N°. 8064. Vrijdag 4 Juni. A0. 1886.
FREDERIK L
<§eze (Qourant wordt dagelijksmet uitzondering
ran fan- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ ffi® DAGBLAD.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer/ 0.171.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
4)
EEN VERHAAL
UIT DEN TIJD DER LIJFSTRAFFELIJKE RECHTSPLEGING.
Vervolg.)
Met' deze woorden drukte hij mij de hand,
wenschte mij goeden nacht en verliet, na den kas
telein vaarwel-gezegd te hebben, het gezelschap.
Ik wandelde een paar malen de zaal op en neer en
onwillekeurig bleef steeds mijn oog op Prederik L
gevestigd. Nog altijd bespeurde ik van tijd tot
tijd dezelfde onrust in zijn voorkomen die ik
reeds vroeger opgemerkt had. Bij herhaling blikte
hij woest om zich heen, of hield zijne oogen met
de uitdrukking eener sombere naargeestigheid op
een der hoeken van het vertrek gevestigd. Een
enkele maal gebeurde het, dat zijn blik toevallig
den mijnen ontmoette, en hetzij ik hem wat sterk
aanstaarde, of eenig onverwacht denkbeeld hem trof,
ik kon duidelijk bemerken, dat hij in verwarring
geraakte en mijn blik poogde te ontwijken. Het scheen
mij toe, dat ook Kaatje de onrustige gejaagdheid van
haar bruidegom opmerktezy hield het oog vol be
zorgdheid op hem gevestigd, en een peinzende trek
vertoonde zich op het anders zoo heldere gelaat van
het schoone meisje. Doch nauwelijks ontdekte
Frederik, dat zijne sombere afgetrokkenheid aan
zijne bruid in het oog viel, of;hjj poogde straks een
meer opgeruimden trek aan zijn gelaat te geven,
hetgeen hem ook steeds zeer goed gelukte.
Het begon mij in het algemeene vertrek, dat,
hoe groot ook, door de menigte gasten, die op
het feest genoodigd waren, bijna geheel gevuld
werd, wat al te benauwd te worden, en daar ik
niemand zag met wien ik my onderhouden kon
want ik had den kastelein uit het oog verloren
begaf ik mij voor een oogenblik, om wat frissche
lucht te scheppen, naar buiten.
Voor de deur der herberg gekomen en de straat
van het dorp een eind weegs opwandelende, be
merkte ik dat de lucht geheel betrokken was; er
scheen een zwaar onweder ophanden te zijn. Reeds
liet de donder zich van tijd tot tijd hooren; doch
de luidruchtige beweging, welke binnen de woning
heerschte, had mij verhinderd dat vroeger op te
merken. De kleine wolken, welke ik reeds bij het
vallen van den avond aan den gezichteinder had
waargenomen, hadden zich langzamerhand zoover
uitgestrekt, dat zij thans den ganschen hemel
bedekten. Het was op straat vrij donker; doch
herhaalde malen verspreidde een pijlsnelle bliksem
straal een verblindenden glans rondom mij en ver
lichte terloops den molen tegenover de deur der
herberg en de roode pannen van het nette molenaars
huisje, dat er vlak naast gebouwd was, de aan
staande woning van Kaatje en haar echtgenoot.
Nadat ik ten naastenbij een kwartier op de
straat op en neer gewandeld had en mij door de
koele nachtlucht merkelijk verkwikt gevoelde
want door de warmte in de feestzaal, en misschien
I ook wel door de herhaalde teugen, waarmede ik
I op de vriendelijke aansporingen van den hospes
I Sint Joris en den Draak aangesproken had, was ik
^enigszins beneveld geworden trad ik de herberg
I weder binnen. Het was reeds vrij laat, doch het
I gezelschap scheen echter nog van geen scheiden
I te willen hooren. Ik zag naar mijn reismakker om,
I He zich den geheelen avond bij de dansenden ge-
I Toegd had, en wilde hem aanmanen zich met mij
I ter ruste te begeven. Doch ik zag den vroolijken
I knaap zóó vertrouwelijk tusschen twee bevallige
I meisjes zitten dat ik het geenszins over mijn
I hart kon verkrijgen hem van zulk een genoeglijk
gezelschap te berooven, gesteld dat het mijner
welsprekendheid gelukt ware hem hiertoe over te
halen, waaraan ik alle reden had te twijfelen. Ik
besloot dus, den hospes te gaan opzoeken en hem
op zijne belofte opmerkzaam te maken, daar hij
mij een afgelegen vertrekje tot slaapplaats toege
zegd had. Spoedig had ik den waardigen Frans in
het oog, die met zjjn gevulde bokaal in de hand
van het andere einde der zaal regelrecht op my
kwam aanzeilen, voor zoover namelijk de verschil
lende groepen, die zich telkens in zijn weg stelden,
en zijne eigen wankelende beenen, welke reeds
door Sint Joris en den Draak overmeesterd be
gonnen te worden welk een en ander hem nu
en dan noodzaakte om wat ter zijde af te laveeren
hem dat vergunnen wilden.
