UK 7965.
Vrijdag 5 l^ebruari.
A®. 1886.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
feze fan rant wordt dagelijks, met uitzondering
ran fori- en feestdagen, uitgegeven.
EIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1A0.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN
▼an 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 8.17).
Grootere letters naar plaatsruimte. Toer het inoai-
aeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
14)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
„Welnu?" vroeg zij.
„Omdat ik niet steeds, zoodra iemand de kamer
binnenkomt, met een kwaad geweten behoef op
te springen, dat ik er mijne oude knoken in laat
uitrusten. Ik heb gelukkig verlof om oude knoken
te mogen hebben; niemand belet mij daarover te
spreken. Kom, kom, wees niet boos," vervolgde
hij goedhartig, toen zjj zuchtte, „ik zal niets meer
van uw vader zeggen, die laat zich toch niet meer
verbeteren."
Hij nam het kopje koffie, dat zij hem overreikte,
en stak op haar wensch ook een sigaar aan den
fidibus aan, welken zij zelve hem aanbood. Deze
eenvoudige, huiselijke bedrijvigheid stond haar on
beschrijfelijk bekoorlijk, het was alsof de kalmte
en gemoedelijkheid, welke zich in haar wezen
openbaarden, zich over het geheel net kamertje had
verspreid, want een lang ontbeerd gevoel van hui
selijkheid maakte zich van oom Richard meester.
„Bij u is het wel uit te houden," knikte hij het
meisje glimlachend toe, „en aan uw ontbijttafel ook.
Wanneer men zoo vroegtijdig is uitgegaan als ik,
smaakt het naderhand uitmuntend."
„Waar zjjt gij reeds been geweest?" vroeg zij,
een vluchtigen blik op het gebouw aan den over
kant slaande, waarin juist een venster werd ge
opend, „wat hebt gij gezocht, zoo geheel alleen?"
„Eigenlijk slechts onzen Lieven Heer en mjj
zeiven, antwoordde hjj kalm, en dat mij ongeroe
pen een verliefd paar in den weg kwam, was
althans mijne schuld niet."
Zjj ontstelde eenigszins, vroeg daarop echter
terstond op een zoo onbevangen mogelijken toon:
„Was het dan de moeite waard om het schouwspel
met eene nuchtere maag te genieten?''
„O, het meisje was een verrukkelijk kind," ant
woordde hij met warmte, .„zjj paste met haar lief,
wroom gezichtje precies bij mijne godsdienstige
overdenkingen; de man echter nu, dat is eene
saak van smaak beviel mij eenigszins minder
goed en heeft mjj onverhoeds naar de aarde terug
gebracht."
Pauline had haar gelaatstrekken en haar stem
beheerscht, maar zjj had geene macht genoeg over
het onrustig bloed, dat haar wangen met een
levendig rood overtoog. „Zij was zeker blond, uwe
kleine heilige, en droeg zwaren rouw?" vroeg zjj,
zonder haar oogen van het borduurwerk op te
heffen, dat zij in haar hand hield.
„Juist, bevestigde oom Richard, hebt gjj eenig
vermoeden, wie zjj is?"
„Het zal Hedwig Meinert zjjn," sprak zij kalm,
„en de heer?"
„Nu, dien kennen wjj wel," viel oom Richard
haar eenigszins spotachtig in de reden, „wat hem
betreft, Pauline, heeft het mjj van harte leed ge
daan, dat een meisje, al was zjj ook nog tienmaal
knapper en beminnelijker dan deze Hedwig Mei
nert, het kind van mjjn hart, dat buitendien zoo
bescheiden in haar aanspraken geweest is, den
voorrang kan betwisten."
Het jonge meisje keek verrast op, haar schoone
oogen schitterden met een eigenaardiger: glans
toen zij op trotschen toon vroeg:
..Hoe bedoelt gjj dat oom Richard?"
