Dit mmm bestaat uit Tier Bladen.
H*. 8009.
Maandaa: 29 Maart.
A0. 1886,
Bij dit nommer van het Leidsch Dag
blad behoort voor de inteekenaren daarop
het officieel Verslag der Handelingen van
den Gemeenteraad: zitting van Donder
dag 18 Maart, bladz. 17 tot 21.
„Rijks- en Gemeente-financiën."
<§eze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van ,Eon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 27 Maart.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderlijke Nommere0.05.
i.
De jongste aflevering van het maandwerk „Vra
gen dos tyds" bevat, van de hand van onzen ge-
achten stadgenoot professor dr. P. Van Geer, een
uitvoerig opstel onder bovenstaanden titel. Des
schrijvers doel is, eene bjjdrage te leveren tot de
kennis van den droevigen toestand onzer geldmid
delen, en het licht der wetenschap te doen op
gaan over dén weg, die moet bewandeld worden
om de ljjdende schatkist in beteren staat te brengen.
In eene breede inleiding wordt aangetoond in hoe
hooge mate het finantiëel evenwicht is verbroken.
Wel hooft de Volksvertegenwoordiging nu en dan
kleine .inigheidsvlaagjes gehad, vaak een eindjes-
kaars-zoinigheid, om den Franschman na te pra
ten! maar desalniettemin blevejji dekosten der
staatshuishouding stijgen. Het eenig. middel, dat
afdoende resultaten kan opleveren, dat een eind
moet i oaken aan een beheer hetwelk in leening
voor buitengewone uitgaven, uitgifte van schat
kistbiljetten voor dekking van tekorten en consoli
datie van vlottende schuld, alweer door leening,
kunstjes toepast welke het land langzaam doch
zeker naar den afgrond der geldelijke machteloos
heid oftewel het staatsbankroet zouden voeren;
het eenig middel ook, om de fictie der buiten
gewone uitgaven naar het rijk der sprookjes te
doen verhuizen, is versterking van inkomsten
door reorganisatie van het belastingstelsel.
Maar dat alles is niet precies nieuw meer, en
wordt ook niet als zoodanig door den geleerden
schrijver ten beste gegeven. Evenzoo is reeds sinds
lang betoogd, dat losmaking van het verband tus-
schen belasting en kiesrecht, afstand van de ge-
heele personeele belasting aan de gemeenten,
dus losmaking van het verband tusschen rijks- en
gemeente-financiën, en invoering van eene algemeene
inkomstenbelasting voor het Rijk, de drie hoofd
stukken zijn waarin de leer der finantiëele hervor
ming is bogrepen.
Nieuw daarentegen zijn onderscheiden byzonder-
eden, welke wij in schrijvers beschouwingen aan
treffen, aangaande de regeling van het een en
nder, om de toepassing van zjjn program zooveel
ogelijk overeen te brengen zoowel met de belan
gen van den belastingheffer als met de eischen
""er billijkheid.
De voorstellen, in dit gedeelte van het opstel
iteengezet en toegelicht komen op het volgende
eder:
Overbrenging, zooals gezegd is, van de personeele
belasting aan de gemeenten, met beperking van
het stelsel der opcenten.
Indien schr. de afschaffing der opcenten be-
leitte, zouden wij liever met hem meegaan; hy wil
tot op zekere hoogte behouden, en wel voor rijk,
rovincie en gemeente, en zegt„de wisselende
pbrengst, de eischen der schatkist kunnen voor
k en gemeenten tijdelijke en veranderlijke ver
hogingen noodzakelijk maken, maar in geen geval
Ag het totaal bedrag der opcenten een zeker fixum
boven gaan, dat kleiner moet blijven dan de
oofdsom." "Wij kunnen dat niet toegeven wat het
dik betreft, immers, de losmaking van den nood-
ttigen band tusschen beide financiën zou dan alles
"halve volkomen zijn, en evenmin voor de ge
meenten, daar dezen, wanneer de gewone middelen
onvoldoende zijn, liever door heffingen van anderen
aard in het tekort moeten voorzien, dan de steeds
onvermijdelijke gebreken die ook de personeele be
lasting aankleven, door de opcenten te vergrooten.