De muzikanten, die een vroolijk liedje speelden,
met eene forsche en niet zeer welluidende stem
accompagneerende, kwam de kastelein op mij af
en reikte mij met zijne gewone vriendelijke uit-
noodiging zijn bokaal toe. Ik verzocht ontslagen te
mogen worden van de verplichting om den ge-
duchten beker te ledigen en sprak van mij ter
ruste te begeven.1]
„Wat! naar bed gaan!" riep de hospes met vrij
wat verwondering; „waar zjjn uwe zinnen, kame
raad? Wie durft hier van slapen spreken, eer de
lieve zomerzon weer helder aan den hemel staat
te flonkeren Dat is eene onvergeeflijke misdaad en
verdient gestrenge tuchtiging, zoo waar ik de rid
der Sint Joris ben, die den draak verslagen heeft."
„Maar bedenk, gestrenge heer ridder, dat ik heden
ruim negen uur ver gewandeld heb, en dat het
dus geen wonder is, indien de vermoeidheid mij
slaperig maakt en begeerig om de zachtheid van
uwe veerebedden eens te onderzoeken."
„En durven uwe jonge beenen over vermoeidheid
klagen", hervatte de waard, „terwijl ik, drie
enzestiger die ik ben, my nog evenmin vermoeid
gevoel, als toen ik voor zeven en twintig jaren op
mijn eigen bruiloft danste? Wees verzekerd dat ik
dezen ganschen dag geen half uur rust genoten
heb, en", voegde hjj met eene zachtere stem er by,
als durfde hjj nauwelijks met hetgeen hy zeggen
wilde voor den dag komen, „weet bovendien dat
in de laatste drie nachten geen slaap mijne oogen
geloken heeft, zoo onafgebroken waren mijne ge
dachten op den dag van heden gevestigd, en zoo
veel deel nam het hart van den ouden Frans aan
het geluk zy'ner eenige dochter."
Ik was geroerd door deze woorden, welke het
teergevoelige hart van den vader zoo volkomen
kenschetsten, en bovenal door den toon, waarop
zij uitgesproken werden. Ik drukte den ouden man
hartelijk de hand en durfde nu niet langer weiger
achtig blijven, nogmaals mijn hulde te betoonen
aan zjjn rijkelijk gevulde bokaal.
„Zy is alleen voor mijne bijzondere vrienden be
stemd", zeide hy, toen ik hem den beker weder
overgereikt had, „en alwie ooit met Frans Hooger-
zyl uit dit glas gedronken heeft, kan zich beroe
men een warm vriend in hem gevonden te hebben.
Trouwens zoolang deze beker in mijne handen is,
heeft nooit een booswicht er zyne lippen aan gezet."
