A0. 1886.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
N°. 7982.
Donderdag: 25 Februari.
<§eze (Qcurant wordt dagelijks, met uitzondering
van fpn- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommera0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
▼an 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ8.174.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het insas-
seeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend.
81)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
„Von Gerstein," sprak oom Richard, verwonderd
)n zijne handen slaande, „zjjt gij dwaas, of wilt
gij ons zoo maken? Gij weet toch wel het best
dat de kamer naar kamfer riekt en rieken moet.
Wij hebben, den hemel zij gedankt, sterkere zenu
wen dan uwe vrouw en kunnen het heel wel ver
dragen, maar het talent om u met goed gevolg
wijs te maken dat wij dezen geur voor eau de
cologne houden, bezitten wjj niet."
Ditmaal zweeg de overste dan toch eenigszins
beschaamd stil en zeide een poosje later: „Ik ge
voel mij toch tamelijk beroerd."
„Ga dan naar bed, lieve Papa, ik zal bij u blij
ven," verzocht Pauline, „en stuur Frans naar den
dokter."
„Dien heb ik gisteravond voor eene gewich
tige aangelegenheid naar de stad gezonden," ant
woordde de overste, „hij kan eerst omstreeks den
middag terug zijn. Maar de dokter is ook heele-
maal overbodig."
„Vlier of pepermuntthee helpt ten minste even
veel, indien gij kunt besluiten om nog een paar
uur naar bed te gaan," trachtte oom Richard hem
over te halen.
De overste dacht na; „ik zal u eens wat zeg
gen, Von Braatz, ik zou het ten pleiziere van
Pauline doen, gaarne zou ik het doen, ofschoon
het eene opoffering voor mij is, maar ik kan mijne
vrouw niet zoo ongerust maken."
„Zjj zal het wel verdragen, probeer het maar
eens," moedigde de Baron aan, „gij beiden zjjt
krachtige naturen."
„Maar zij zal by mij willen blijven, en dit wil
ik juist niet, omdat ik de onrechtvaardigheid niet
wil begaan mijne vrouw om eene gril van mijne
dochter te laten lijden."
Oom Richard sloeg een verdachten blik op de
roode muts, waaronder de ongekapte haren zich
zoo bescheiden verborgen hielden, en zeide: „Ver
bied het haar dan."
„"Waar denkt gij aan!" riep Von Gerstein af
keurend uit, „neen, ik zou my liever voor haar
willen verbergen en haar laten weten, dat ik uit
gereden ben."
De Baron onderdrukte zijn lachen, en Pauline
vroeg ongeduldig: „Kan ik, daar Frans weg is,
niet tot uwe bediening bij u blijven, papa?"
„Bewaar mij," antwoordde hij, „indien ik dan
aan uwe grillen zal voldoen om vlierthee te drin
ken en tot van middag, als Frans terugkomt, in
bed moet, dan, verlang ik daarentegen, dat gij en
Von Braatz Suzanne zoo in beslag neemt, dat zjj
niets vermoedt van mijne tegenwoordigheid in huis.
Onderneemt een klein partijtje, vaart, rijdt, vischt,
doet wat gij wilt, maar houdt haar aan den praat."
„Dat wordt een zwaar stuk werk!" riep oom
Richard hoofdschuddende.
„Ik stel voor te gaan visschen. Maar dan gaat
gij ook volgens akkoord naar bed, Von Gerstein,
drinkt uw thee en blijft vier a vijf uren goed lig
gen, onderwijl ik uwe vrouw wijs maak dat gij
op avonturen uit zyt."
„Nog slaapt zij," sprak hij behoedzaam en kreu
nende opstaande, „zeg haar dat ik haar slaap
niet heb willen storen en daarom zonder vaarwel
weggereden ben. Maar breng ze toch buiten huis."
Pauline en oom Richard beloofden alles en ter
wijl de laatste met hem naar zijne kamer ging,
bestelde Pauline bij de huishoudster thee, welke
zij zelve naar boven bracht en oom Richard dooi
de deur overreikte.
