BURGERLIJK BLOED. N°. 7988. Donderdag 4 Maart. A6. 1886. fez» jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <£on- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 meenden.1.10. Frenco per post0 1.10. Afzonderlijke Hommers.0.05. PRIJS DER ADVERTBNTDQTi Ven 16 regel»/1.05. Iedere regel meer f 0.17 L Grootere letters neer plaatsruimte. Voor het inca»- seoren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 23) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMTTND. Vervolg.) „Het was niet over mijne smarten", verzekerde zij, „ik weende over mijne moeder, die zooveel heeft geleden, voordat zij door de liefde mijns vaders het leed vergat, dat haar is wedervaren. Hoe lang heeft zij niet rusteloos rondgedoold, daar zij vermetel genoeg was om de plaats te verlaten, welke God haar in het leven had aangewezen. Eerst na langen strijd vond zij die weder aan het hart van mijn vader, aan den haard van een man, die behoorde tot haar eigen stand en dezelfde denkbeel den en gevoelens had. Van al het geluk van haar eerste liefde is haar niets overgebleven dan eene smartelijke herinnering en de zorg, dat haar kind soms dezelfde teleurstelling kon ervaren, als zij zelve." „Nimmer 1" betuigde hij, „o, nimmer I Wel kunnen zwarigheden en hinderpalen aan onze wenschen in den weg treden, maar zij zullen niet sterker zijn dan onze liefde en onze volharding. Mijne moeder, ik gevoel dit maar al te duidelijk, zal niet terstond de uwe zijn; misschien nimmer, maar mijne teedefr- heid en trouw zullen dit verlies voor u vergoeden. Ik ben geen van die naturen, die, in het bewustzijn van hun recht en van hunne kracht, onbezorgd zelfs den vloek van hunne ouders over zich laten heen gaan, maar ik heb geduld, zooals eene vreugdelooze en liefdelooze kindsheid zoo vaak ontwikkelt. Ik zal wachten en streven en werken, totdat ik den slag heb afgewend, welke mij bedreigt. Ik kan den zegen mijner moeder niet ontberen; ik ben, zoo al niet aan haar tevredenheid over mij, dan toch aan de goedkeuring van mijn eigen geweten gewend. Maar zij kan in het ergste geval toch slechts een huwelijk, nimmer mijne liefde verhin deren, zij weet zelve, dat ik trouw aan mijn ver loofde zal blijven, evenals gehoorzaam aan haar zelve. De gelukkige uitdrukking op Hedwigs gelaat had allengskens weder plaats gemaakt voor be sluiteloosheid; zij meende dergelijke woorden in het dagboek van haar moeder gevonden te heb ben; woorden, welke ook deze waren beloofd en niets dan ledige klanken waren geweest. Zjj sprak haar twijfel niet uit, maar met het instinct van een teeder en fijn besnaard gemoed, gevoelde Von Braatz dien in haar stilzwijgendheid, en zijn toon was treurig toen hij, haar hand vattende, vroeg: „Is het dan zoo moeilijk mij te vertrouwen? Vindt gij dan in mijne persoonlijkheid in het geheel geen waarborg voor de eerlijkheid van mijne gevoelens en woorden? Of moet ik boeten, voor hetgeen een ander aan uwe moeder heeft misdaan? Zijn de schaduwbeelden van een lang vervlogen tijdperk machtiger dan het zonnelicht van het heden?Neen, laat mi) het zijn, die het vertrouwen in de men- schen in uw jeugdig hart schraagt, nu het zou willen wankelen; beloof mij dat niet de worm des twijfels aan de bloesems van onze liefde zal kna gen, dat gij de mijne wilt zjjn in de smart en in het geluk, dat zij ons brengt, dat gij mij wilt ge- looven op eiken 6tond en op elke plaats, en dat geen woord ons mensehen eens zal scheiden." Het jonge meisje zonk overweldigd aan zjjn hart „Nimmer!" stamelde zjj, „nimmer! ik zal deze ure ten allen tjjden gedenken, mijn geloof zal vast zijn, als aan God, Hjj zal het niet te schande laten worden. Deze ring", vervolgde