r. 7391. I^euilleton. BURGERLIJK BLOED. A*. 1886. <§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzonde ring na <gon- en feestdagen, uitgegeven. a$Xa.-a.ii<la.g ÏMtaai't. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden,1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. iimjmajrauw i ■■uMAwwimiwiiaiMwwijjJi 24) een verhaal van GOLO RAIMUND. Ver wig.) Pauline had tot dusver haar oogen nauwelijks opgeheven van het boek, waarin z jj had gelezen toen haar stiefmoeder over het veranderd gelaat van den rentmeester sprak, hadden zy zich een oogerd 'r bang en verschrikt op hem gericht, maar ■waren terstond daarop weder naar beneden geslagen, toen zij de fiere, uittartende uitdrukking zijner ge laatstrekken ontmoetten. "Was het berouw, was het schaamte Haar borst was zoo toegenepen, dat het ademhalen haar moeilijk viel, en bjj dit onver- klaarbai gevoel kwam iets als ergernis tegenover hem, die het had opgewekt. De deelnemende vragen, welke door Alfred en de beid. officieren tot den overste werden gericht, riepe dezen de herinnering aan zijne nederlaag van gisteren, welke hij een oogenblik in het bewustzijn van zijn voortreffelijk toilet gd zyne geheele verschij ning had vergeten, op onaangename wijze in het ge heugen torug, en zijne slechte luim tegenover zijn red der werd wederom gaande gemaakt. Hij beantwoord de d rliaive Halligs groet koel en onvriendelijk, ging terstond aan het doordraven over den prachtigen rit, welke hy voorgaf te hebben afgelegd, en liet, zond zich door de spottende blikken van oom Richard ook maar in het minst van zijn stuk te laten brengen, eenigszins doorschemeren, dat deze rit e klein avontuur had gegolden. H.klig vond geen aanleiding om langer te blijven en reeds van plan om heen te gaan, riep hij zyn hond, welke wat verder aan den oever onder won derlik e sprongen ronddartelde. Tegen zyne gewoonte sloe;, het dier geen acht op dien roep, hy stelde zich nog vreemder dan straks aan en maakte de opmerkzaamheid der overigen gaande. „Wat wil hy toch?" vroeg Mynheer Von Brixen, „hij is anders toch zoo uitmuntend gedresseerd." „Het is een afschuwelijk beest, dat dressuur noch aanhankelijkheid kent, de geheele wereld na loop' on toch een bijtende canaille is", merkte de over. :e geërgerd op. De rentmeester schudde zjjn hoofd. „Die getui genis heeft tot dusver nog niemand van hem ge geven, en ik verzeker u, dat ik zeer tevreden over dien hond ben. Op het oogenblik is hij wel is waar niet heel gehoorzaam, er moet iets ongewoons zijn, wat hij daar heeft opgemerkt." „Misschien een egel", verklaarde Mevrouw Su- zanna. „kijk eens, het is heelemaal borstelig." „Diana apporte!" riep Hallig luid om een eind aan de zaak te maken, en met eenige sprongen naderde de hond met het raadselachtig wild. dat hij gehoorzaam aan de voeten van zijn meester legde. Maar nog sneller dan deze had Yon Blendorf daarnaar gebukt en hield het onder luid gelach zegevierend in de hoogte. „Een scalp", riep hy uit, „waarempel, een scalp, en dat in het hartje van ons land." Imderdaad was het eene zwarte, erg toegetakelde pruik, welke in haar betere dagen zeker den trots van een Parijzer haarkunstenaar had uitgemaakt, maar thans door den hond, welke ze met zyne tanden had aangepakt en er zich met ware woede mee om de ooren had geslagen, danig was gehavend. Gelukk.ger dan Von Blendorf hadden de anderen hun lachlust kunnen onderdrukken; Pauline was zeer gedeemoedigd en Suzanna wierp vreemde blikken, welke niet vrij van argwaan waren, op baar echtgenoot, die