burgerlijk bloed. Dinsdag 27 Feuilleton. N°. 8032. A0. 1886. Qeze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering ran &on- en feestdagen, uitgegeven. paus DER AD VERTENT EEN DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leideu per 8 maanden1.19. Franco per poet1.40. Afzonderlpko NomciPre0.06. Yeo 10 regel, ƒ1.05. Ieder# regel meer l.lTf. Orootere letters naar plaatsruimte. Toer bet inoei- •sersn buiten de stad wordt 0.10 berekend. 39) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. Vervolg „Het komt er maar op aan, wat men onder een ongelijk huwelijk verstaat," antwoordde Pauline aarzelend. Mevrouw Suzanna begon luid te lachen. „Wij behoeven dat volstrekt niet te omschrijven wij zouden het allen eens zijn, zoodra iemand de vermetelheid had om zijn oogen naar Pauline op te slaan, indien hjj niet door positie en familie aan spraken kon laten gelden." „Beweer dit maar niet zoo stellig, Suzanna," waar schuwde het jonge meisje op ernstigen toon. „Tk verzeker u, dat ik onder een ongeljjk huweljjk dan toch iets geheel anders versta. De man, dien ik liefheb, moet mjj zoo hoog staan, dat zijn afkomst wordt geadeld door zijne hoedanigheden; hij moet mij zooveel achting voor zijn eigen persoon inboe- 1 zemen, dat de trots op mijne voorvaderen daarbij achterstaat. Gij ziet, dat het in zulk een geval on verschillig is, of de man, dien ik bemin, adellijk of burgerlijk is." „Voor zulk een huwelijk zou ik echter danken," voer de Overste gebelgd uit. „Och, Papa, zulke mannen zijn zeldzaam," sprak I Pauline lachend." „Zjjn er onder het vrouwelijk geslacht ook vol maaktheden, voor wie men zwak van geheugen wordt?" vroeg Blendorf. „Zeker," schertste zij, „Hedwig Meinert behoort daartoe." „Ik belwijfel het, of mijne moeder tegenover haar ook maar een oogenblik hare voorouders, haar ti tels hare positie of Alfreds toekomstige bezittingen zal vergeten," betuigde Blendorf. „Wie weet," antwoordde Pauline met een gerust heid, die blijk gaf, hoezeer zij het wenschte „het is haast niet mogelijk om dit schepsel vol bekoor lijkheid te wederstaan. Ik heb het bij mij zelf er varen ik had een vooroordeel tegen haar, en dit ging over in verrukking." „Maar alle menschen zijn niet zoo onthou-sias- tisch, mijn beste," spotte Suzanna. „Zij is een net, frisch landmeisje, beseheiden, zoolang men zelf de grenzen stelt onbescheiden, zoodra men dit aan haar overlaat. Zjj boezemt over het algemeen al leen belang in met het oog op Alfred en men wjjdt aan deze liefdesbetrekking op het oogenblik sleehts daarom eenige opmerkzaamheid, omdat het er misschien ernst mee zou kunnen worden. Met haar overige aangelegenheden moest zij echter de mensehen billijkerwijze verschoonen. Zoo vind ik haar eeuwig treuren over Hallig al heel vervelend- Wie vraagt er hier naar?" „Ik," sprak Pauline blozend maar vast. „Ik zie het aankomen, Pauline," beklaagde Blen dorf zich, „dat gij hem onder den naam van Hed- wigs pleegbroeder in de familie wilt binnensmokke len. Stel u toch tevreden met de kleine blondine - mijne moeder is beter te spreken voor den naam Meinert dan voor dien van Hallig. De eerste is ten minste volkomen nietszeggend, maar gij weet, aan den tweede is eene schandelijke geschiedenis vast geknoopt." „Is het gisteren niet de gedenkwaardige dag ge weest, waarop er storm op hare moederlijke liefde werd geloopen?" „Gisteren," bevestigde Pauline, „ik loochen het niet dat ik wezenlijk met een kloppend hart den afloop tn gemoet zie." „Ik wed, dat er niemand in het vuur is