Het vertrouwelijk koffieuurtje was nu evenwel
toch gestoord en Pauline ging, in plaats van naar
haar eenzame kamer terug te keeren, in het park.
Zij was niet bang Hallig thans te zullen ont
moeten; hij had het om dezen tijd te druk, dan
dat hy zich den tijd zou gunnen in den tuin te
wandelen, en was des morgens ook te vroeg in
de weer om reeds weder behoefte aan beweging
in de buitenlucht te gevoelen. Des te meer werd
zij ontsteld, toen zij by eene kromming van den
weg niettemin voor hem stond. De indruk was
zoo onverwacht, zoo verrassend, dat zij zelve als
vastgenageld bleef staan. Zij meende dat hij hier
op haar eed gewacht had, en deze buitengewone ont
moeting, ofschoon die van haar kant geheel on
vrijwillig was, scheen haar als een gevolg van
haar overijling van gisteren te vernederend om
niet dadelijk haar trots en daardoor ook haar koele
bezonnenheid te voorschijn te roepen. Zij wilde
haar blik naar hem opslaan, maar zij liet dien
schielijk weder zinken voor de macht dezer don
kere oogen, welke vol stille verrukking op haar
rustten. Hoe had zij niet, toen hjj haar nog koel
en onverschillig voorbij zaSi verlangd naar dezen
gloed der liefde, en thans, nu de gloeiende straal
haar had verwarmd en haar gevoel gewekt, schrikte
zjj eensklaps terug voor dezen gloed, welke ook de
vooroordeelen en voorrechten van haar stand
dreigde weg te smelten.
Hallig had zijne beide handen naar Pauline uit
gestrekt, zoo zeker, zoo mannelijk oprecht, zoo in
het gevoel van zijn geluk en van zijn recht, dat
haar trots misschien gebroken ware voor de uit
drukking zijner liefde, indien zjj het over zich had
kunnen verkrijgen om hem aan te zien. Hij noemde
haar naam, en in zijne stem lag die weeke en
diepe klank, die het oor van eene liefhebbende
vrouw zoo wonderbaar, zoo electrisch doet ont
roeren; maar haar hart was gewapend met trots
en gepantserd met hoogmoed; zij hief haar blik
in het geheel niet tot hem op, zij liet den duivel
macht over zich, en in den moeielyken stond,
welken hij bracht, vervloog de liefde tusschen hen
als een nevelbeeld.
„Mijnheer Hallig", zeide zjj, eene schrede terug
gaande, en zij wist, dat zjj reeds door deze beide
woorden en den toon, waarop zjj die uitsprak, den
droom van zjjn geluk had verwoest, „ik heb, ver
voerd door de levendigheid mijner dankbaarheid
tusschen ons beiden tot overijling en misverstand
aanleiding gegeven, hetgeen ik hartelijk betreur,
dat mjj in een pijnlijken toestand zou verplaatsen,
indien ik niet de rechtschapenheid van uw gemoed
kende."
Daar hy zweeg, waagde zjj het een snellen blik
op hem te werpen, maar bjjna was haar een kreet
ontsnapt over de vreeselijke verandering, welke
deze weinige seconden in zyne gelaatstrekken had
den teweeg gebracht. Nog eenmaal maakte het
met geweld onderdrukte gevoel van haar jeugdig
hart zich baan.
„Hallig, Hallig!" riep zjj luid en angstig, en
vatte hem bij den arm, „wat scheelt u?"
Hjj schudde haar hand af, alsof hem een adder
had aangeraakt. „Verder!" sprak hjj kortaf en be
velend, byna drjjgend, en zijne stem scheen plot
seling rauw en heesch te zyn geworden, zoo klank
loos was zjj.
Pauline stond versteld, zjj wist niets meer te
zeggenzjj had hem de hoop op haar liefde wil
len ontnemen en zich voorbereid op onstuimigo
klachten, op hartstochtelijke smeekingen. En
thans stond hjj voor haar als haar richter
over leven en dood, en zy gevoelde eensklaps
met snjjdend wee, dat haar veroordeeling was uit
gesproken.