zjj, terwjjl zjj het zjjden lintje losmaakte, dat aan den ouden lederen band van het boek was bevestigd, „heeft gesproken van trouw, welke toch geschonden is, zijn aanblik heeft smartelijke tranen doen vloeien en mij wilde hjj straks doen wankelen in het gevoel, dat God toch in mjjn hart heeft opgewekt gjj zult hem weder tot eere brengen?" De Baron nam den gouden ring en deed hem om zjjn vinger. „Mjjn verloofde", fluisterde hjj ont roerd, „mjjn Hedwig; hoe rjjk ben ik onverwachts niet geworden!" „Zachtkens smeeken mjjne zangen", klonk het in de nabjjheid van de harmonica's van mr. Berkley, zeer duidelijk, zjj het ook in eene eigenhandige maat, en de beminden lieten elkander los. Indien men de takken van de struiken uit elkander boog, kon men beneden op den weg den vindingrijken liefhebber voor zjjne tafel zien staan, terwjjl hjj jjverig zjjn best deed en even ijverig om zich heen spiedde naar de aangebedene van zjjn hart. „Ik zou hem thans liever niet willen ontmoeten", fluisterde Alfred, „ik ben daartoe niet gestemd. Wie het geluk zoo ongewoon is als ik, moet eerst in de eenzaamheid weder tot zichzelven komen, voordat hjj in aanraking met anderen komt. Ik, ga over deze heg en klauter langs het terras naai den landweg. Mjjne eerste zorg zal zjjn met Pauline te spreken, bij wie mjjne moeder, onbevoegd genoeg, reeds heden formeel als aanzoekster om haar hand is opgetreden, terwjjl toch de afspraak was, dat ïnjjn verblijf alhier slechts de gelegenheid zou aan bieden om elkander in den ongedwongen huiseljjken omgang nader te leeren kennen. Of ik aan oom Richard een bondgenoot of een tegenstander zal hebben, kan ik nog niet beoordeelen, maar in elk geval zal ik hem om zjjn steun bjj mjjne moeder verzoeken." Het jonge meisje stak hem haar hand toe, welke hjj herhaaldelijk teeder aan zjjne lippen drukte, keek hem nog eenige oogenblikken na, totdat hij de heg was overgeklommen en langs de losse glib berige aarde, welke hier het terras bedekte, be houden op den landweg was aangekomen, en ver liet toen eveneens de plaats, waar zjj plotseling den schat van haar leven had gevonden. Alfred Yon Braatz ontwaarde, nadat hjj behouden naar boven was geklauterd en het stof van zijne kleeren had geklopt, toen hjj zijn hoofd weder oprichtte, tot zjjne juist niet zeer aangename ver rassing, nauwelijks vjjftig schreden van zich ver wijderd, Hans Hallig, die hem klaarblijkelijk had opgemerkt en zjjn somberen blik, toen de baron naderbjj kwam, vragend en uitdagend op hem hield gericht. Van alle ontmoetingen was hem deze het onaangenaamst. De norsche en terugstootende hou ding van den rentmeester, zoo vaak hjj had getracht dezen vertrouwelijk te naderen om den vriend en raadgever van Hedwig zjjne genegenheid en zjjne plannen mede te deelen, had hem eenigszins schuchter gemaakt en wekte op dit oogenblik zelfs het gevoel bij hem op in Hallig een tegenstander te zullen vinden, dien men door eene overijlde be kentenis niet tot bondgenoot der tegenpartij moest maken. Hij besloot dus van zjjn kant te zwijgen, totdat hjj den tegenstand in zjjne eigen familie zou hebben overwonnen, en bood daarom, Hallig te gemoet gaande, dezen een zoo onbevangen „Goeden dag" aan, als het maar eenigszins aan zjjne recht schapenheid mocht gelukken. De rentmeester dankte kortaf. „Gjj kiest wel wat halsbrekende wegen, Mjjnheer de Baron", zeide hjj op een toon, welks spot en bitterheid niet waren te miskennen; „ik hoop niet dat de predikant zoo ongastvrij is de huisdeur te sluiten en zjjne gasten te noodzaken langs achterdeuren te komen." „O neen", antwoordde Von Braatz, eenigszins ang stig, „ik wilde Mejuffrouw Hedwig mijn gelukwensch aanbieden, en men