burgerlijk bloed. PeuilXeton. N°. 8043. Maandag XO ]>Xei. A0. 1886, I§eze (Qouiant wordt dagelijksmet uitzondering van fpn~ en feestdagen, uitgegeven. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommera0.06. 43) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. Vervolg.) De Overste rochelde als in doodstrijd, toen hij zjjn verbleekt gelaat met zijne beide handen bedekt hield om het aan de sombere blikken van de beide mannen te onttrekken, en een onderdrukt Ja" ont snapte aan zijn borst. „Dief, lafhartige, eerlooze dief," stamelde oom I Richard tandenknarsend, „op u kome de dood van mijne vrouw, haar kommer, op u mijn jammer, de foltering van het vergeefsche berouw! ziehier; dit is mijn zoon 1 En door uw daad heb ik hem moeten missen gedurende acht en twintig lange jaren. Zooveel smart, en gij leeft; leeft kalm, geëerd, tevreden, terwijl z ij onder den last van uwe schande I vermoeid in haar groeve nederdaalde. Gij verblijdet i u in den glimlach van een kindGjj naamt ver metel bezit van de liefde van eene deugdzame vrouw, en ik moest de echtgenoote mijner jeugd verstooten, zoete vadernaam klonk niet in mijn eenzaam i treurig leven. Ha, schurkgij deedt dit en leeft nog Op u hoofd de tranen, de jammer, de schande, op u mijn vl Een luide kreet van wanhoop belette hem voort te gaan en trok de blikken der mannen naar de deur, en op hetzelfde, oogenblik stortte Pauline, die op den drempel had gestaan en getuige van de laatste woorden was geweest, aan oom Richards voeten. „Spreek het niet uit," riep zij, „vloek hem niet, oom Richard, laat God in den hemel over hem richten. Indien ooit mijne moeder uwe vriendin, indien ooit mijn liefde u tot troost is geweest, houdt dit vreeseiyke woord dan in de last van deze ure weegt zwaar genoeg!" Oom Richard en Hallig hieven haar op, maar het was aan de borst van den jongen man, dat zjj krachteloos bleef rusten, die haar bezorgd en deelnemend ondersteunde, toen zij naar haarvader toewaggelde, die geheel verbrijzeld, meer dood dan levend, in zijn stoel lag. Oom Richards geweldige opgewondenheid maakte allengs plaats voor verlichtende tranen; het was een oud, gebogen man, toen hij uitgeput op zijn jeugdigen, zoon steunde. „Kind, kind," sprak hij eindelijk, met een nauw merkbare beweging van zijn hand naar het jonge meisje, „gij hebt veel goed gemaakt, ik wil niet vloeken, nu gij mij aan uwe liefde herinnert; maar God, die een rechtvaardig rechter is, moge oordeelen tusschen uw vader en ons. Ik ben een mensch, ik gevoel zulks aan de zen diepen haat, een zwak mensch, ik wil niet straffen, maar ik kan evenmin vergeven. Ik ga heen, opdat ik mijn woord niet breke; wilt gij met mij gaan, dan vindt gij in mijn gebogen hart liefde ge noeg om u op te richten." Pauline omarmde hem vast met beide armen„het bewustzijn, dat ik in uw hart voortleef houdt mij hier staande, oom Richard. Gij hebt mij zoo vaak berispt, dat alleen trots mijne schreden leidde, maar thans is hij voor eeuwig gebroken. Ga heen en wees duizendmaal gezegend ik blijf hier. Hoe groot ook de schuld mijns vaders moge zijn, ik, kind, word nimmer ontheien van mijne plich ten tegenover hem, al sprak de geheele wereld hem vrij, mijn eigen hart zou het nimmer doen." Oom Richard trachtte tevergeefs woorden te vin den bij de tegenstrijdige gevoelens, die hem bestorm den; zjjn zoon duwde hem bijna met geweld naai de deur onder de hoede van Alfred, terwijl hij zelf tot den overste en diens dochter terugkeerde. Toen Hallig bjj den stoel van den zieke stond, richtte deze zich