geweest dan oom Richard," beweerde Blendorf, „het teeder paartje is veel te bloo om zich nadrukkelijk tegen het gevoelen van mijne moeder te verzetten." „En baron Richard bederft alles met onaange name spotternijen en bittere aanmerkingen," sprak Suzanna. „Indien Alfred geen anderen bijstand heeft, waarop hij zich kan verlaten, dan ziet het er slim uit." „Dan zal hij zich troosten, en het meisje ook," sprak de Overste geeuwende. „Het wordt hier koud," Pauline, laat eens naar het vuur zien." Toen de Overste zichtbaar overspannen op het kussen ging rusten, en Pauline de beschuttende deken dichter over zijne voeten heentrok, vertrok de predikant, die een volkomen stilzwijgende toe hoorder was geweest. De Overste sloot zijne oogen, Mevrouw Suzanna en Blendorf trokken zich zacht naar den achtergrond van de kamer terug waar de officier garen voor de mooie vrouw hield om op te winden en haar als schadeloosstelling daarvoor nu en dan de blanke, handen kuste. Pauline had haar zitplaats aan het venster weder ingenomen. Tevergeefs deed zij haar best om haar oogen te sluiten voor het weerzinwekkkend spel van hare moeder; zij gevoelde het, ook wanneer zij het niet zag, dit gegiegel en wenken en handen drukken in het aangezicht van den doodzieken man. Wan neer de overste zoo ineengezonken sluimerde in den grooten leunstoel, indien blik en woord dit afgemat, vervallen gelaat niet verlevendigde, zag men eerst de vreeselijke verandering, die met hem had plaats gehad. De tegenstelling tusschen den bleeken, uitgeputten man en het behaagzieke spel van zjjne vrouw maakte op dit oogenblik een bijna onverdragelijken indruk op Pauline's gemoed; zij stond op en ging, om tot zich zelve te komen, naar de kleine voorkamer. Het was hier koel en stil, het jonge meisje legde een poosje haar gloeiend voorhoofd tegen de kille vensterruiten, vervolgens ging zij op de sofa zitten, die in een hoek van het vertrek stond. Indien men zich aan treurig gepeins overgeeft, verliest men gemakkelijk den maatstaf voor den tijd; Pauline bemerkte enkel, dat het begonnen was te schemeren, toen het luid geblaf van een hond haar uit hare droomerijen opschrikte. Zij wierp een ontstelden blik naar de deur van het salon en wachtte een poosje, maar het bleef daar alles stil, en ook de hond verstomde weder. Dit duurde evenwil slechts korten tijd, na eenige mi nuten vernam haar oor opnieuw het, wel is waar, onderdrukte kwispelen en huilen van het dier op den trap, dat ditmaal een mannelijken tred scheen te volgen. Pauline stond op om het dier door zacht geroep tot bedaring te brengen, maar op het oogenblik dat zjj de deur opende, verscheen daarin de kamerdienaar Frans, boven wien eene andere, maar al te wel bekende gestalte uitstak." „Hallig!" riep het meisje zacht uit en met wei felende stem. „Goeden avond, Freule Von Gerstein," sprak hjj, veel kalmer dan zjj, „kom ik ongelegen, wees dan zoo goed mjj weg te zenden." Zij wenkte met de hand, dat hjj kon binnenko men; zij was niet instaat om een woord te spre ken, en ofschoon hjj dit zag, toonde hjj niet dat dat hij zulks bemerkte. Gedurende een oogenblik leunde Pauline met hare bevende hand op het marmerentafeltje, eerst later bedacht zjj zich en stak ze Hallig hare hand toe. Hjj moest deze hand wel aannemen en zjjne wrok verkroppen, ja hjj vergat die een oogenblik, toen hjj voelde, dat zjj beefde en koud was evenals het marmer, waarop zij had geleund. „Zijt gjj ziek?" vroeg hjj, ondanks zich zelve be zorgd en geleidde haar naar eene stoel. Het