De grap van een Leidschen Krantenjongen. K°. 7961. Maandag 1 l^el>i*iia:ri. A°. 1886. (geze gourant wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRUS DER ADVERTENTEEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren boften de stad wordt 0.10 berekend. T Was warm dien dag in Augustus, buitenge woon warm zelfs. Ze was zes en zeventig jaren oud geworden, inaar zóó warm had ze het nog niet gekend, ver klaarde me een stokoud moedertje; 't was om te bezwijken. Ik geloofde het gaarne. Ik had het ook schrik barend warm. Ik wenschto op dit oogenblik de zon naar de maan Die warmte maakte mij lui en gaf mjj dorst. Aan beiden gaf ik gehoor. Ik zette of liever ik wierp mjj neder in een dei- talrijke koffiehuizen van Leidens Breestraat. Hier beschut tegen de felle stralen van het brandende hemellichaam verbeidde ik met ongeduld het oogen blik, waarop een der Jans of Louis, zooals ze tegenwoordig heeten, my het verlangde glas bier wilde brengen. Met slaperige oogen, langzame en waggelende schreden voldeed hij aan mijn verzoek. „Foei, foei, wat 'n hotte, Mneir!" „Ja," zeide ik, kortaf, te lui om er nog meer bij te voegen. 't Was of alles de tropische natuur ontvlood, de straten waren eenzamer nog dan gewoonlijk en de enkele voetganger, die door- zijn bezigheden ge dwongen was zijn huis te verlaten, was de ge trouwe verpersoonlijking van loomheid en vadsig heid. Slechts eene enkele uitzondering kon men hierop waarnemen. 't Was een jongen van een jaar of veertien met een vroolijk lachend gelaat. Blijkbaar was de bijna verstikkende temperatuur niet bij machte ook bjj hem haren invloed te doen govoelen, ten minste vroolijk neuri&nde bukte hjj zich telkens huis aan huis voor elke deur om het kolossale pak dagbladen, dat hij onder zijn arm torschte, steeds met één te zien verminderen. Windel ijk kwam hij aan het café, waar ik mijn siesta hield. De buitengewone ijver van den jongen had mijne nieuwsgierigheid geprikkeld. Ik benijdde dat lichaam, dat aan geen warmte onderhevig scheen te zyn. „Leidsch Dagblad, Mneir!" met een opgeruimden lach reikte hij mij de onderste courant van het gehoele pak. „Heb je 't niet warm, jongen?" „Nou of Mneir," was tot myn verbazing het laconieke antwoord. „Wil je een glas bier?" „Nou wat graag Mneir!" In een enkele teug sloeg hij het verfrisschende vocht naar binnen en met een „Dankje, Mneir" verwijderde hij zich en steeds met een blijden maar ondougenden lach om de lippen. Geen neiging gevoelende om op dit oogenblik mijn aandacht aan den geheelen inhoud te wijden, wendde ik terstond het oog naar de ruimte, welke de telegrammen bevat. Ik las: „De koning van Spanje heeft heden de door de aardbeving geteisterde plaatsen bezocht. Z. M. werd overal luide toegejuicht." Het verwonderde me. Ik had van aardbevingen in Spanje gedurende de laatste dagen niets gehoord of gelezen. Arm land, dacht ik vervolgens; nauwe lijks acht maanden geleden, zoo hard beproefd en thans wederom door zulk een vreeseljjk onheil bezocht. Ik las verder: „De Agence Havas meldt ons uit Hanoi' van gisteren Ten gevolge van het gevecht van Chu zijn 12.000 Chineezen teruggekomen om als aanvallers den strijd te hervatten. Da's gemeen van die langstaarten. De vrede is gesloten en toch vallen ze weer aan. Trouwe loos volk. Admiraal Courbet viel hen aan en drong door tot in het midden hunner position. Wat, wat, wat is dat Admiraal Courbet maar die is al een heelen tijd geleden gesneuveld! Nou 't Leidsch Dagblad is ook laat met z'n tele grammen. Laat my eens zien van wanneer dateert die tijding 't Was of ik m'n oogen niet kon gelooven. 6 Januari. Ik beschouwde vervolgens den datum, welke steeds boven aan het blad staat vermeld, en ja wel, 't was waar. 't Was het Leidsch Dagblad van den 7den Januari. Vervloekte kwajongen! en daarvoor had ik hem nu nog een glas bier gegeven, Nijdig en teleurgesteld legde ik het blad neder. Een oud manneke met een bril op den gerimpelden neus komt een weinig later aan hetzelfde tafeltje, waaraan ik zat te mijmeren, plaats nemen. ,,'t Is warm geweest vandaag, Mijnheer!" „Zeer warm," antwoordde ik. Hij nam inmiddels het blad in handen, bleef er een-igen tijd in verdiept, toen hij zich op eens tot mij wendde on zeiden Nou mijnheer, dat is ook een oud nieuwtje; u weet wel van die drie En- gelschen, die als vrouwen verkleed in Den Haag zijn gevangengenomen, en die op stuk van zaken toch nog vrouwen bleken te zijn? Da's oud! „Daar hebt u gelijk in." Wederom stilte. Plotseling grypt myn oudje zyn bril van den neus, veegt met driftig wrijven het stof met behulp van z'n zakdoek van de glazen, brengt hem wederom voor de oogen, leest