iJ
N°. 8037.
A°. 1886.
Pit nummer bestaat uit Brie Bladen.
SCENEN AUS GOETHE'S FAUST
Maandaa: 3 Mei.
Robert Schumann.
Qeze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
ran fon- en feestdagen, uitgegeten.
EIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommere0.06.
PRIJS DER ADVERTEKTnnr:
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.171.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
YON
Schumann's Faust-scenen is een van die werken,
waarvan het noemen alleen reeds musici en muziek
liefhebbers in verrukking brengt.
En deze werking oefent het niet alleen uit op
hen, die in Schumann zien den meest dichterlijken
componist, den man, die in zijne werken karakte
ristiek poëtische uitdrukking wist neer te leggen
(getuigen vooral zjjn Frauenliebe und Leben en
zijn Dichterliebe), den man, die door gebruik te
maken van de verbetering der blaasinstrumenten,
speciaal van het koper, aan de orkestwerken meer
kleur wist te geven, maar ook op allen, die,
zonder de oude meesters met hunne strenge vormen
te verguizen, een open oor hebben voor nieuwe
richtingen.
De gedachte zijne krachten te beproeven aan een
muzikale bewerking van Goethe's Faust moet
zeker vermetel genoemd worden, als we bedenken
hoe dat werk steeds is geweest een onderwerp van
tal van commentaren, hoe dat werk steeds nog
als onbegrijpelijk wordt verklaard, niet alleen door
de duizenden, die bij nader onderzoek blijken er
nooit een oog in geslagen te hebben en slechts
napraten wat hun daarvan verteld is, maar ook
door velen, die zich de moeite hebben gegeven
ook het tweede deel te lezen.
Beschouwen we Goethe's Faust slechts als eene
Encyclopaedic van schoone gedachten, van diep
zinnige en wijze lessen, zooals er bij honderden
in te vinden zijn, o, voorzeker dan blijven er
vele over bij welke men steeds naar de gedachte
van den dichter zal blijven raden.
Wordt echter het groote en schoone idee, dat van
de „Prolog im Himmel" in het begin van het eerste
deel tot in de Apotheose aan het slot van het tweede
deel, als een gouden draad door het geheele weefsel
heenloopt, de gedachte, dat de bekoringen van
het stoffelijke niet als geneesmiddel kunnen dienen
voor de wonden, geslagen in den strijd des geestes
dat slechts het streven van den geest naar vol
making, der menschheid door de liefde tot het
goede en het ideale de zegepraal kan verschaffen
over het slechte; dat het geluk niet te vinden is
in slaafsche overgeving aan de hartstochten, maar
in de toewijding aan onze edelste drijfveeren onder
harmonische ontwikkeling van al de krachten
waarmede de natuur ons begaafd heeft wordt
deze gedachte als het hoofdmotief van het werk
beschouwd, dan zien we niet in waarom het min
of meer onverklaarbare van sommige passages den
algemeenen roep van onbegrijpelijkheid van het
tweede deel zou rechtvaardigen.
En hoe dan, zoo men dat tweede deel niet wil
begrijpen en daarbij het eerste deel wonderschoon
vindt? Wat wordt er van het werk zonder tweede
deel? De Prolog im Himmel wordt onverstaanbaar
de rest wordt teruggebracht tot niets anders
dan eene, door eenige „possen" voorafgegane en
?evolgde, en door duivelskunsten vergemakkelijkte
'■'Brleidingsscene, waarin de verleide het loodje
en de verleider, die daarenboven nog een paar
I boorden op zijn geweten krijgt, het hazenpad
fet. Zou dat de poëtische gedachte zjjn die Goethe in
Z[jn Faust heeft weggelegd? Neen, juist zonder tweede
doel wordt zelfs de Gretchen-episode onbegrijpelijk.
Ter volmaking en reiniging, ter redding van
bet ras, waarvan Faust de type voorstelt, moet
de individu ten offer gebracht worden, een pro-
ces dat misschien het gevoel minder aangenaam
aandoet, doch dat we in het groote wereldprobleem
onophoudelijk zien geschieden.