was het eerste weeke, vriendelijke geluid van deze geliefde stem dat zjj vernam, sedert dien avond, toen de slang van den hoogmoed in het pa radijs harer liefde sloop. Tevergeefs bestreed zjj haar gevoel, zjj kon niet beletten, dat er tranen in hare oogen opwelden en langzaam in hare schoot vie len. In deze korte tusschenpoos was Hallig tot zichzelf gekomen en weder onder den invloed ge raakt van de bitterheid en het wantrouwen, die hij volstrekt tegenover Pauline aan den dag wilde leg gen. Zjjne woorden klonken derhalve koel en vor melijk toen hij ten tweeden male vroeg: „zijt gij ziek, Freule Yon Gerstein, mjj dunkt, gjj ziet er bleeker uit dan toen ik u verliet?" „Neen, neen," sprak zij schielijk gevat, „er scheelt mjj niets. Ik heb meer kommer en zorg, moeten dragen dan in mjjn vorig leven, dit wij zigt de trekken zoo licht en het humeur ook. Maar vertel mjj nu eens, waar gjj geweest zijt, en waarom gjj zoolang hebt gezwegen." „Ik ben in een klein stadje in Wurtemberg ge weest, waar niemand mjj zou zoeken," antwoordde hij. „Eene langdurende, zware ongesteldheid, die mjj daar overviel, verlamde mijn kracht en mjjn wil om te schrijven." „Mjjn hemel," riep zjj doodeljjk verschrikt uit, en boog zich dicht naar hem toe om in het sche merig daglicht zjjne gelaatstrekken te onderschei den, „zoo ziek waart gjj, en alleen?" „Geheel alleen," zeide hij. „Ik had op denzelf den dag toen een heete zenuwkoorts bjj mij uit brak, mjjne tante begraven." „En thans," vroeg zjj, „gevoelt gij u thans weder als te voren?" „Bjjna; wat mij ontbreekt, zal de tjjd wel uit werken." Zjj zuchtte; er lag eene dubbele beteekenis in- zijne woorden, die haar treurig stemde. „De tjjd en Hedwigs liefdevolle verpleging, zoo dra zij terugkomt," sprak zij „wjj hebben zooveel zorg om u uitgestaan, zjj zal zich hare zusterlijke rechten niet willen laten ontnemen." Hjj hield zich, alsof hjj het woordje „wjj", dat toch in Pauline's mond zoo zwaar woog, niet hoorde; hjj verzette zich weerbarstig tegen de waarneming, hoe zq alle trots het varen, hoe deelneming, uit elk harer woorden sprak. „Hedwig is ten mjjnen opzichte gerustgesteld," antwoordde hjj, wij heb ben elkaar reeds gezien." „Gjj zjjt bjj oom Richard geweest riep Pauline verrast uit. „Gjj weet, hoe het daar gesteld is? O, vertel mjj eenige bljjde tjjding!" „Hedwig is sedert eergisteren de verloofde van baron Alfred en wel met volkomen toestemming van zjjne moeder. Ik weet niet. óf uw gevoelen zoodanig is gewijzigd, dat gjj in zulk eene verbin tenis een geluk ziet." „Gjj hebt er recht op om mij dit te vragen," ant woordde zij met bevende stem. „Indien ik u echter zeg, dat ik uit volle overtuiging en met al mijne gevoelens dit heb zoeken te bewerkstelligen?" „Gjj zjjt zeer goed voor Hedwig geweest," ,gaf hij ten antwoord; „ik zou u als hare voogd, voor deze belangstelling danken, die gij zoo plotseling voor haar hebt aan den dag gelegd, indien baron Alfred niet elke, ook de minste zorg voor haar thans als zjjn recht beschouwde." „Men maakt geen aanspraak op dank, indien men aan eene behoefte van zijn eigen hart voldoet," antwoordde Pauline kalm. „Hedwig verzocht mij niet om mijne vriendschap, maar ik om de hare. Zjj is voor korten tjjd met mjjne geringste troost geweest, want zjj heeft in mijne zorgen gedeeld en ze begrepen, beter dan iemand anders. Zal zij, nu Mevrouw Von Blendorf haar als kind heeft aangenomen, in het geheel niet meer naar hier terugkeeren?" {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1