De Vereeniging voor Statistiek. Hedenmorgen werd in de Stadszaal alhier ge houden het eerste gedeelte der gewone jaarljk- ache vergadering van de „Vereeniging voor de statistiek in Nederland." Nadat de voorzitter, prof. mr. N. G. Pierson, haar geopend had verklaard, bracht de secretaris, mr. W. P. J. Bok, verslag uit omtrent den toe stand der vereeniging, waaruit o. a. bleek dat in het afgeloopen jaar het aantal leden was vermeer derd met 57 en alzoo zou gestegen zjn tot 653, ware het niet dat van de vroegere leden 14 door den dood waren ontvallen, 15 hadden bedankt en 2 weigerden aan de verplichtingen te voldoen, zoodat er 31 werden verloren en het geheele aantal thans 622 bedraagt. Bovendien zullen er misschien nog 3 afvallen wegens vertrek naar het buitenland. Verder werd er op gewezen dat is gebleken dat de concentratie van krachten in één statistiek bureau gunstig werkt, en herinnerd aan het bestaan gedurende een kwart eeuw der vereeniging. Op voorstel van den voorzitter werd onder ap plaus door de vergadering dank betuigd voor de uitstekende vervulling van het secretariaat. Luidens het daarop uitgebracht rapport omtrent den staat der financiën sloten de posten der ont vangsten en uitgaven met een cjfer van ƒ7506.30, tegen f 8587.12 over het jaar te voren. De jongste rekening toonde een batig saldo van f 1702.72, terwijl de daarvoorgaande een batig saldo van 1034.31 aanwees. Het groote batig slot van dit jaar is te danken aan de grootere ontvangen sub sidie, welke voor het nieuwe jaar wel iets zal verminderen, maar ook de uitgaven zullen tot den gewonen toestand terugkeeren. Ook den penningmeester werd voor zjn gehouden beheer bij applaus dank betuigd. Tot onderzoek van de rekening en verantwoor ding werden gekozen de heeren mr. J. T. Buys en A. Gildemeester, om van hunne bevinding in de middag-vergadering rapport uit te brengen. Nadat vervolgens een kort debat er over was gevoerd of ook dames lid der vereeniging konden worden, waartegen geen bezwaar bleek te bestaan, daar niet alleen de eigenljke statistici, maar ook belangstellenden in de statistiek voor de vereeni ging van nut kunnen zjn, [werden tot nieuwe leden benoemd de heeren J. W. W. Sieburgh, te Amster dam H. C. v. d. Houven Yan Oordt, lid der Gede puteerde Staten van Gelderland, te Apeldoornmr. P. Peelen, advocaat; dr. H. Blink, mr. J. H. Muller, advocaat-procureur, allen te AmsterdamA. Venema, leeraar aan de Landbouwschool te Wageningen; jhr. mr. W. A. Sandberg, lid van de Algemeene Rekenkamer, te 's-Hagemr. C. F. Vreede, advo caat-procureur, P. J. De Witt, beiden te Amsterdam; J. Carp, oud-kapitein der artillerie te 's-Hagemr. W. J. D. D. Enschedé, advocaat-procureur te Haarlem; mr. T. A. Eggers, advocaat-procureur, prof. mr. J. P. Molzer, mr. J. R. Boerlage, advocaat.proc., mr. F. A. Jas, J. IJzerman, leeraar aan de Han delsschool, allen te Amsterdam; dr. M. C. Ver- Loren te Hoogland; Herman Snjders, leeraar aan de Rjks Hoogere Burgerschool te Middelburg; Francois 's Jacob, te Utrecht; mr. J. E. H. baron Van Nagell Yan Ampsen, op den Huize Ampsen bj LochemMartinus Njhoff, te 's-Hagemr. P. M. Von Baumhauer, leeraar in de Staatswetenschappen te LeidenA. Waardenburg, te AmsterdamH. J. C. Van Tienen, te Purmerend; H. O. Van Os, lid der Gedeputeerde Staten van Gelderland, te Zalt- Bommel; H. J. Van Engelen, gemeente-secretaris te Heusden; W. E. J. baron Van Balveren Van Echteld te AmsterdamDu Bourcq, dir. der Naam- looze Vennootschap van Verzekering op het loven „Nederland", te Amsterdamdr. D. De Loos, directeur der H. B.-School te Leiden; mr. G. Polak Daniels, subst.-griffier der rechtbank te Rotterdam mr. J. D. Veegens, griffier der Staten-Generaal te 's-Hage, en mejuffrouw Helena Mercier te Amster dam, te zamen 33. Als plaats waar de volgende vergadering zal gehouden worden, werd Utrecht gekozen. Tot leden van den Raad van B jstand van het Sta tistisch Instituut werden herbenoemd de aitredendo leden mr. W. B. Bergsma en G. M. Boissevain. De huishoudelijke zaken alzoo afgehandeld zjnde, werd de vergadering door den voorzitter verdaagd tot halféén. Maar waar zou men dan samenkomen Het benedenzaaitje der Stadszaal, waar men nu zat, was gebleken niet voldoende te zjn. De klank is er slecht en wat er nog van het geluid over blijft, werd door de onophoudelijk voorbijrjdende rijtuigen en tramwagens bjna geheel onverstaanbaar