lade van een winkelier en deze levert hem over aan de politie, dan boet de arme jongen zijn misstap met gevangenisstraf en is misschien gedoemd om voor zijn geheel verder leven op het pad der ondeugd voort te gaanmaar wanneer diezelfde winkelier op zyne rekeningen posten schrijft, welke niet te verantwoorden zyn en zonder blikken of blozen het te veel betaalde zich toeëigent, maar mynheer of mevrouw duizendmaal verschooning vraagt voor zyne vergissing (nota bene), indien het bedrog ontdekt wordt dan dan loopt de winkelier des Zondags-in de kerk rond met het armenzakje en élk en een iegelijk heeft eerbied voor dien eerlijken, godvruchtigen man. Zulke overwegingen, mynheer, doen my altijd denken aan een krankzinnigengesticht." „Hoe dat zoo?" „Wel mynheer, in een gekkenhuis wordt alleen veel geks gezegd, maar in de maatschappij daar buiten wordt daarentegen veel meer geks gedaan. Zoo is het ook met de gevangenis; daarbinnen zitten de kleine boeven, daarbuiten loopen de grooten." „Ik wil gaarne gelooven", bracht ik in het mid den, „dat er werkelijk veel waars in uwe beschou wingen ligt, dat er zelfs onder die veroordeelden nog menschen zyn in wier binnenste nog een edel hart klopt, wier ziel nog rein ismaar ongetwijfeld behooren deze tot de uitzonderingen. Ik vind u te optimistisch, te zachtzinnig gestemd tegenover die lieden. De meesten toch, eenmaal de vrijheid herkregen hebbende, vervallen weder tot het kwade en byna altijd treft men hen na korteren of lan- geren tyd weder in de gevangenis aan." „Volkomen waar, gy hebt hierin in alle deelen gelijk", kreeg ik ten antwoord, „maar dat is niet altijd, of laat ik liever zeggen meestal niet hunne schulddat is do schuld van de maatschappij, welke hun alle mogelijke hinderpalen in den weg legt om eerlijk man te bljjven, indien zy het vroeger waren die het hun byna onmogelijk maakt om het te worden, indien z|j' ééns gefaald hebben. Om aan dat alles het hoofd te bieden is er meer, veel meer noodig dan een ijzeren wil en eene onwankelbare volharding. Laat my echter mijn verhaal vervolgen; het zal u het bewijs der waarheid van myn beweren leveren. Over mijn verblijf in het tuchthuis zelf zal ik niet uitwijden. Buitengewoon zwaar viel my de kerkerstraf niet. Ik had geen ouders, geene echt- genoote, geene kinderen zooals de meeste andere die ik liefhad, wier lot mij smartte; ik leefde alleen, geheel alleen voor die ongelukkige vrouw, voor wie ik werkte en die ik toch niet mocht spreken, die ik misschien nimmer zou zien. De gedachte om geld te verdienen voor haar en haar kind, de ge slagen wonden zooveel mogelijk te heelen, dat denk beeld schonk my sterkte en moed en deed mij met verdubbelde inspanning den moker opheffen, om hem met verschrikkelijk geweld op het aan beeld te doen nederdalenmijne ijzeren spieren, mjjne buitengewone lichaamskracht hadden my namelijk eene plaats in de aan deze inrichting verbonden smederij verschaft. Ik liet het hoofd niet moedeloos hangen zooals de anderen; mijne oogen waren niet immer door tranen beneveld, ik gaf my niet over aan kommer en droefenis, maar werkte slechts voort, altijd voort. Yeel bemoeide ik my niet met myne mede gevangenen onze verhouding was die van lieden, die elkander dagelijks zien, die steeds in elkanders nabijheid leven en tusschen wie toch geen bepaalde vriendschapsbanden bestaan. Men kende, men verdroeg elkander zonder innige toegenegenheid, maar ook zonder haat. Slechts één enkele maakte hierop eene uitzon dering; tegen één enkele koesterde ik een bepaal den afkeer, een niet te overwinnen afschuw. Het was een man, sterk van lichaam, in de kracht van zyn leven en gezond, die, liever dan te werken, waartoe de natuur hem zoozeer had in staat ge steld, zyne toevlucht genomen had tot een lagen, vuigen diefstal. Eene zwakke, hulpelooze vrouw had hy mis handeld en vervolgens beroofd. Deze behoorde tot de ontaarden, waarvan ik zooeven sprak. Het was alsof ik nu reeds gevoelde, dat dit wezen later alle pogingen in het werk zou stellen om my weder in het verderf te storten, om mi) van het pad der deugd, dat ik zoo stellig voorne mens was te betreden, te doen af a ijken, om my weer hier binnen deze muren te brengen. Dat wezen haatte ik. De dag, door ons allen zoo reikhalzend te gemoet gezien, met zooveel dankbaarheid begroet, brak eindelyk voor my aan, de dag mijner vryheidl Yryo, goddelijk woord, o, hemelsche klank 't "Was of de lucht, die ik inademde, minder zwaar was dan gisteren, of ik zelf lichter was geworden 't was of de vogelen my toezongen, of de bladeren, der boomen my toelispeldengy zyt vry, gy kunt weer uwe reden, uw verstand gebruiken, gy kunt weer uw eigen wil volgen, gij en gy alleen zyt het, die over u zelf mag heerschen en bevelen; gij zijt weder menschl De vrijheid te genieten, de onafhankelijkheid te waardeeren, dat kan alleen hy, die haar eens gemist heeft. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1