Faust, de vroeger afgetrokken kamergeleerde,
die als een hemelbestormende Titan naar hoogere
toestanden streeft, doch na al zjjn vorschen en
denken tot het besluit gekomen is dat deze in
zijn studeerkamer niet te vinden zijn, Faust moet
de praktische wereld in, hij moet het slechte, het
allerslechtste niet in theorie, maar in praktijk
kennen, dan alleen zal hij langzamerhand gereinigd
en gesterkt, zich zooveel te meer op het grootsche,
het schoone toeleggen, dan alleen zal de kracht
van het booze gebroken kunnen worden en Mephis-
topheles
„Ein Theil von jener Kraft,
„Die stets das Böse will und stets das Gute schafft",
zal dan moeten bekennen, zooals hem in den Prolog
im Himmel reeds voorspeld werd:
„Ein guter Mensch in seinem dunkeln Drange
„1st sich des rechten Weges wohl bewusst."
Doch keeren we tot Schumann terug.
Den Faust geheel te vertolken kon zeker niet
zijne bedoeling zijn en ware ook wellicht zelfs in
zijne handen een onmogelijk werk. De titel spreekt
dan ook slechts van Scenen aus Goethe's Faust,
en de wordingsgeschiedenis der verschillende af-
deelingen, wat betreft het tijdstip harer verschij
ning, geeft ons onmiddellijk antwoord op de vraag
waar Schumann zelf het hoofdgewicht van zijn
werk heeft gelegd. Terwijl hij in 1844 de derde
afdeeling gecomponeerd had en van deze als zelf
standig werk Faust's Verklarung" meerdere
uitvoeringen hadden plaats gehad, verscheen in
1850 en 1852 de eerste en tweede afdeeling, in
1853 de ouverture en eerst in 1860 werd het werk
in zijnen tegenwoordigen vorm als Scenen aus
Goethe's Faust gedrukt. We moeten dus de derde
afdeeling als het hoofdwerk beschouwen en de
rest, hoewel meer tooneelen omvattend, meer als
aanvulling; doch hoe we ook de waarde der ver
schillende afdeelingen beoordeelen, we moeten het
geheel betitelen als eene illustratie van den Faust,
als een commentaar er op, welke het begrijpen
vergemakkelijkt en vooral aan de slotscène, de
verheerlijking der redding, vorm en gedaante en
niet het minst verklaring geeft.
Om tot de afzonderlijke deelen te komen, welke
het werk in zijn tegenwoordigen vorm ons geeft,
zoo hebben we in de eerste plaats de Ouverture,
waarin ons het worstelen en streven, het dwalen
en zoeken van eenen machtigen geest wordt voor
gesteld en uit de duisternis in den beginne lang
zamerhand meer gepreciseerde vormen te voorschijn
komen, terwijl we eindelijk getuige zjjn van de
overwinning.
De Faust-ouverture heeft ons nooit zoo kunnen
voldoen als Schumann's andere ouverture, welke
ermede te vergelijken is of ten minste moest zijn,
namelijk de Manfred-ouverture.
Deze staat in veel inniger verband met de muziek
van dien naam dan de Faust-ouverture met de
scenen. Laatstgenoemde zouden we eerder als
een phantasiestuk willen bschouwen.
De eerste afdèeling geeft ons drie scenen uit de
Gretchen-episode: Scene im Garten, Gretchen vor
dem Bild der Mater dolorosa, Scene im Dom, welke
te zamen een eenigszins afgerond geheel vormen.
Had Schumann deze episode als van grooter belang
beschouwd, hij zou ons er zeker veel meer van
gegeven hebben. Yan het „Meine Ruh' ist hin" had
hij ons allicht eene meer aangrijpende en dieper
gedachte-bewerking gegeven dan het lieve doch
eenvoudige lied van Schubert. De Kerkerscene
zouden we zeker niet gemist hebben. Vooral in deze
zou hoog dramatisch effect zooals wij het in de
Manfred-muziek vinden, te bereiken geweest zijn.
