N°. 7957.
Woensdag 27 Januari.
A9. 1886.
feze (Qoarant wordt dagelijks, met uitzondering
ran &on- en feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenMA
Franco per poet*-*®'
Aftonderlijle Nommere.0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN:
Tan 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte. Toer het Inoas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
13)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
(Vervolg.)
Voor haar gezorgd had hjj, misschien niet zoo
als de natuur van Leonore, maar zooals de om
standigheden het gebiedend vorderden, en dat had
hen ook niet gescheiden. Wat hen ook eeuwig
scheidde, dat lag aan haar, dat was iets, waar
voor de mensch, maar niet de edelman vergif
fenis mocht schenken; en indien het gevoel van
twijfel, dat zich bij deze gedachte van hem mees
ter maakte, een verwijt was, dan kon dit slechts
daarin zijn grond vinden, dat Richard een wezen,
vanzoo geheel andere opvoeding dan hij zelf had
ontrukt aan eene sfeer, waarin het voor haar aan
geboren gebrek een zachter, over het algemeen
ander oordeel vond, dan in de adellijke kringen
van haar echtgenoot. Baron Richard meende zulks,
wilde het althans gelooven; Rieding, de burger
lijke vriend, had immers Leonore niet alleen ge
laten, maar had haar zelfs weggehaald uit het huis
van haar echtgenoot, zonder dién ooit een enkel
woord van berisping of opheldering te doen toe
komen. Waarom echter was zij Rieding niet naar
hier gevolgd, waar was zij gebleven, waar mis
schien gestorven? Toen Richard Von Braatz ter
stond na de uitspraak der scheiding, gedurende
welke zij, zooate het heette, op reis was, aan haar
advocaat had geschreven en naar haar verblijf had
gevraagd, had hjj een ontwijkend antwoord ont
vangen.
£jj woonde noch bij Rieding, noch bij haar broe
der, en na verloop van eenige jaren, bij eene her-
nieawde navorsching, had ook de laatste zijne ge
boorteplaats verlaten om in een naburigen staat
eene standplaats aan te nemen, waarvan niemand
hem kon zeggen, waar zjj eigenlijk lag.
Zonder dat hij er zelf op had gelet, was hij
onder deze overpeinzingen tot in de koele sche
mering van het woud gekomen, dat hier op eene
voortzetting van het park geleek en gedeeltelijk
tot Pauline's bezitting behoorde. Langzaam wan
delde hy naar den kant van het bosch toe, dat de
welige korenvelden begrensde en boven welke de
roode daken van het dorp en de slanke kerktoren
uitstaken. Het was een gezegend stukje aarde, en
Rieding zou hier, ondanks zijne ziekelijkheid, ge
lukkig hebben kunnen leven, dacht oom Richard,
toen hy vermoeid op een boomstronk ging zitten,
gelukkig, indien hjj eene vrouw had gehad, die
hem liefhad en begreep.
Liefde, liefde, hoe schoon zijt gij, hoe jong blijft
gij, hoe had de herinnering daaraan oom Richards
hart bewogen en zjjn levenslust staande doen
houden, al sprak hij ook toornig bjj zich zei ven,
dat liefde en teleurstelling een waren, dat zij de
vleugels laat zakken, indien de achting ze niet
omhoog houdt. Hy dacht immers ook niet aan het
einde, hij dacht aan het begin, het gelukspellend
begin, toen hij zijne jeugdige, schoone vrouw het
t zijner vaderen binnenleidde en den glans van
taar burgerlijke reinheid en deugd zegepralend
tegenover de verdienste van zijne voorouders in
de weegschaal wierp.
Hoe levendig stond zjj vóór hem met heur gou
den haar en oogen, waaruit levenslust en over
moedigheid straalden en zulk eene innige, innige
liefde! Oom Richard zou nauwelijks geschrikt zijn
geweest, indien zjj uit het bosch te voorschijn
ware getreden, dat achter hem ruischtehij wendde
zjjn hoofd ook vol verwachting om, als moest hij
iets zien, dat met zjjne gedachten overeenstemde.