Alleen voor de provincie achten wij die opcenten
gewettigd, en deze opvatting past ook goed in het
stelsel des Hoogleeraars. Hij zegt namelijk op een
andere plaats„Voor de provincie wensch ik gee
nerlei verandering voor te stellen; hare uitgaven
(te zamen ongeveer 3 millioen bedragende) kunnen,
zooals thans, gevonden worden ten deele uit matige
opcenten op de grondbelasting, waarbij de provincie
als deel van het Rijk wordt beschouwd, voor hot
andere deel uit opcenten op het personeel, waarbij
zij optreedt als het samenstel der gemeenten, welke
tot haar gebied behooren." Alzoo: behoud van de
4 opcenten op de personeele belasting, die met de
7 op de grondbelasting in de kosten van de provin
ciale huishouding moeten voorzien; daaruit volgt
dat het fixum geen 100 maar hoogstens 5 procent
mag bedragen.
Verder wil schr. nog ter beschikking der ge
meenten stellen het patent, in gewijzigden vorm,
met uitzondering van de belasting op naamlooze
vennootschappen en andere vereenigingen die niet
op plaatselijke toestanden berusten, maar haren
werkkring over het geheele rijk uitstrekken."
„Daarbij" zegt schr. verder dat is, bij het aan
het Rijk resteerend gedeelte „zou zijn toe te voegen
eene belasting op het recht om binnen het Rijk
een ambt uit te oefenen, dat. is op alle akten en
diploma's, waaraan bepaalde rechten zjjn verbonden."
Tegen de uitzondering hebben we geen bezwaar,
vooral met, wanneer het patent, dat nu een uiterst
slechte belasting is, daar zij op de willekeurigste
wijze sommigen treft en anderen vrijlaat, wordt
uitgebreid tot eene algemeene heffing op het bedrijf,
met terzijdestelling van die bedrijven waarvan de
winsten beneden zeker minimum dalen. De „toe
voeging" kon achterwege blijven. Al beamen we
wat de Hoogleeraar zegt ten opzichte van de zeer
hooge kosten der examens die aan de uitreiking
van diploma's voorafgaan, en al achten wij het met
hem wenschelyk dat de examinandi iets aan die
kosten bijdragen, een vastgestelde som in elk
geval, slagen of niet, en een bepaald bedrag daaren
boven als het doel bereikt wordt, we kunnen
dit moeilijk als eene belasting, als een der Rijks
middelen aanmerken, 't "Ware dan eenvoudig eene
vermindering van uitgaven, waardoor de deswegen
aangewezen begrootingsposten tot een lager cijfer
kunnen worden uitgetrokken.
Van de overige, af en toe voorgestelde bronnen
van Rijks- en gemeente-inkomsten vinden terecht
slechs weinige genade in schrijvers oogen. In zijn
proefschrift „Ontwikkeling en verband van
de rijks-, provinciale en gemeentebelas
tingen in Nederland" heeft indertijd mr. M. W.
T. Treub als bijkomende plaatselijke belastingen er
vier aanbevolen: lo. op honden van weelde; 2o.
op tooneelvertooningen en andere openbare ver
makelijkheden; 3o. op het verbruik van gas, 4o.
op plaatselijk personenvervoer. Prof. Van Geer zegt
daarvan„Met de beide laatste kan ik niet mee
gaan; met het derde niet omdat de gemeente, die
zelve met groot voordeel aan hare ingezetenen gas
levert, niet nogmaals daarvoor belasting kan heffen
en met het laatste niet, omdat de opbrengst van
dat personenvervoer alleen in de drie of vier groot
ste gemeenten van genoegzame beteekenis is.
„De belasting op de honden is meer een maat
regel van voorzorg dan een middel tot stijving
der kas."
„Alzoo blijft van de vier voorgestelde middelen
slechts het tweede over."
•Ja, maar wat ons betreft, schrijvers oordeel over
PRIJS DER AD VERTENTEEN
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas-
seeren buiten do etad wordt f 0.10 berekend.
nummers 1, 3 en 4 beamende, kunnen we zijn
gunstig advies omtrent nummer 2 niet ondersteunen.
