BURGERLIJK BLOED. N8. 8007. Vrijdag 26 Maart. A8. 1886. ftze (Qoaraat wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden.1.10. Franco per post1.10. Afzonderlijke Nommere0.06. PRIJS DER ADVERTENTDHN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171 Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren bniten de stad wordt 0.10 berekend. 29) EEN VERHAAL VAN GOLO RATTVTUND, Vervolg.) De rijknecht zette zijn paard aan, en de vos liep er hinkend naast. „Ja, Mijnheer de Baron, gij kunt het gerust ge- looven, de andere heeren waren het er ook allen over eens, en mijnheer de luitenant was zeer ver drietig. Het is ook jammer, gisteren honderd en vijftig goudstukken waard en vandaag goed voor den vilder." „Is dat waar, Oom Richard?" vroeg Pauline 'oedeesd. Hij sloeg het paard nog eenige oogenfclikken gade. „Ja, er is wel geen twijfel meer aan," sprak hij daarop „dat is een zeer onaangenaam geval voor u." „Maar is er dan niets, geheel niets aan te doen?" vroeg zij met aandrang, „geef toch ten minste een goeden raad." „Laten dood schieten, er schiet niets anders over_ De kooper neemt het paard natuurlijk niet aan gij moet u maar voorbereiden, niet alleen op terug betaling der koopsom maar ook op eene belangrijke schadevergoeding. Dat is echter het minsteik zou met een blij hart het dubbele betalen, als ik de geschiedenis daarmede ongedaan kon maken." „Ik ook, ik ook", stemde zij op neerslachtigen toon toe, „maar geloof mij oom Richard, niet om het verlies, maar ter wille van de gansche zaak. Ik had in stilte reeds besloten om liever het con tract te verbreken, dan de schuld op mij te laden, zoo zonder voorafgaand verlof van een andermans eigendom gebruik te hebben gemaakt." „Altoos eene onpleizierige keus; ik zou moeilijk kunnen zeggen, wat het best geweest ware", zeide hij op een toon, welke haar zeer deed, „en ik hoop maar, dat de man, die u gevoelens zoo goed be grijpt, u ten minste in het vervolg dergelijke dingen bespaart. Gij waart ditmaal toch verder gekomen met de burgerlijke rechtschapenheid, dan met het geen uw vader en Von Blendorf adellijke gastvrij heid noemen, wat zij echter Goddank niet is." „Het is niet mooi van u, oom Richard, niet goedhartig, want gij alleen, onder alle menschen weet het, hoe ik lijd, al heeft ook geen woord het u verraden. Wilt gij my dan volstrekt my zelve hooren beschuldigen, wilt gij het hooren welnu weet het dan: ik erken mijn ongelijk en heb er berouw overl" „Eindelijk 1" sprak hij, „de strijd was even hard als het hoofd. Ja, dat wilde ik hooren, want dit woord is meer waard dan Almansor, toen hy nog ongedeerd in uw stal stond. Een mensch, die be rouw heeft, heeft zyn misslag voor de helft goed gemaakt, en misschien is Hallig van hetzelfde ge voelen, indien gjj er toe kunt overgaan om met hem te spreken." „Neen!" riep zy heftig uit, „neen, datnietlWij kunnen niet onder één dak wonen, ik vind eerst rust, wanneer hy nimmermeer terugkeert. Maar iets anders kwelt my, en dat is, dat ik hem zoo onverhoeds heb weggezonden, zonder te bedenken, waar hy blijft, wat er van hem wordt en of hy middelen heeft om iets te beginnen." „Een man met Halligs talenten en kundigheden vindt overal een onderkomen", stelde de baron haar gerust, „ik zelf zal myn best doen om hem in mijn dienst te krygen." „Gy", riep zy vroolyk verrast uit, „ja, op uwe groote landgoederen zou hy eene werkkring vinden. En zelfs zou hy kunnen trouwen met de schoone blonde Hedwig. En wanneer zy altoos by hem is, zal het heete bloed hem ook geen poetsen meer spelen, hy zal aan geen ander meer denken." Opeens wist de baron duidelyk, hoe het er in haar hart uitzag. „Zeker niet", sprak hy, „welke macht is sterker dan de deemoedigheid en de trouwe aanhankelykheid van eene beminde vrouw. Dat zyn de eenige banden, die een fiere, krachtige mannelyke natuur zich laat aanleggen." „En zy, aan wie de hemel deze zmhte inschik- kelykheid niet heeft verleend?" vroeg zy. „Die neemt een man als Alfred en wisselt met hem van rol, d. w. z. zy regeert." „Het was vandaag een kwade dag", sprak het jonge meisje na een poosje en stak haar arm onder dien van oom Richard. „Ik heb u en my veel kommer bereid, maar iets goeds heeft hij voor my opge leverd: de ernstige les en het vast besluit om Alfreds hand af te wyzenik trouw nimmer. Tot aan myne meerderjarigheid zal ik het wel met Von Blendorf stellen, gij helpt my met uwe raadgevingen, en hy doet naar myne wenschen, dan voert de beste regent den schepter." Het was duister, toen zy langzaam naar huis terugkeerden, en nauwelyks hadden zy zic^.aan mevrouw Von Gersteins tafel neergezet of paarden getrappel en luid gesprek op het plein kondigden de aankomst der jagers aan, die terstond daarop met tamelyk veel gedruisch de helder verlichte salon binnentraden. Hallig ontbrak, maar de overste en Von Brixen waren zeer levendig, Von Blendorf nog wat meer dan dat. De ergernis over het onheil met het paard en de zedelyke nederlaag, welke hy daardoor tegenover Hallig had geleden, deden