gemaakt. Met het oog de te houden belangr jke voor drachten diende hierin te worden voorzien. De Leidsche hoogleeraar Greven teekende hierbij aan dat hj reeds begin April het bovenlokaal had gehuurd, maar dat hj onverwacht eergisteren van de gemeente-secretarie de mededeeling ontving dat die zaal niet mocht gebruikt worden, aangezien men vreesde dat ze „onder het gewicht" der leden zou bezwjken. [Hilariteit]. Wjzende op de scheuren die zich werkel jk in het plafond bevinden, geloofde spr. toch niet dat voor inzakking vrees bestond, want de opkomst is toch niet zóó aanzienlijk als de gemeente-secretaris misschien wel zal gedacht hebben. De groote benedenzaal was voor zulk een betrekkeljk kleine vergadering ook niet bruikbaar en bovendien te „unheimlich," zoodat hj, nadat ook de stem- en zelfs de koffiekamer niet in genade waren aangenomen geworden, in overweging gaf om nogmaals te trachten den gemeente-secretaris te vermurwen, ten einde dat bewuste bovenste heilige te doen openen, tot eindeljk van andere zjde de opmerking werd gemaakt dat men daar vrjwel in hetzelfde geval zou verkeeren als hier beneden. Besloten werd toen om de tusschenkomst van heeren commissarissen der sociëteit „Amicitia" in te roepen. Misschien hadden deze wel een geschikte zaal disponibel en wilden zj haar v el voor deze gelegenheid afstaan. Men ging op kondschap uit en de uitslag bewees dat men zich in beide ge vallen niet bedrogen had. Men was er welkom. En zoo moest zelfs door de heeren van de statistiek worden aangetoond dat onze nieu we Stadszaal voor het houden van vergaderingen niet geschikt is. Waar toe de statistiek, met welke niet te spotten valt, maar welke daarentegen op onomstooteljke wjze overtuigt, dus al niet kandienstbaar gemaakt worden! De vergadering werd dus, om over éénenvoort gezet in „Amicitia", waar het voorzitterschap bj acclamatie werd opgedragen aan den eerevoorzitter van het Genootschap, mr. S. Vissering. Vele intro- ducees waren hier mede tegenwoordig. In plaats van den heer Armand Sassen, die af wezig was, nam de heer A. Van Eek het woord om eenige beschouwingen ten beste te geven omtrent het vraagstuk van de wetteljke regeling van de pensioenen der burg. Rijks-ambtenaren. Hij noemde den toestand der ambtenaren in het buitenland veel gunstiger dan bj ons te lande om vervolgens historisch na te gaan aan welke omstandigheden dit feit te wijten is. Zeer verschillend is de vraag, of de zorg van den staat zich ook uitstrekken moet tot de nage laten betrekkingen van den overledene, beantwoord. Ook in dit opzicht mag ons het buitenland tot voorbeeld strekken. Spreker zwaaide den meesten lof toe aan de vereeniging „Het Pensioenverbond", welke alle mogeljke moeite in het werk heeft ge steld om het bestaande onrecht, dat onzen ambte naren wordt aangedaan in het daglicht te stellen. Hj hoopte dat ook deze vergadering het hare zoude bijbrengen om dit onrecht te verminderen, de ambtenaren het hunne te doen toekomen en al het mogelijke in het werk zoude stellen opdat de staat zoude handelen overeenkomstig onze oude Holland- sche trouw en eerljkheid. Prof. Buys wil een oogenblik stilstaan bij de principieels vraagof het goed is dat de Staat zorge voor zjne ambtenaren, wanneer de tjd van arbeid verstreken is. Een groot bezwaar bestaat hier tegen, dat zjn oorsprong vindt in het feit dat dikwjls ongeschikte ambtenaren niet ontslagen worden voordat zj recht hebben op vol pensioen. Een groot nadeel buitendien aan pensioenen ver bonden is dat de ambtenaren hun vrijheid verliezen. Een ambtenaar zal, hoe gaarne ook, niet licht tot een anderen werkkring overgaan, wetende dat hj daardoor het pensioen aan zjn ambt verbonden zoude verliezen. Ook tegen het Pensioenverbond, tegen de verplichte deelneming hieraan, kunnen vele argumenten te berde gebracht worden. Men verzekert een belang en nu zal toch wel ieder het beste weten welk belang hij te verzekeren heeft, en of deelneming aan dit Pensioenverbond werkeljk voordeel voor hem oplevert. Eene andere vraag is het: moet men ook over gaan tot verzorging van weduwen en weezen van overleden ambtenaren Persoonl jk verband tusschen Staat en weduwen en weezen bestaat niet, maar buitendien is het bezwaar, zoo even genoemd, hier nog veel grooterdoor zich ook weduwen en weezen aan te trekken, ontneemt de Staat haren ambtenaren alle mogeljke vrjheid, legt hj hen geheel