A°. 1885. nummer bestaat nit Tier Blades. V. 7909. Maandas; 30 November. iGeen wetenschappelijk verlies feze Qoarcnt wordt dagelijks, met uitzondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 28 ïïovemfoer. EIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. Oïïtoï^ole Konnisigeviagen. D; Burgemeester der gemeente Leiden biet op art. 21 der Wet van den 4den December 1872 No. 134); iie])<>t ter algemeene kennis dat in de afgeloopen week CivaUen van Roodvonk albier zijn aangegeven en dat lijders aan die ziekte zijn overleden, jijden, De Burgemeester voornoemd, lüovember 1885. DE KANTEB. hrgemeester en Wethouders van Leiden lren»en ter algemeene kennis dat de passage voor rij- en •tui»en over de brug aan de Mare tusschen de Bran- iju- enKlarenstegen van af Maandag 3 0 Nov. t, «edurende ongeveer acht dagen zal zijnafgesloten. Burgemeester en Wethouders voornoemd, eiden, DE KANTEB, Burgemeester. |Hov. 1885. E. KIST, Secretaris. [liet eene woord lokt het andere uit. Mijn vriend Huet, door een der sprekers in de neeoteraadszitting van den 19den November van onsequentie beticht, omdat hij, een tegenstander bezuiniging in zaken van kunst en wetenschap, bh verklaard had voor de opheffing van de Ge- leente-instelling tot vorming van O.-I. ambtenaren, jrantwoordt zich deswege in het Leidsch Dagblad 1.1. "Woensdag. Hy heeft, zoo schryft hij, het is ten gunste van het voorstel-Buys mede Aerteekend, omdat hij ten volle instemde met geen in dat adres wordt beweerd, dat nl. do l'dsche burgerij aan zulk eene instelling geene ihoefte heeft en haar ook niet mag stichten of iderhouden met het doel om vreemdelingen her- aarts te lokken. De kosten, zoo gaat hy voort, dus het hoofdbezwaar niet, hoewel het over ling verdient, of men zich die getroosten zal [or eene „overtollige" inrichting, en dat terwyl ook andere, nuttiger uitgaven te doen heeft, [et is, zoo besluit hij, de plicht der Regeering voor wetenschappelijke opleiding harer aanstaande inbtenaren te zcrgen; of deze schade lijden zal lor de opheffing, beoordeelt hy niet; maar „wijl docenten grootendeels te Leiden aan andore richtingen van liooger onderwys verbonden zijn i blijven, zal onze gemeente bij de opheffing der khool geen „wetenschappelijk" verlies ondergaan." Dit laatste moet ik my nu weder aantrekken, de openbare samenkomst van 13 November 11. ik de instandhouding van de Instelling bepleit 1 grond juist van het belang, dat de wetenschap de Hoogeschool bij haar voortbestaan hebben, oor nu stil te zwijgen zou ik allicht den schyn op ijj laden van toen, naar myn eigen bedaarder oor lel, te ver te zyn gegaan. Dat is in geenen deele het wal. Het kan zijn dat ik dwaal, maar het blijft pe vaste overtuiging, dat door de opheffing een nare slag zou worden toegebracht aan de Univer- teit en aan de gemeente, die haar herbergt. Men irgunne mij, in weinige woorden van die over ging rekenschap te geven. Wat niet rechtstreeks tot de zaak behoort, roer slechts even aan. Men stelt de vreemdelingen, rgelokt" moeten worden, tegenover de burgerij, noemt de Instelling „overtollig." Maar zijn en orden hare lessen dan niet ook door zoons van lidsche burgers gevolgd En kan men eene instel- die gedurende de weinige jaren van haar be- aan een betrekkelijk groot aantal harer kweeke- tot ambtenaren bevorderd heeft gezien, „over- noemen Dan toch alleen in dezen zin, dat, 'Jen zy er niet geweest ware, haar werk door ren zou zijn verricht. Maar hoeveel is er dan overtollig in de wereld? Het ziet er met do -sten, menschen en inrichtingen, slecht uit, wan- ?,-r te hunnen aanzien wordt gevraagd, niet of zy zich goed van hunne taak gekweten hebben, maar of die taak ongedaan zou zyn gebleven, indien zij niet hadden bestaan. Ook over de vraag, of de opheffing van de instelling op ons bevolkingscijfer invloed zal hebben, slechts één woord. Prof. Huet hoopt, dat de meeste docenten tot onze medeburgers zullen blyven be lmoren. Maar is het dan voor de beslissing, of men te Leiden blyven zal, onverschillig, welke betrek king men daar bekleedt En rekenen de geleerden, die uitsluitend door de Instelling aan Leiden ver bonden zijn, niet mede? Ik houd mij verzekerd, dat ook prof. Huet hen met groot leedwezen zou zien vertrekken. Doch nu de hoofdzaak. Ieder erkent, dat Neder land verplicht is zyne koloniën, inzonderheid den Oost-Indischen Archipel, te kennen, ja zelfs aan den ophouw der koloniale wetenschap zooals wy haar kortheidshalve noemen mogen een goed deel zijner krachten te wyden. Maar zal aan dien eisch worden voldaan, dan moet ook aan hen, die de koloniale wetenschap beoefenen, een werkkring en een be staan verzekerd worden. Slechts weinigen kunnen hun leven aan de studie besteden zonder daartoe op die wijze te worden in staat gesteld. Wie dus voor den man van studie hier te lande een werk kring opent, bevordert ongetwijfeld de wetenschap. Hij doet dat dubbel, wanneer hy hem in de gelegen heid stelt, niet alleen om zelf voort te arbeiden, maar ook om de kennis, die hy zich reeds verworven heeft, aan anderen mede te deelen. Onze Indische Instelling beantwoordt aan dien tweevoudigen eisch en is dus, alleen door haar bestaan, een dienst aan de wetenschap bewezen. En dit is geen afgetrokken redeneering, maar eon feit, dat ieder in het oog zou