er overigens zoo bedaard uit PRIJS DER ADYERTENTTEN ▼an 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incae- eeoren buiten de stad wordt 0.10 berekend. zag, als ergernis en schrik hem maar eenigszins veroorloofden. „Inderdaad eene pruik," riepen de heeren en Su zanna, de een na den ander met tamelyk bedriegiyke verwondering uit, maar zonder te onderzoeken of zy daar soms in het gras was gegroeid, en biermede was dit voor den overste zoo gevaarlyk onderwerp geëindigd. Ook deze zweeg, hy verried alleen zyne woede, doordat hy den hond, welke voor zyne voeten rondsnuffelde, zulk een hevigen schop tegen diens buik gaf, dat het beest met een kreet van pyn eenige schreden achteruitdeinsde. „Het is een onbeschaamd beest, Mynheer Hallig, gy zoudt my verplichten, indien gy den hond niet moebracht in ons gezelschap, dat overigens gaarne voor u openstaat. Hy valt, zooals ik heb opge merkt, ook myne dochter in haar kamer vaak lastig, en gy zult begrypen dat indien men vrien- delyk genoeg is om honden te gedoogen buiten die van het slot, men althans verwacht, dat zij op een gepasten afstand worden gehouden." Hallig lokte zyn hond dicht by zich. „Gy hebt in zeker opzicht gelyk," antwoordde hy somber, „in zooverre namelyk, dat de hond, door langjarige gewoonte verwend, eenige keeren tot in de kamers van het slot is verdwaald geraakt. Wat uwe by- voeging betreft, gy weet waarschynlyk niet dat het beest het eigendom van Mynheer Rieding was en derhalve zekerlyk recht heeft op den rang van hond van het slot. Indien hij Freule Yon Gerstein lastig wordt, verzoek ik hem ombarmhartig weg te jagen, dit behoeft slechts eenige keeren te ge schieden om hem by zich vandaan te houden." Von Blendorf begon luid te lachen; „dat is op myne eer het koddigste, wat ik in langen tyd heb gehoord. Meent gy wezenlyk, Mijnheer Hallig, dat onze dames, zich toe te leggen hebben op het af richten van honden? Voor Freule Von Gerstein is het passender en eenvoudiger, zou ik denken, om een hond, welke het haar op haar landgoed lastig maakt, te verkoopen of weg te geven, indien zij evenals alle weekhartige vrouwen hem toch in het leven wil laten." Pauline keek van het boek op, waarin zy, althans schynbaar, weder had gelezen, maar oom Richard kwam haar voor met een antwoord en riep den luitenant op een drogen toon toe: „Zoo gemakke- lyk vergrypt men zich nietjïaan het eigendom van andere lieden, Georg; daarvoor zyn er wetten. Voor het overige heeft Pauline hier nauwelyks de rechten van eene constitutioneele monarchin, terwyl Hallig verantwoordelyk minister is, wien ik hierby een votum van vertrouwen toebreng." De jonge man maakte eene kleine buiging; zyn oog terloops naar Pauline wendend, die de woor den van den ouden heer met zichtbaar ongeduld had gevolgd. Dat haar aanzien en haar beteekenis, zooals zy vermeende, werden verkort, door ze in zooveel opzichten onder gezag van Hallig te stellen, die wel haar hart, maar nimmer zyne persooniyke positie kon verheffen, verhitte haar licht beweegiyk bloed tot toom, en aan haar ergernis botvierende, sprak zy tegen hare overtuiging: „De hond is inderdaad soms lastig, Mynheer Hallig, en Mijnheer Von Blendorf heeft gelyk, het zou 't eenvoudigste zyn om hem weg te zenden. Ik weet wel niet of ik volgens de letter der wet reeds tegenwoordig op de vervulling van dezen wensch zou kunnen aandringen, maar zelfs in het tegenovergesteld geval geloof ik niet, dat gy in de oogen van deze kleine vergadering" nog bewyzen te geven hebt, hoever uwe bevoegdheden