verwees mij naar boven inden tuin. Ik nam van daar de vlucht langs den kortsten weg voor de harmonica's van Mr. Berkley, wien ik langs den anderen weg ongetwijfeld in handen was gevallen. „Mij dunkt gjj achttet dit vroeger juist geen ongeluk, voordat gjj het tot huisvriend in de pas torie hadt gebracht", antwoordde Hallig met aan houdende bitterheid. „De groote poort heeft ook groote voordeelenik, die zoowel met de menschen als met de plaatselijke gesteldheid hier bekend ben, zou u toch den raad geven voortaan langs den rechten weg te gaan; ik vrees dat gjj op den anderen weieens onaangename ervaringen kunt opdoen, welke grooter konden zjjn dan die om Mr. Berkley in handen te vallen." „Ik vrees die niet", antwoordde Von Braatz, zacht maar beslist, „ook een ongewone weg kan de rechte zjjn, een man van eer, en dan spreek ik niet van die nieuwerwetsche eer, welke onberaden woorden of blanke degenklingen voor haar rechtvaardiging noodig heeft, weet welken weg hjj moet inslaan." Het was een vastberaden, verstandig woord, dat deze stille, weinig aanmatigende man Hallig deed opmerken, zjjne blijmoedige bedaardheid scheen geen oogenblik verstoord te zjjn door den toorn van zjjn tegenstander en scheen op dezen een ge ruststellenden indruk te maken. Beiden liepen zwjj- gend naast elkander voort, slechts nu en dan maakte de Baron eene korte opmerking over de veldvruchten, den oogst, de ruime opbrengst der jacht, waarop even korte antwoorden volgden. Zjj waren ondertusschen bjjna tot aan het park ge naderd en bevonden zich, het veld latende liggen om door het achterpoortje in de schaduwrijke tuin paden te komen, weldra op de plaats, waar Mevrouw Von Gerstein gisteren ter wille van eene roos drie menschenlevens had op spel gezet. Ook heden was op dit schoone punt hetzelfde gezelschap, met uit zondering van den overste, verzameld, en Hallig was gaarne omgekeerd, indien zulks niet al te in het oogvallend ware geweest. Men had vandaag kleine veldstoeltjes laten bren gen; op eene tafel, welke met een wit servet was bedekt, stonden de overblijfselen van een koud ont bijt en oom Richard had Mevrouw Von Gerstein, om haar op ongezochte wjjze eenigszins tot zwjjgen te noodzaken, een hengel opgedrongen. Inderdaad scheen zjj het voor de afwisseling ook zeer aardig te vinden om in plaats van woorden slechts blikken met haar aanbidders te wisselen; maar zoodra zjj Hallig opmerkte, viel zjj uit haar rol en kreeg haar gewone levendigheid terug. „Ha, Mjjnheer Hallig, goeden morgen, gjj koene zwemmer, die zjjn loon versmaadtriep zjj vrooljjk uit, „hoe is u het bad bekomen? Weet gjj wel, dat gjj er eenigszins vermoeid uitziet, en dat Blen- dorf mij voor het oogenblik beter bevalt? Maar tegen Gerstein kan niemand het gemakkelijk hou den die ondeugende man, denk er eens aan, is reeds vóór het ontbjjt, vóór ons goeden morgen te zeggen, weggereden. Ik houd mjj overtuigd" „Dat hjj als een Phoenix uit zjjae asch_is ver rezen," viel oom Richard haar in de rede, „zooals zjjne persoonlijkheid bewjjst." Werkelijk kwam de overste vrjj jeugdig aan- loopen. De vjjf uren rust en de vlierthee hadden aan hun doel beantwoord, en het overige had de teruggekeerde Frans gedaan, wien het kappen van zjjn meester vandaag bijzonder was gelukt. Hallig, die bjj Mevrouw Von Gersteins toespraak gedwon gen was om staan te bij)ven, moest ter wille van de welvoegeljjkheid ook thans nog een oogenMfk wachten totdat de overste naderbjj kwam, die van alle kanten vriendschappelijk en door zijne vrouw met zulk eene stormachtige teederheid werd ver welkomd, alsof zjj ondertusschen alle levensvreugde had gemist. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1