hem de flesch sterker aanspreken, dan anders het geval was, en hij bevond zich derhalve in eene zeer opgewonden stemming, welke zyne verontschuldi gingen over het ongeluk niet aangenamer maakte. In het belang van allen wist oom Richard der halve den kleinen kring te bewegen om vroegtydig uiteen te gaan, en Pauline moest naar bed zonder Hallig nog te hebben gezien. Wie op Gellersheim bekend was, wie de voor- beeldelooze orde en stiptheid kende, die er steeds heerschten, zou het van morgen hebben bemerkt, dat het leidend opperhoofd ontbrak. Hallig was wel eens dagen, ja wekenlang op reis geweest, en ieder wist waarheen hy zich moest begeven. Heden wist niemand het. De beide opzichters, die zooals gewoonlyk by den rentmeester aanwyzing voor de uit te voeren werkzaamheden wilden vragen en bericht geven over den afgeloopen dag, werden door hem naar den luitenant verwezen, die hen echter met een vloek over de ongewoon vroege storing wegzond, toen zy het waagden om te vyf uren bescheiden aan zyne deur te kloppen. Hoewel zy waarschijn lijk veel beter bescheid wisten dan de officier, die buitendien zijn roes nog niet geheel had uitgesla pen, waagden zy het toch niet iets te laten ver richten, en radeloos keken die lieden naar de kamers van den voormaligen rentmeester. By ge brek aan beter lieten zy de stallen, vooral de paarden netjes schoonmaken, lieten het vee afbor stelen, totdat het glom, en wezen de daglooners en knechten, die eigenlijk voor den veldarbeid waren bestemd, in de eerste plaats aan om ook het geringste grashalmpje uit te wieden, dat mis schien onbeschaamd genoeg was om op eenlgen weg in het park op te schieten. In elk geval was dit het zekerste middel om voorloopig mijnheer Von Blendorfs eischen ten opzichte van alle land bouwkundige bedrijvigheid te vervullen, en nadat deze omstreeks den middag een kort bezoek by Hans Hallig had afgelegd en zich met eenige aan matigende vragen over het tot dusver bestaande, van alles behoorlyk kennis meende te hebben verschaft, liet hij al het overige als teeken van zyne goedkeuring aan het oordeel van de jonge opzichters over. In Halligs net vertrek heerschte stilte als op Zondag. De tafel, waarop het ontbyt byna onaan geroerd stond, was wel is waar met papieren be dekt, maar Hallig lag thans op de sofa uitgestrekt, met zyn beide handen onder zyn schoon, levendig gelaat, terwijl hy zyn diep, onaangenaam gepeins, dat rimpels op zijn jeugdig voorhoofd had gegroefd, slechts nu en dan verbrak om den hond, die uit zyn pijnlijk leger naar hem was toegekropen, en hem met zijne schrandere oogen vol verwachting aankeek, een stuk brood te geven. Geklop aan de deur en een zacht geblaf van dea hond maakten hem opmerkzaam; op zyn „binnen 1" verscheen oom Richard op den drempel. De jonge man was schielyk opgestaan, d6 vriendelyke uit drukking, welke zyn aangezicht verhelderde logen strafte de vormelyke, koele woorden, waarmee hy den baron ontving. Deze sprak op zyne open hartige wyze, terstond zonder omwegen op het doel van zyn bezoek afgaande: „Weet gy, waarom ik kom Ik zou u over het voorgevallene van gisteren, waarover allen hun oordeel hebben uitgesproken, ook myne meening willen zeggen; ik ben dit aan u en my zelve verplicht, en ook aan Pauline, die ik heb opgevoed. Wat myne meening over de aan gelegenheid van gisteren betreft, zy is geheel en al de uwe; het verheugt my, dat gy aldus en niet anders hebt gehandeld. Ik ben van oordeel dat de verschillende standen, zoodra zy zich op denzelfden trap van ontwikkeling bevinden, geen afzonderlyke denkbeelden over recht en rechtschapenheid, geen byzondere begaafdheid voor deze of gene deugd of ondeugd bezitten, maar dat dit alles zuiver per- soonlyk is." „Waart gy steeds van dit gevoelen, mynheer de baron?" vroeg Hallig met slecht verholen bitterheid. Oom Richard zag hem met droeven glimlach aan „neen, ik beken zulks. Ik heb in eene tegenover gestelde valsche meening een tydlang troost ge zocht, ik hoopte daardoor de aanklacht van het hoofd eener vroeger beminde vrouw op de opvoe ding en het minder ontwikkeld gevoel van eer en tact van den stand te kunnen schuiven, waarin zy was geboren en groot gebracht. Deze meening, die reeds begon te wankelen, toen ik in myn verlaten heid de wereld en de menschen met ernst ging onderzoeken en gadeslaan, werd ten volle omver geworpen door u ik heb u leeren liefhebben en waardeeren. hoogachten zooals weinige mannen; ik pry's den vader gelukkig, die een zoon heeft als gy." Met eene eigenaardige ontroering boog de jonge man zich schielyk over de hand van den baron men had kunnen denken, dat hy ze aan zyne lippen wilde drukken. Maar hij bedwong zich, hy deed het niet en sprak alleen op een toon van innigheid. „Ik dank u voor deze gedachtezy maakt my ge lukkiger, dan gy denkt, ik heb gehoopt haar waardig te worden. Nu ik haar heb, neem ik het beste mee, wat Gellersheim my kon geven, en zal met een biymoedig hart vertrekken." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1