gaan en hoever gij die weet uit te strekken. Het nakomen van myn bevel zou dus niets aan uw aanzien schaden; gy zoudt integendeel de zelfvoldoening smaken daarvoor myn dank te ontvangen. Halligs gebruind gelaat was doodsbleek geworden onder het aanhooren van hare snel uitgesproken, scherpe woorden, maar zyn toon verried niet, welk gevoel in hem gewond was geworden, hetzy de trots des mans, zyn eerlyk bewustzijn, hetzij mis schien oen overschot van liefde, dat in het een of ander hoekje van zyn hart verborgen was gebleven." „Freule Von Gerstein," sprak hy, „gy weet beter dan iemand anders, hoe beperkt myn willen en handelen zyn. Deze hond blyft bymy, zoolang ik leef. Het was de lieveling van myn pleegvader, zyn makker gedurende lange, eenzame uren, en mijnheer Rieding heeft my de belofte laten doen om hem nimmer van my te laten gaan. Ik ben gewoon om myn woord te houden; gij weet zulks het best. Gy kunt den hond niet wegzenden zonder my, maar ons beiden te zamen, freule dit staat u vry, ik verwacht dit zelfs, daar ik er immers niet om mag verzoeken. Ik ben overigens eerlyk genoeg om u te bekennen, dat ik my niet van den hond zou hebben geschei den, ook indien hy niet zoo warm aan myne zorg was aanbevolen geworden. Ik beken dat ik om aan eene oogenblikkelyke luim te voldoen, zulk een trouw dier niet in vreemde handen zou hebben gegeven, maar liever, zooals gy opmerktet, op myn recht zou hebben gestaan, dat alleen de zon derlinge verhouding kari'tflgelen, waarin wy tot elkander staan. En nu, freule, kies, als het u belieft. Gy weet, hoe de zaak staat. Uw wil is alleen geldig, het kost u maar een enkel woord en Diana is ver van hier, nog voordat de zon ondergaat." Evenals altoos, wanneer zy in overyling had gehandeld, deed ook ditmaal de bedaarde stellige bejegening van Hallig het heete bloed van het jonge meisje bedaren, bracht het byna tot den stokkenden polsslag van bevangenheid en schaamte. Byna angstig doolde haar oog van den een naar den ander in de kleine groep en wendde zich, toen het overal een spotachtigen glimlach ontmoette, als hulp- en raadzoekend tot oom Richard, wiens ernstige, afkeurende blik haar duidelijk en bepaald zeide, wat hier moest worden gedaan. „Ik spreek dit woord niet uit," sprak zy aarzelend, „ik zou den wil van den afgestorvene evengoed als gij willen eeren. Laat ons geduld met elkander hebben, Mynheer Hallig, ik zal het myne doen ten einde het uwe niet op te zware proef te stellen." Hy legde zelf geen belofte af, hy nam ze van haar aan, alsof het zoo moest zyn en zeide een voudig: „Houd de toekomst vast in het oog, freule, dan zal het u gemakkelyker vallen te houden wat gy mij belooft. Denk er aan, dat de dag, waarop wy onfeilbaar scheiden en dan zonder bittere woorden en voorgoed, hoe hy ook schynt te dralen, toch moet komen." Hy glimlachte, toen hij dit zeide en dit woord en deze glimlach sneden diep door Pauline's hart. "Was hy zoo bedaard, dacht hy er zoo zonder droefheid aan, haatte of minachtte hy haar soms? Toen Hallig zich met een korten, stilzwygenden groet verwyderde, stond oom Richard op om met hem mee te gaan. „Wat is dat een onbeschaamde vent!" zwetste Von Blendorf, zoodra Hallig en oom Richard de traliedeur achter zich hadden gesloten, welke toe gang tot het park gaf. „Slechts de tegenwoordig heid der dames kon mij weerhouden dezen boer- schen lummel de les te geven, welke hy verdient, en welke ik hem op eene andere plaats niet zal besparen:"' (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1