„O, heel eenvoudig, dat het mjj spjjt, dat deze
man, die toch beneden u staat, de toegenegenheid
versmaadt, welke gjj hem zoudt willen bewijzen,
en de zjjne schenkt aan een meisje, dat althans
voor het uiterlijke op geen hoogere aanspraken
recht heeft, dan gij," antwoordde de baron. Een
hooge blos bedekte opnieuw haar wangen en met
eene stem, welke van ontroering beefde, vroeg zjj
„Wien heb ik ooit verteld, oom Richard, dat deze
man mjj dierbaar is, wie heeft mjj zoo zwak gezien,
dat hjj zich zou kunnen vermeten in mijn hart te
lezen?"
De baron zagjj haar onthutst aan. „Vrouwen,
vrouwen," sprak hij vervolgens lachende, „wie
leert u ooit geheel kennen? Ik van mijn kant heb
nooit aan deze liefde geloofd, ik ben immers zelfs
uit Italië naar huis teruggekeerd om dit te beves
tigen, maar aan mjjne schoonzuster hebt gjj het
toch bepaald wijsgemaakt, zjj het dan ook om u
over haar, zooals ik thans bemerk, naderhand
daaromtrent te beklagen."
„Oom Richard," zeide Pauline, van haar plaats
opstaande en langzaam naar hem toeloopende,
„vertel mjj om Gods wil, over wien spreekt gjj
toch?"
„Wel over Alfred, over wien anders?" ant
woordde hjj eenigszins ongeduldig, „of bestaat er
iemand, die nog meer aanspraken op uw hart
heeft?"
Het meisje was onwillekeurig geschrikt, maar
men zag, dat het eene bljjde ontsteltenis was;
haar schoon gelaat was als met licht overtogen,
toen zij ademhalende zeide: „O, over Alfred wat
hebt gjj mij angstig en warm gemaakt, oom Ri
chard." Zjj moest diep ontroerd zijn, want zjj viel
den Baron plotseling om den hals en legde haar
hoofd stil aan zijfie borst.
„Wonderlijk kind," zeide hij lachende, haar tee-
der in de heldere oogen kijkende. „Houdt gij u
niet, alsof het een geluk is, dat Alfred boven u
een ander voortrekt? Of schijnt het ongeluk, in
dien gij het daar al voor houdt, u gering toe in
vergelijking met een grooter, dat gij vreesdet?"
„Ik geloof het laatste," schertste zij, „in elk
geval zou ontrouw na de bruiloft erger zijn. Zoo
lang men eene gelofte gedaan noch ontvangen
heeft, mag men ook geene rekenschap eisehen van
de gevoelens van anderen, - en derhalve"
„Moet men geene overijlde gelofte afleggen,"
viel oom Richard haar droogjes in de rede. Intus-
schen komt jaloezie in den regel veel eerder dan
•de gelofte. Uw rentmeester b. v. scheen het lang
niet te spijten, dat hjj nog niet gehuwd is, toen
hij zoo fronsend het paartje nakeek, dat door het
korenveld liep."
„Den rentmeester," herhaalde zjj schielijk, haar
hoofd opheffende, „hebt gij hem gezien, heeft hjj
Hedwig Meinert opgemerkt?"
„Zeker nog met veel meer deelneming dan ik,"
verklaarde de baron, „daar ik er slechts ter wille
van Alfred belang in stelde. Hjj zag er zeer som
ber en ontstemd uit, en indien hij soms aanspraak
op het hart van deze kleine heks maakt, dan doet
het mij om hem leed."
„Mjj ook," sprak Pauline zacht, „ik geloof, dat
zjj hem zeer dierbaar is." Het was alsof het hel
der schijnsel van haar gelaat was geweken; het
was ernstig geworden, en zij zweeg een tjjdlang
stil. Na een poosje hoorde men een zacht gekrab
aan de deur, en toen zij opstond en open deed,
sprong een fraaie jachthond kwispelstaartend naar
binnen.
„Dat is de hond van den rentmeester," zeide
zij ter verontschuldiging, terwijl zij zijn gladden
kop en zjjne lange ooren streelde, „hjj is zoo
schrander en leerzaam, en weet, dat ik veel van
hem houd. Vroeger woonde zijn meester in deze
kamer, en het schrandere beest vergeet, daar hjj
hier nog steeds goed wordt ontvangen, den weg
niet."