weer en roept met het zweet, dat ditmaal meer aan den angst dan wel aan de hitte zijn ontstaan te danken had, op het gelaat in eens uit: „Ben ik nu blind geworden of gek, droom ik of waak ik?" Hjj wreef z'n oogen geheel rood, keek weer en eindeMjk „Och Mijnheer, doet u my plezier, lees eens wat staat daar?" „Hedenmorgen viel een jongen, die zich op de Singelgracht alhier te ver waagde, door het broze jjs en. Verder kon ik niet. Niettegenstaande de nog heerschende hitte, niettegenstaande mijn slechte luim, schaterde ik het ditmaal uit van het lachen. Ik helderde m'n oudje den toestand der zaak op en deze lachtte hartelijk mede. Ik begen pleeier in de grap te krygen en ik wil zelfs niet ontveinzen dat toen een dikke heer, algemeen bekend als een ryke rentenier, in onze nabijheid kwam zitten, ik hem ongemerkt het laatst verschenen Leidsch Dagblad toeschoof. De aanleg gelukte. Hij nam het werkelijk ter hand. „Jongen, jongen wat zyn ze in de hoogte ge gaan," riep hij plotseling uit. „Wie, Mijnheer?" „De Peruanen. Daar is geld op te verdienen. Op het oogenblik verkoopen, geloof me dat is de zaak." Het oudje naast my snoof zoo hard mogelijk om z'n lachen te verbergen. Ik klemde m'n tan den tegen elkaar om aan mijn hilariteit geen uiting te geven. „Maar voor den wat is dat?" Wat is er toch in Godsnaam gebeurd sinds gisteren, dat de Russen zoo vervloekt gedaald zijn? Die politiek, j die politiek, ik wou dat ze in de hel zat. Van 94 in eens op 82; 't is verschrikkelijk, 'n massa lui geruïneerd. Jongen, jongen, 'n huisjesmelker is er tegenwoordig toch maar het beste aan toe. Maar heb je nou van z'n leven zoo iets gezien of gehoord, zoo'n beetnemery is nou toch al te krasch, 't is waarachtig het blad van 7 Januari!" Op dit oogenblik werd onze geveinsde ernst op een al te groote proef gesteld; noch het snuiven, noch het tanden-knersen konden onze hilariteit meer in bedwang houden. De rentenier bromde een weinig van flauwe en laffe, geestelooze grap, maar eindigde toch ook maar met hartelijk mee te lachen. Het deed hem pleizier dat hy er maar met den schrik van was vrijgekomen; die Russen hadden hem een ergen angst op den hals gehaald. Wederom werd ons gezelschap vermeerderd, dit maal door hetgeen men in het dagelijksch leven noemt een grove diamantslijper, een man, die niet» anders doet dan langs 's Heeren wegen te dwalen om nieuwtjes te hooren en om die dan tien schreden verder, weden-om behoorlijk opge smukt en geïllustreerd aan anderen te vertellen. Een zoodanig individu, bijna door elk en een iegelyk vermeden en ontvlucht, zoekt steeds be langstelling op te wekken, zich interessant te ma ken door het ten beste geven van alle mogelijke nieuwstijdingen, door hot debiteeren van de laatste kwinkslagen, jeu de mots, enz. welke men steeds behoorlijk in z'n zakboekje genoteerd vijidt. Hij leest couranten, maar enkel en alleen de advertenties. Geboorten, huwelijken en sterfgeval len van een geheel jaar en van de geheele stad kent hy van buiten. „Is het Leidsch Dagblad er al, jo»gen?" „Jawel Mneir!" „Nou geef me dat eens en één glaseen half glas bier." „Als je blieft Mneir." Nou alweer! roept de lozer ten hoogste ver baasd uit. „Hebben de heeren het al gezien „Wat?" „Hoort eens: Bevallen van een welgeschapen zoon mevrouw X.!" „Nou, wat zou dat?" „Wel in Januari heeft die mevrouw X. ook al haar gemaal verblijd met een zoon." „Laat eens kijken;" zijn vingers volgend, telt hij„Januari, FebruariAugustus. Acht maan den, 't gaat me een gangetje hoor, en dat voor lui, die het zuinig moeten aanleggen. Kolossale weelde. Enfin ik heb hun den kost niet te geven." De overigen hebben allen een blad van de Rot terdammer ter hand om hierachter het lachend gelaat te verbergen, maar steeds is het papier in trillende beweging. „Wat voor den drommelIs die kerel nu alweer dood; een maand of acht geleden is hij ook al gestorven!" Een gelijktijdige uitbarsting achter drie ver schillende Rotterdammers was het gevolg van dezen uitroep. „Die is goed, heel aardig, onbetaalbaar," beweerde de advertentie-lezer, toen hem na dit krassche feit eim elijk ook de waarheid duidelijk werd. „Ik zal hem onthouden;" hy durfde niet zeggen opschrijven. „Wacht, daar kunnen wy een grap van hebben; daar komt mynheer X. zelf in eigen persoon aan!" „Wel myn beste X.. van harte gefeliciteerd, t'huis alles wel?" „Dankje, dankje, alles uitstekend, opperbest, maar waarmee ben ik op dit oogenblik te felici- teeren?" „Kom, kom, hou je nu maar niet van den domme waarachtig, je behoeft je niet te schamen, al is liet dan ook wel een beetje gauw." LEIDSCH DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1