„Verder!" drong hjj weder aan, en het meisje,
zich met geweld vermannende, vervolgde: „De
ontzettende opwinding van don dag van gisteren,
mjjn gevoel van dank en geestdrift en zulk eene
groote sympathie voor u, zooals maar eenigszins
mogelijk was by het verschil in onze maatschap
pelijke positie, welke het leven zoo gestreng heeft
afgescheiden, hebben aan mjjne gewaarwordingen
voor u eene uitdrukking gegeven, welker beteekenis
ik niet aan u mag overlaten te bepalen. Evenals gjj
zelf moet overtuigd zijn, dat het geen liefde kan
zijn, zult gij ook wel gelooven, ik verzoek er u
om, dat het geen lichtzinnigheid was. Het verlies
van uwe achting zou my zeer smarten, want al
treden de verplichtingen van mijn stand, welke
door den ouderdom geheiligd zjjn, ook eeuwig be
lemmerend en scheidend tusschen adellijk en
burgerlijk bloed, zjj eeren toch het gevoelen
van een braaf man, tot welken stand hjj ook moge
behooren.
Zjjne stilzwijgendheid joeg haar angst aan, zij
gevoelde nog steeds zijn blik op haar gericht, zoo
strak, zoo ijskoud en open, alsof hy op den bodem
harer ziel wilde kyken. Zij had alles gezegd wat
zy wilde en wist, maar daar liy niet antwoordde,
ging zy voort met spreken. „Wij moeten dit
oogenblik van overweldigend gevoel vergeten,
vervolgde zy, moeten tegenover elkander staan
evenals voorheen. Zeg mij, Mijnheer Hallig, dat
zulks mogelijk is, dat deze zwakheid, deze mis
kenning der omstandigheden my niet van uwe
achting heeft beroofd, dat gij over my denkt zoo
als vroeger."
Een eigenaardige glimlach vloog over zijn bleek,
koel gelaat; „evenals vroeger, freule, zooals op
het eerste oogenblik, toen ik tegenover u stond,
sprak hy op vasten toon. Wanneer ik aan den
avond van gisteren terugdenk, dan geschiedt dit
tot mijne eigen boete." Hy maakte eene kleine
buiging met zyn hoofd en maakte aanstalten om
heen te gaan zonder een blik op het jonge meisje
te slaan, dat gefolterd door de tegenstrydigste ge
waarwordingen, besluiteloos en dralend achter
bleef.
Met bedaarden, vasten tred ging hy daarheen,
slechts in de trekken van zyn bleek gelaat lag
misschien iets in het oog vallends, want Alfred
Yon Braatz, die hem op zyn loop tegenkwam,
stond oogenschynljjk getroffen stil en zou de deel
nemende vraag, welke hem op de lippen zweefde,
zeker hebben uitgesproken, indien niet detrotsche,
afwijzende uitdrukking, welke op het somber voor
hoofd van den rentmeester stond te lezen, den
bovendien reeds weinig spraakzamen baron niet
beschroomd had gemaakt.
Halligs bediende had meer moed. „Myn hemel,
mynheer Hallig, wat ziet gij er ontsteld uit!" riep
de oude Anton verschrikt uit, zyne handen ineen
slaande, „gij hebt de koorts, dat komt van giste
ren." Daar Hallig, zonder antwoord te geven, in
huis wilde gaan, hield do jager hem staande. „Hier
is ook een brief aan u, moet ik die op uwe kamer
brengen?"
Hallig strekte er werktuigelijk zyne hand naar
uit. De brief droeg den poststempel van Pauline's
geboorteplaats en op het zegel oen wapen. Hy
scheurde het couvert open; het was een brief van
mevrouw Yon Blendorf, waarin zy hem in allen
vorm als voogd om zyne toestemming tot het hu
welijk van haar zoon met Pauline verzocht. Het
was een vorm, men gevoelde dit aan den toon
van het geheele schrijven, eene beleefdheid, welke
door geen noodzakelijkheid werd geboden.
(Wordt vervolgd.)