„Voor den rentmeester mag deze woning heel
geschikt zjjn," verklaarde de baron om zich heen-
ziende, „hjj kon met een enkelen oogopslag veel
overzien, en was, om zoo te zeggen, te midden
van zjjn volk; maar wat u betreft, vind ik, dat
gjj wel eene betere keus hadt kunnen doen. Van
al de schoonheid van uwe bezitting ziet gjj hier
immers nietsbloemen noch boomen, bosch noch
berg.
Door de drukte van zulk een uitgebreid bedrijf,
dat gedeeltelijk vaak met zeer veel gedruisch vlak
voor u op het plein wordt uitgeoefend, moet gij
bepaald dikwjjls worden gestoord en hebt als ver
goeding daarvoor niets dan het uitzicht op dat
armzalig gebouwtje aan den overkant."
Zjj sloeg schielijk en getroffen haar blik op den
baron, als wilde zjj onderzoeken, of de zin zijner
woorden zoo argeloos was als de toon, en wilde
juist iets antwoorden, toen een bediende binnen
trad en vroeg „of de freule reeds genegen was
mijnheer den rentmeester over zaken te ontvan
gen." Zjj gaf, zonder zich te bedenken of oom
Richard om vergeving te vragen, een bevestigend,
antwoord, en op het volgend oogenblik trad de
aangemelde binnen.
Oom Richard had nog pas een enkelen nacht
onder dit dak doorgebracht, en daar Hallig des
avonds bjjna nooit in den familiekring verscheen,
was er niet alleen geene gelegenheid geweest om
beide mannen met elkander in kennis te brengen,
maar de baron had, daar Hallig gewoonlijk een
voudigweg „de rentmeester" werd genoemd, nog
niet eens zjjn naam gehoord. Thans echter nu dit
oogenblik was gekomen, en nadat de eenigszins
koele en vormelijke begroeting tusschen Pauline
en haar jeugdigen voogd was afgeloopen, stelde
zjj de heeren aan elkander voor. Bij Hallig maakte
de naam van den baron niet den minsten indruk,
hjj boog met kalmte en gelatenheid, maar oom
Richard was zichtbaar getroffen, en zijne ontroe
ring ontging Pauline noch Hallig.
Deze ging intusschen terstond tot het oogmerk
van zijn bezoek over en legde, nadat hjj er het
jonge meisje aan had herinnerd, dat het heden de
eerste dag van het kwartaal was, waarop de ren
ten van haar roerend vermogen binnenkwamen,
eenige zware geldrollen op de tafel.
„Zoudt gjj deze zaak niet evengoed met mijn
vader kunnen afmaken?" vroeg Pauline vriende
lijker, dan zjj anders gewoon was, „ik ben zeer
onbeholpen in zaken en weet ternauwernood, hoe
ik mjj in dezo zaak moet gedragen."
„Eenvoudig voor voldaan te teekenen, freule;
ik zou, al was het maar om u niet lastig te val
len, zeker deze zaak liever met mijnheer uw vader
hebben afgehandeld, maar gij weet dat volgens
het testament alleen uwe eigenhandige ondertee-
kening geldig is."
Pauline beet zich even op haar rozige lippen;
het was onmogelijk, dat een man meer koele be
daardheid en minder galanterie kon bezitten dan
Hallig. Onwillekeurig dacht zij aan Hedwig, wier
aanblik haar door het toeval nog steeds was ont
zegd, die echter door haar phantasie met duizend
bekoorlijkheden werd uitgerust, en vroeg zich af,
of het aan deze werkelijk gelukt was om zjjn
trotseh hart te buigen. Onmogelijk, dacht zjj,
terwijl zjj ging zitten om haar naam op het
blad papier te zettenhoe kon zjj hem laten
gaan, indien zjj hem eenmaal had bezeten, laten
gaan, vrijwillig en voor een man als Alfred
Von Braatz!
Wordt vervolgd.)