overeind. „"Wat wilt gij?"' fluisterde hij in doodsangst, „wat hebt gij met mij voor?" De onbeschrijfelijke minachting, die Hallig voor hem gevoelde, teekende zich zeker in zijn gelaats trekken af, want Pauline sloeg haar blik bevend voor zijn aangezicht neer. „Gjj antwoordt niet?" vervolgde Gerstein opge wonden, „hebt gij de zaak reeds bij het gerecht aan gegeven? zijn de agenten reeds hier?" „Neen, neen!" stelde Hallig hem onwillig gerust. „De geschiedenis van uwe misdaad zal niet verder bekend worden, dan de verdenking tegenover mijne moeder. Alles, wat ik verlang, is eene oprechte en uitvoerige bekentenis." Gerstein's onzeker oog doolde als hulp zoekend x-ond, op zijne dochter bleef het rusten. „Ik begrijp u," Sprak Hallig; „Ik ben niet zoo gruwzaam om u in tegenwoordigheid van uwe dochter tot deze beschamende bekentenis te willen dwingen, ik verzoek er veeleer zelfs om, dat freule Yon Gerstein mij vergunt haar naar hare vriendin of naar hare kamer te geleiden. Maar de Overste spi-ong angstig op. „Neen, neen," smeekte hij, „Pauline, mijn kind, blijf hier, blijf om Godswil bij mij, laat mij niet alleen. Ik moet mij wel naar uwe eischen schikken, Hallig, ik wil het ook! maar heb mededoogen met mijn toestand. Houdt ook Suzanne hier vandaan; Pauline, smeek Mijnheer Hallig, dat hjj het haar verzwjjge ach, mijn kind, verlaat mjj niet, ik heb immers aan uwe moeder getracht goed te maken, wat ik misdeed." Indien het mogelijk geweest ware Halligs afkeer voor den overste te vermeerderen, dan zou dit geschied zijn door de erbarmelijkheid, waarmee het bewustzijn van schuld zich bij dezen man openbaarde, en die vol laffen angst thans bescher ming zocht in zijn lichaamszwakte en in de tegen woordigheid van zijn diep gedeemoedigd kind. Hallig bood, zonder op Gersteins opmerking acht te slaan, Pauline de hand om haar weg te brengen, maar zjj schudde weigerend het hoofd. „Ik blijf", sprak zjj treurig maar beslist, „wat ik ook moet aanhooren, ik kan niet dieper worden nedergebogen, dan ik reeds ben. Mijne plaats is hier bij mijn vader, wien mijne tegenwoordigheid tot troost verstrekt." Zelfs in haar ootmoed en verslagenheid lag nog trotsmaar hoe was deze niet onverwachts ver anderd, hoe hadden liefde en ongeluk dien niet gelouterd, hoe zonderling deed hij het hart aan van hem, dien hij vroeger had verwond. „Het zjj verre van mij u in uw schoonen ijver voor uw plicht te willen dwarsboom en", sprak hjj aangedaan. „Beschouw het verlangen naar eene omstandige bekentenis enkel als een heiligen plicht van mijn kant, welke ik aan het aandenken van mijne moeder ben verschuldigd, zie er geen over moedige hardheid tegen u zelve in." Zij maakte een zacht gebaar van ontkenning en fluisterde haren vader eenige woorden toe, waarop deze slechts een sprakeloos handenwi-ingen als antwoord had. „Ik wacht op uwe inlichtingen, mijnheer de overste", wendde Hallig zich tot den man, die in zoo korten tijd lichamelijk zoowel als zedelijk tot een toonbeeld van jammer was vervallen. „Bespaar mij dat", verzocht hjj klagend, „het gaat mijn moed te boven." Hallig beschouwde hem met onbeschrijfelijke minachting. „Behoort er meer moed toe dan tot oen smadeljjken diefstal, tot lafhartige lastering, welke den reinen naam van eene weerlooze vrouw bezoedelde met uwe vuile daad vroeg hij somber. Het jonge meisje kromp ineen als onder de PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regale 1.06. Iedere regel meer/0.171. Grootero lettere naar plaatsruimte. Voor hot incas- eoeren buiteu de stad wordt 0.10 