en al aan banden, want hoe uitstekend de ambtenaar ook voor eene andere betrekking mocht zijn, met het oog op vrouw en kinderen zal het hem onmogelyk zijn de betrekking, welke hj thans bekleedt, en waarin hj bj overljden heil ziet voor vrouw en kroost, te laten varen. De grootste onbilljkheid bestaat tegenover die ambtenaren, die niets te verzekeren hebben, hetzjj dat deze geen genegenheid koesteren voor het huwe- Ijk, hetzj ze, indien zj gehuwd zjn, geen kinderen hebben. Deze toch betalen eene belasting, waaruit zj nooit eenig voordeel kunnen genieten. Niet dus aan vrouw en kindereu wil spreker uitkeeringen gedaan zien uit den tegenwoordigen overvloed van het pensioenfonds maar oneindig meer goedkeuring zoude het z. i. verdienen dat door den Staat het bedrag van het pensioen der ambtenaren verhoogd worde. De heer Beaufon weerspreekt eveneens den heer A. Van Eek; hj zegt dat er in casu van onrecht geen sprake kan zjnieder ambtenaar wist, voordat hj zijne betrekking aanvaardde, hoeveel hij zoude moeten storten en hoeveel zjn pensioen zoude zjn en al waren die stortingen dubbel zoo groot en het pensioen de helft zoo klein, van af het oogenblik dat hj de omstandigheden kende, waaronder hj zoude verkeeren bj de aanvaarding van de betrekking van ambtenaar, houdt alle moge. ljke sprake van onrecht op. De heer A. Pierson zou wel degel jk gaarne eene goede pensioenregeling zien, maar met het oog op Staatsbelang en op Staatsroeping. De hoofdquaestie is dat de Staat goed gediend worde, dat is zjn belang, maar hj heeft ook eene roeping, nameljk dat hj tot voorbeeld strekke voor anderen, dat hj is een uitstekende werkgever tegenover werkontvangers. Hj gelooft dat voor velen het een krachtige drjfveer is om zich in staatsdienst te begeven, wetende dat, wanneer z j niet meer kunnen werken, -z j pensioen zullen ontvangen. Wanneer, zooals prof. Buys zegt, de humaniteit ongeschikte ambtenaren in dienst houdt, totdat zj hun pensioen verdiend hebben, zal dan bij niet pensioneering de humaniteit nog niet veel verder gaan en zoodanige ambtenaren in dienst doen houden tot den dood toe. Ook deze spreker gelooft dat de Staat niet te zorgen heeft voor weduwen en weezen; dit moet ieders eigen zorg zijn. De heer Goudsmit kwam in tegenspraak met de stelling door prof. Greve verkondigd dat de ambtenaar tegenover den Staat staat als privaat persoon tegenover privaat persoon, dat het een ge woon contract isspreker ontkent dit ten sterkste, wanneer een persoon met den Staat een contract sluit, dan is hj onderworpen aan dwangbepalingen, welke hij niet kan wraken. De heer Levysohn Norman gaat in dit punt vol- komen mede met den heer A. Prersonvooral ves tigt hj de aandacht op de Indische regeling ten deze opzichte, die voorzeker navolging verdient. Nadat nog enkele sprekers over dit punt liet woord hebben gevoerd en de voorzitter den heer Van Eek dank heeft gezegd voor zjne belangrijke inleiding, neemt de heer Goudsmit het woord over onze wetgeving op de faillissementen. Hj noemt onze wetgeving ten deze opzichte de slechtste van Europa en de statistiek, die jaarljksch op aanvrage van den off. van justitie openbaar gemaakt wordt, een publieke voor den gek houderj. De eerste vraa door den off. van justitie gedaan luidtHoe groot w het beschikbaar actief? en vervolgens hoe veel is aan concurrente crediteuren uitgekeerd? Dat actie hoe wordt dat nu berekend, meestal komt de cu tor zelf taxeeren, al weet hj er ook niets v maar bij faillissementen zjn curators uitdrage zj hebben overal verstand van. Een andere vraag is hetwelke zijn de onkoste van het faillissement. Deze vraag wordt beantwoo op zoovele wjzen als er curators zjn. Vervolge' wordt jer gevraagd. Hoeveel was het percenten aantal aan preferente crediteuren uitbetaald. Hier wordt bjna nimmer geantwoord. Geheel of ge^: telijk, dat natuurljk geen antwoord mag heet Statistieken op zoodanige wijze verkregen, kunn niet anders dan slecht zjn. Wil men eene go» statistiek hebben, men vrage vooreerst, wat is h beroep van den failliet, op dat men kunne na" welke tak van handel het meest gedrukt is, vetj volgens waaraan is het faillissement te danke vooral dat, is van grooten invloed. (Zie het vervolg en slot in het 2de bladlste pol Weerbericht (medegedeeld door het Kon. N- Met. Instituut). Verwachtingveranderlijken vrind

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 2