Leonore in de frischheid harer jeugd en lieftal
ligheid, welke hem dertig jaren geleden had
betooverd, was het wel niet, maar toch eene
schoone, slanke meisjesgestalte wier blond haar in
den morgenwind fladderde, en die langzaam en
besohroomd naast een jongen man liep, die met
aandrang tot haar sprak. Hjj had zjjn gelaat van
oom Richard afgewend, dien het bosschage op
zjjne lage zitplaats bedekte, en deze kon evenmin de
woorden verstaan, daar er meer dan twintig schreden
tusschen hem en het jonge paar lagen. Maar toen
zjj dichter bjj hem langs kwamen om denbreeden
weg te betreden, die het woud van de velden
scheidde en naar het dorp leidde, zag hij, hoe de
jonge man met zacht geweld de teedere hand van
het jonge meisje vatte en deze hand schuchter
aan zjjne lippen drukte.
In het eerste oogenblik was oom Richard leven
dig verrast geweest, toen het jonge meisje met
haar goudblonde lokken zoo plotseling als het be
lichaamde beeld van zjjne herinneringen voor hem
verscheen. Maar vervolgens glimlachte hjj zelf
over de misleiding, zonder zich rekenschap te ge
ven, of zjj eene gelukkige of droevige was en zag
vol vriendelijke deelneming het paar na, dat klaar
blijkelijk nog in den eersten lentetjjd van het be
minnen en hopen was. Het jonge meisje droeg
zware rouwkleederen, welke de blankheid en frisch
heid van haar teedere huid nog meer deden uit
komen, en had haar hoed aan den arm hangen,
zoodat haar aangezicht vrij en onbeschaduwd bleef.
Zachtmoedigheid en vrede spraken uit haar jeug
dig gelaat, schuchterheid en zoete verrukking, toen
zjj naar de woorden van haar begeleider luisterde,
die in het begin geheel onopgemerkt voor oom
Richard was gebleven. Maar des te grooter was
zjjne verbazing, toen hjj, nu hij den begeleider
van het schoone meisje eindelijk een blik gunde,
in dezen zjjn neef Alfred Yon Braatz, herkende.
Vol sprakelooze verrassing keek oom Richard
hem bjjna met genoegen na, want nooit had hjj
een vriendschappeljjker gevoel voor Alfred gekoes
terd dan op dit oogenblik, nu deze het bewijs
leverde dat hjj, althans op het punt van liefde,
even bjj de hand en zelfstandig was als aMe overige
jonge mannen, die de Baron zoo hoog boven hem
had gesteld. Deze stille, beschroomde man, wien
zjjne moeder niet eens in staat had geacht om
zelf zjjn aanzoek bjj het meisje te doen, dat zjj
voor hem had uitgekozen, vond hier, zonder op
dracht of vergunning, tijd en gelegenheid om in
weerwil van de ontvangen aanwijzing op een ge
heel ander wezen te verlieven en dit gevoel oogen-
schjjnljjk ook vloeiend en zeker onder woorden te
brengen.
Oom Richard moest luid lachen, maar hjj deed
het met oprechte vreugde, zonder zich in zijn ge
moed om Pauline maar in het minst gekrenkt te
gevoelen. Was Alfred, zooals hij thans moest be
kennen, ook beter dan hjj had gedacht, voor Pau
line deugde hjj evenwel niet. Dat moest toch nog
een geheel ander man zjjn, een man, die niet alleen
liefde inboezemde maar ook eerbied.
Het bosschage had beiden spoedig aan het oog
van den Baron onttrokken, maar hjj kon niet na
laten hen verscholen na te kjjken en betrad daar
toe eveneens den rijweg, die langs den kant van
het woud liep.
Zjj sloegen den weg dwars door het veld, naar
het dorp, in, en oom Richard dacht er juist over
na, wie dit jonge meisje kon zjjn, toen hjj be
merkte, dat hij hier niet de eenige toeschouwer
was. Niet ver van hier verwijderd, hield onder de
boomen een heer te paard stil, half in zjjn zadel
staande, en zjjne oogen, die hij met zijne hand
voor de verblindende zonnestralen beschutte, onaf
gewend op het paar gericht. Aan den donkeren
baard en zjjne krachtige gestalte herkende oom
Richard terstond den rentmeester van Pauline,
dien hjj gisteravond over den hof had zien gaan,
en heden zoowel als gisteren maakten diens fiere
houding en schoone, mannelijke trekken een aan-
genamen indruk op hem.