Schumann echter heeft hier juist zooveel genomen
als noodig was ter illustratie van Faust's schuld,
later zal hij ons diens edeler werkzaam leven
schetsen om zijne grootste kracht te besteden aan
de verheerlijking der redding. De tuinscene was
zeker wel een van de minst ter muzikale bewer
king geschikte en de dialoog tusschen de beide ver
liefden kon in haar declamatorisch karakter zeker
alleen door de begeleiding tot een ensemble wor
den dat boeit. Een heerlijk muzikaal moment vinden
we daar, waar na het bloemenorakel Faust zegt:
„lass dieses Blumenwort dir Götterausspruch sein."
Daar echter, waar Mephistopheles en Martha zich
in het gesprek komen mengen, wordt het bepaald
droog. Dat slot ware beter achterwege gebleven.
In de volgende scene, waar ons reeds de ver
schrikkelijke gevolgen van het liefdesgeluk onthuld
worden, werkt Schumann, door het aangrijpende
gedicht van Goethe geheel in zijn vorm te laten
en slechts de oogenblikken van hevige gemoeds
beweging juist muzikaal te preciseeren, reeds meer
op de verbeelding van den hoorder. De onrustige
triolenbeweging verhoogt zeker de juiste schildering
van den toestand. Meer werking echter vinden we
in de Domscene. Het ensemble-effect van het tot
wanhoop verzonken meisje, de dreigende booze geest,
die haar verwijtend toespreekt, en het Dies-irae-koor,
dat eerst eenstemmig, later vierstemmig in klim
mende kracht de bedreigingen met den dag der ver
gelding daarbjj voegt, is overweldigend. Schumann,
die van het bekende koor slechts de volgende, ook
slechts door Goethe uitgekozen, regels gebruikte:
„Dag van gramschap, dag des Heeren,
„Die heel d'aarde in asch zal keeren."
„Is de rechter dan gezeten,
„Wat er schuilt wordt klaar geweten,
„Niets bljjft strafloos of vergeten.
„Wat zal 'k dan, rampzaalge spreken,
„Wien mjj dan ten voorspraak smeeken,
„Als rechtvaard'gen zelfs verbleeken,"
Schumann, zeggen we, heeft hier, door den aard
zijner bewerking, een eenigszins andere opvatting
van het Requiem-koor voor den dag gebracht dan
we gewoon zyn er in te vinden. Terwql in het
Requiem zooals het door den katholieken ritus ge-
eischt wordt, de hoop op vergiffenis en genade niet
wordt buiten gesloten, is hier by S. alles vernietiging.
Zeker bereikt hij hierdoor meer het voorgestelde
doel, nameiyk het schetsen van Faust's schuld. We
vinden echter dat Gretchen, door de verpersoonlij
king van den boozen geest, die toch door Goethe
wel niet anders dan als de stem van het knagend
geweten zal bedoeld zijn, en door den overwegenden
invloed van het vierstemmige koor, te veel op den
achtergrond treedt. Onaangenaam heeft het ons
steeds aangedaan tegen het slot dezer scene te
moeten hooren: „Nachbarin, euer Flaschchen!" We
vinden dat èn banaal èn overbodig. Moge Goethe
in zyn dichtwerk begrepen hebben dat hy, na den
dialoog van Gretchen en den boozen geest, geheel
uit korte uitroepen saamgesteld en de enkele woor
den van het dies irae die, voor de meeste van zpne
lezers onverstaanbaar, niet die machtige uitwerking
konden hebben, ter verduidelijking van den afloop
dien uitroep moest toevoegen, Schumann had dat
niet noodig. Hy moest, en heeft ook uitstekend
door zijne muzikale toelichting hare steeds klim
mende gemoedsbeweging voldoende geschetst om
dit nuchter gezegde overbodig te maken. S. heeft
zich genoeg uitlatingen uit G's tekst veroorloofd
om ook dit te mogen weglaten.
Zeker zou de hoorder nog beter hare bezwijming
begrepen hebben zoo een vertellende tenor het, in
den Faust in parenthesis voorkomende, „Sie faltt