Hy verwijderde zich, ten einde de bokaal ander,
maal te vullen en aan een zyner bekenden aan te
bieden. Myn oog dwaalde opnieuw onder de talrjjke
feestgenooten rond en zocht naar Kaatje en haar
bruidegom; doch te vergeefs; ik werd hen niet
gewaar. Zy moesten het vertrek zoo even ver
laten hebben; want geen minuut te voren had
ik hen nog in het oog gehad. De verwijdering der
jongelieden, die, gelijk by zulk een gelegenheid
meestal de gewoonte is, steelsgewyze scheen te
hebben plaats gehad, werd reeds in het eerste oogen
blik door een der feestgenooten opgemerkt. En nau
welijks had hij de overigen op deze omstandigheid
opmerkzaam gemaakt, of er ontstond een luidruchtig
gewoel onder de gasten over de heimelijke vlucht,
gelijk men het noemde, van de beide jonggetrouw
den. Zy werd voor hoog verraad uitgekreten; men
gebood oogenblikkelyk stilte, ten einde te beraad
slagen wat er gebeuren moest, en drie van de lus-
tigste deelgenooten van den feestavond boden aan de
vluchtelingen terug te halen. Deze voorslag vond
algemeen bijval, en het drietal begaf zich op weg
naar de overzijde der straat. De gasten drongen
byeen naar de deur der zaal, ten einde de ont-
vlodenen bjj hunne terugkomst eens duchtig de les
te lezen; de muziekinstrumenten zwegen, en er
heerschte voor een oogenblik een ongewone stilte
in het vertrek, daar elk met gespannen aandacht
luisterde, of men de drie afgezonden personen nog
niet met hunne gevangenen hoorde terugkeeren.
Deze stilte werd op eens op eene akelige wijze
afgebroken. Ik heb reeds te kennen gegeven, dat
er eene vrij hevig onweder ophanden was, doch dat
het gedruis in de feestzaal, door het geluid der
speeltuigen en de beweging der gasten veroorzaakt,
het gezelschap verhinderd had dit op te merken.
Thans echter, juist terwijl er eene kortstondige stilte
onder de feestgenooten heerschte en allen zich in
een luisterende houding nabij de deur geplaatst
hadden, zag ik, daar ik voor een opengeschoven
zijraam stond, den bliksem met vreeselyke snelheid
de lucht doorklieven, en straks daarop volgde er
zulk een allergeweldigste donderslag, dat ik zelf,
ofschoon anders niet licht vervaard, er sterk van
ontroerde. Doch veel grooter was de ontsteltenis,
welke de overige gasten aangreep, die volstrekt aan
geen onweder dachten, zoodat deze slag voor hen
even onverwacht als hevig was. Men heeft meer
malen opgemerkt, dat wanneer eenig onheil of iets
dat schrik inboezemt, ons te midden van het ver
maak onverhoeds overvalt, het gewoonlijk een veel
sterker indruk op ons hart maakt dan op gewone
tyden. Niet ten onrechte heeft men dat toege
schreven deels aan het geweldig contrast, dat dit
geluid oplevert met den toestand, waarin het ons
overvalt, en gedeeltelijk daaraan, dat op zulk een
oogenblik van uitbundig vermaak onze ziel meer
opgewonden is en zoo geheel voor alle aandoeningen
openstaat. Ook thans bleek my de juistheid dezer
opmerking op het duidelijkst. Allerhevigst was de
ontsteltenis, die het geheele gezelschap, doch inzon
derheid de vrouwen en meisjes bevingvan menige
schoone wang verdween het hooge rood, dat de
genoten vreugde en de ongewone beweging er op
verspreid hadden, en menig meisje, een oogenblik
te voren nog zoo uitgelaten vroolijk, was eene on
macht naby. Lang voordat deze algemeene ontroe
ring bedaard was, werd onze aandacht door een
ander, nog veel verschrikkelijker geluid tot zich
getrokken.
Op eens namelijk vernamen wy van de overzij
de der straat, in het eerst nauwelijks hoorbaar,
doch vervolgens meer duidelijk, een akelig gegil,
en terstond daarop stormden de personen, die
zich op weg begeven hadden om de jonggehuw
den te achtervolgen, de zaal weder binnen, met
eene uitdrukking van doodelyken schrik op het
gelaat, terwijl zij hunne ontroering in allerlei jam
merklachten lucht gaven. Er moest iets verschrik
kelijks gebeurd zyn, dit leed geen twijfel; doch
deze tweede schrik volgde zoo spoedig op den
vorigen, dat alle gasten als aan den grond genageld
bleven staan en niet in staat waren een enkel
woord uit te brengen. Ook den ouden Frans, op
wien vroeger de rollende donderslagen slechts weinig
indruk gemaakt hadden, zag ik thans merkelijk
verbleeken en vreeselyk beangst naar de voordeur
snellen.
fWordt Vervolgd.)