Eene eenigszins sombere uitdrukking lag op het
gelaat van den jongen man, toen hjj zijne beschut
tende hand van zijne oogen wegnam, maar zij ver
dween onmiddellijk, toen hjj de blikken van een
vreemdeling op zich zag gericht. Langzaam reed
hij voorbij, zjjn oog vast en onafgewend op oom
Richard gevestigd houdende, en het scheen, alsof
hjj van kleur verschoot, terwijl hjj groetend zijn
hoed aanvatte.
Jaloezie, dacht de baron, misschien ook wat
schaamte, dat hjj als bespieder is betrapt, en hij
groette des te vriendelijker om den ruiter het pjjn-
ljjke gevoel wat te verlichten. Hjj geloofde thans
voor alles een sleutel te hebben gevonden, want
daar dit de rentmeester was, moest het meisje
noodzakelijk de boschwachters dochter zijn, die in
het dorp woonde, en die het gerucht reeds zjjne
verloofde noemde. Hoe wonderlijk toch de mensch
Terwijl Oom Richard Alfred prees, dat hij met
bescheidenheid erkende, dat Pauline te hoog voor
zjjne wensohen stond, keurde hjj het in het vreemde
jonge meisje sterk af, dat toch misschien door der
gelijke beweegreden kon worden verontschuldigd,
dat zjj een man, dien wjjlen mijnheer Rieding zoo
hoog had geschat, niet boven Alfred varkoos.
Intusschen liet onder al deze beschouwingen
zjjne maag haar rechten gelden, en hjj sloeg den-
zelüen weg naar het slot in, waarlangs de ruiter
uit zjjne oogen was verdwenen.
Toen oom Richard een kwartier later den hof
betrad, heerschte daar overal eene levendige drukte
knechten en maagden liepen heen en weer, de
stalknecht roste reeds het fraaie paard af, dat
de rentmeester straks had bereden, en een oude
bediende in grjjze livrei droeg op een met een
sneeuwwit servet overdekt presenteerblad een ont
bijt uit het heerenhuis naar het bijgebouw. Oom
Riehard hield zich niet lang met het maken van
vermoedens op, voor wien het kon zijn bestemd,
hjj dacht ondertusschen des te levendiger bij zich-
zelven en gaf aan een meisje, dat de trap van
het heerenhuis af kwam loopen, de boodschap om
de freule te vragen, of zjj hem vergunde het ont
bijt bjj haar te gebruiken.
In plaats van antwoord kwam Pauline zelve.
„Sedert wanneer maken wjj complimenten onder
elkander, oom Richard?" riep zjj uit. „Gij weet
immers, dat ik vroeg opsta en u dan toebehoor
met al mjjn tjjd en al mijne gedachten. „Kijk,"
vervolgde zij, de deur van een net vertrekje
openende, „is het hier niet aardig en ziet mjjne
ontbijttafel, waaraan ik u wachtte, er niet recht
aantrekkelijk uit? Gjj moet het u maar eens ge
makkelijk maken, deze leunstoel is de beste in
huis en staat hier voor papa, indien hjj eens be
hoefte aan rust heeft. Sigaren heb ik evenmin
vergeten en - wat zegt gjj er van, Oom Richard -
zelfs de kranten, waarvoor gjj mij vergeet, heb
ik met zelfverloochening laten komen."
„Dwaze meid," sprak hjj lachend, „zal ik dan
op den eersten morgen, welken wij te zamenzjjn,
zoo ongalant zjjn om de jongste krant voor jonger
en belangrijker te houden, dan u? Neen, leg ze
maar gerust aan kant, ik zal niet voor u onder
doen in edelmoedigheid. Ei, en uw stoel is zoo
voortreffelijk! En weet gjj wel kind, waarom hjj
mij nog veel betere diensten bewjjst dan aan uw
vader?"
Wordt ven~colgd.)