berekend. zwaarte van een geduchten slag, zij werd gebogen maar niet gebroken, zjj herhaalde met bevende, smeekende stem de uitnoodiging aan haar vader om te spreken. „Ik zal u te hulp komen, mjjnheer Von Gerstein"r sprak Hallig met ongeduldige geringschatting. Toen gij op Dittersheim waart, bevondt gjj u in onaan gename omstandigheden; de liefde voor Hedwigs moeder was bewezen een van uwe menigvuldige bedriegerijen te zjjn, gjj hadt eene vrouw met geld noodig, of in het slimste geval alleen het laatste. Ik weet dat gij groote sommen met het spel hadt verloren, ik ken ook de gewone praatjes over eere schulden, welke vaak de gedachten zoo in verwar ring brengen, dat men zjjne toevlucht tot de oneer lijkste middelen neemt om ze te delgen. Gjj bevondt u in zulk een toestand, in een wanhopigen, zoudt gij dien noemen." „In een wanhopigen", viel de overste hem in de rede, die dit woord gretig opnam, „de toestand leidde tot de daad. Ik kon mjj van het spel, waaraan Yon Braatz zelfs wel vaak deelnam, niet onthouden." „Ik verloor", vervolgde de overste, „verloor meer dan ik kon betalen. Geloof mjj op mijn woord als cavalier, ik dacht Sr destijds ernstig over om mij een kogel door het hoofd te jagen. Er kwam echter juist in die dagen kans op eene schielijke redding, voor welk verlokkend uitzicht mjjn besluit week. Ik had gedurende mjjn verblijf op Dittersheim eene kleine liefdesbetrekking met de kamenier van de barones aangeknoopt, een lichtzinnig, mooi en aardig jong ding, dat de zaak veel ijveriger door zette dan mij lief kon zjjn, daar Von Braatz, wat de vrijages in zijn huis betrof, wat kleingeestig was. Therèse bezocht mjj soms op mijne kamer en op een goeden dag toen mijne deur half open stond, kwam zjj binnenloopen. Uit haar boezelaar kwam een brief te voorschijn, en toen ik dien schertsend wegkaapte, zag ik tot mijne verbazing dat de brief was geadresseerd aan freule Von Pattenburg, bevattende 5000 Thaler bankbiljetten. Therèse ver zekerde dat mijnheer de baron de kussen duurder betaalde dan andere lieden en zoo wekte zjj, daar de Pattenburgs arm waren en er veel was gespro ken over eene geheime verstandhouding tusschen Yon Braatz en Georgine, het vermoeden bp mjj op dat deze som voor een geschenk of eene belooning aan de geliefde van Richard was bestemd. „Ik had echter in het geheel geen tijd om daar over met het meisje te spreken, want daar er in den gang schreden weerklonken, en ik Richard en de overigen hoorde aankomen, duwde ik Therèse, om de verwijtingen van Von Braatz te ontgaan, naar mijne slaapkamer en sloot de deur achter haar. Ik dacht, dat Richard een rijzweep wilde halen, die hjj den vorigen dag bjj mjj had laten liggen. De heeren gingen echter voorbij zonder bjj mjj aan te loopen. Ik had den brief in mjjn zak ge stoken en haalde dien thans weder voor den dag, want ik wilde Therèse nu bevrijden. Maar die vijf duizend Thaler brachten mij geheel van mijn stuk ik had ze meer noodig dan Freule Von PattenburgRichard was rjjk en vrijgevighjj kon het haar gemakkelijk vergoeden en zoeten dank oogsten. Voor mjj op tafel lag de rijzweep, op welker gouden knop het wapen van Von Braatz stond; een cachet om den brief weder te ver zegelen, was dus in mjjne hand. De verzoeking was te groot, veroordeel mjj met te zeer, Mjjnheer Hallig, ik kon niet anders, ik moest rnjj redden.'» Hallig zweeg met dezelfde uitdrukking van onverbiddelijke minachting; een zucht van Paulixie was het eenig antwoord, wat Von Gerstein vernam. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1