Tooneelvoorstellingen enz. zijn öf heilzaam voor
de volksontwikkeling, en dan zou het eene slechte
politiek zijn, den toegang door fiscale maatregelen
te belemmerenóf ze zijn een onschuldig vermaak,
en in dien vorm noodig voor de geestelijke gezond
heid der individuen, evenals bijv. een bad voor hun
lichamelijk welzijnwilde men nu het eerste genot
belasten, waarom dan ook niet het laatste? öf
ze zjjn verderfelijk voor de goede zeden. En als
nu de heer Yan Geer op dien grond haar be
lasting bepleit, dan veroorloven we ons de vraag
of het wel aan te bevelen is, dat het administra
tief gezag munt slaat uit hetgeen de zedelijkheid
aantast? Maar al te veel is dat gedaan, en zeer is
het te betreuren dat terugkeer op dien slechten
weg uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk is. Laat
ons dan ten minste geen enkele schrede verder
gaan. Bovendien, het aanbevolen middel past vol
strekt niet in het kader der desiderata van prof.
Yan Geer zeiven; of is hij niet een dergenen, die
het sterkst aandringen op afschaffing der Staats
loterij, juist omdat deze instelling verkeerde harts
tochten cijnsbaar maakt aan de schatkist?
De hervorming, door Schr. aangeprezen, zou de
plaatselijke inkomstenbelasting doen vervallen, waar
door enkele der grootere gemeenten schade zouden
lijden. Voor deze gemeenten stelt hij voor toeken
ning van het recht tot het heffen van een hóófde-
lijken omslag naar den maatstaf van het perso
neel, alweer dus opcenten, ofschoon in gewij
zigden vorm? of van andere heffingen op ge
bruik of verbruik, zooals het straatgeld.
Met straatgeld sympathiseeren we weinigdat
is eene belasting welke, naar het ons voorkomt, op
een zeer lossen rechtsgrond berust. En wat het
andere middel betreft, zou het niet beter zjjn, in
het buitengewone geval dat met de meeste zuinig
heid personeel en bedrijfsbelasting, (het hervormde
patent, door Schr. ook met den minder gewensch-
ten naam van vergunningsrecht aangeduid), onvol
doende ware om in de kosten der gemeentelijke
huishouding te voorzien, dat alsdan eene gewone
inkomstenbelasting werd ingevoerd, op dezelfde ge;
gevens berustende als die volgens welke het Rijk
haar zou heffen, en die dan voor de gemeente
slechts eene fractie van een procent zou bedragen
In een volgend artikel wenschen we dr. Van
Geer's beschouwingen over de Rijks-middelen vluchtig
te doorloopen.
Heden is aan de universiteit alhier de heer H. B.
Van der Eist, geb. te Zutfen, bevorderd tot doctor
in de rechtswetenschap met academisch proefschrift,
get.: „De failliet na het ontslag der curators."
De minister van oorlog heeft het volgende
bekend gemaakt:
Tot de verbintenis, bedoeld bij art. 18 der wet
van 2 Augustus 1880 (Staatsblad No. 145), om, na
het verkrijgen van den titel van arts, eene benoe
ming tot officier van gezondheid 2de kl. bij het
personeel van den geneeskundigen dienst der land
macht aan te nemen, zijn, gerekend van 1 April a. s.,
toegelaten de navolgende zes studenten in de ge
neeskunde, alsvan de universiteit te Leiden, N. J.
Cuperusvan de universiteit te Utrecht, A. C. Ten
Hovevan de gemeentelijke universiteit te Amster
dam, A. Klein, W. Lau, J. Van der Meulen en
S. Biegel, en zulks onder genot van premiën op
den voet van het bepaalde by art. 11 van het
reglement, vastgesteld bij koninklijk besluit van
30 October 1880 (Stbl. No. 187) en gewijzigd bii
koninklijk besluit van 14 Sept. 1883 (Stbl. No. 135).
De Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij
alhier keert over 1885 6 pet. dividend uit.