springen, indien ik namen noemde. Doch laat de personen er huiten blyven Er is moer. Onze Instelling staat naast die te Delft. Zoolang er niet ééne Rijksinrichting voor de opleiding van Oost-Indische ambtenaren is ge vestigd, moet ongetwijfeld het bestaan van meer dan ééne gemeente-inrichting als een voordeel worden beschouwd. De mededinging moge soms onaange name vormen aannemen en pijn doen, zy is en blijft op elk gebied een zegen. Neem den wedjjver weg, gij kweekt eenzijdigheid en opent de deur voor de traagheid. Maar laat my met langer redeneeren, als ware het de vraag, of ergens in ons vaderland eene Indische Instelling zou worden opgericht of blyven bestaan. De strijd loopt over zulk eene inrichting te Leiden. Nu weet ieder, wat dit beteekent. Volgens de Wet op het Hooger Onderwys is in de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte verkrijgbaar o. a. het doctoraat in de taal- en letter kunde van den Oost-Indischen Archipel. Te Leiden let welalleen te Leiden is het personeel van docenten in de vakken, welke tot dit doctoraat behooren, aanwezig. Drie hoogleeraren en één lector zyn uitsluitend met dat onderwijs belast om niet te spreken van hunne ambtgenooten in en buiten de Faculteit van Letteren, die in nauw ver wante vakken onderricht geven. Nu is het immers zonneklaar, èn dat eene Indische Instelling nergens meer dan naast die Faculteit op hare plaats is, èn dat, omgekeerd, die Faculteit er het hoogste belang bij heeft, met die Instelling in ééne stad gevestigd te zijn? Worden er onder de kweekelingen der Instelling gevonden, die in een of ander onderdeel der koloniale wetenschap wat dieper willen door dringen, de gelegenheid om de professoren te hooren staat voor hen open. En deze, wier leer lingen onder de studenten der Universiteit, uit den aard der zaak weinigen in getal zijn, achten het natuurlijk een voorrocht, ook buiten dien engen kring invloed te kunnen oefenen, on wel op dege nen, die later in den Oost-Indischen Archipel als PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer f 0.171. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incaa- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. vertegenwoordigers van Nederland zullen optreden en daar ook voor de wetenschap veel kunnen doen, indien hier de grondslag gelegd en de lust tot eigen studie ontwaakt is. De verzoeking om hierover breeder uit te weiden is groot, maar ik moet my bekorten. Ook schijnt de zaak my zóó evident, dat ik my van verdere toelichting mag onthouden. De reden, waarom niet temin zoo velen, en onder hen ook warme vrien den der wetenschap, hare belangen in de aanstaande beslissing van den Gemeenteraad niet betrokken achten, zal wel deze zyn, dat zy uitsluitend op „het ambtenaars-examen" hun oog gericht houden. Om dat examen en om het grootst mogelijk aan tal „punten" is het den kweekeling der Instelling te doen; wat heeft de wetenschap daarmede te maken? Ongetwijfeld zullen er zijn, wier eer zucht niet hooger reikt en die het dan ook aan de beste inrichting niet verder brengen dan tot de strikt noodige kennis. Maar zijn dan al de studenten onzer universiteiten blakende van liefde voor de wetenschap? Mogen wij niet dankbaar zijn en is niet aan het vaderland een groote dienst bewezen, indien e enigen worden opgeleid tot zelfstandige studie? De quastie zou myns inziens dan eerst zuiver gesteld worden, als men zeide; „de gemeente Leiden is niet rijk genoeg om zich deze kleine weelde te veroorloven, om onverplicht in het belang van het vaderland, van de wetenschap en van de Universiteit deze taak op zich te nemen en daaraan jaarlyks enkele duizenden guldens ten offer te brengen. Utrecht kan een ton gouds be schikbaar stellen voor de stichting van een acade mie-gebouw, Leiden moet zich het genot ontzeg gen van, op veel kleiner schaal, den bloei harer Universiteit, zijdelings maar krachtig, te bevorderen." Dat zou verstaanbaar zyn, maar tevens diep treu rig. Ik kan dan ook de hoop niet opgeven, dat onze vertegenwoordigers in den Gemeenteraadden toestand minder donker zullen inzien en voor deze, gelyk voor de andere behoeften, waarop prof. Huet wijst, de middelen zullen weten te vinden. Ook ditmaal zou de zuinigheid de wijsheid kunnen be driegen. A. Kuenen. Heden is aan de universiteit alhier de heer F. A. Versteegh, geb. te Banda-Neira (Molukken) bevorderd tot doctor in de rechtswetenschap, met academisch proefschrift, get.„De beteekenis van het woord „tegenwoordig" in art. 435 B. "W." De gemeenteraad alhier zal Donderdag a. s. eene vergadering houden, waarin o. m. aan de orde zullen worden gesteld het voorstel van mr. J. T. Buys, dr. E. F. Van Dissel en H. C'. Juta tot op heffing van de O.-I. Inrichting, het voorstel van den heer J. H. Donner tot vermindering van het onderwijzend personeel aan de scholen der 3de en 4de klasse en het plan voor den aanleg van een park op de Ruïne. Hoort men dikwyls by het optreden van be roemde kunstenaars het groote publiek klagen dat het aangeboden programma „te geleerd" is, dat al vindt de musicus genot verreweg het grootste deel van de toehoorders de uitvoering niet kon volgen, dan voorzeker is die klacht gisteravond niet geuit door de bezoekers van het Hollman's- Concert. Hoewel zulk eene klacht ongegrond is en alleen bewijst dat er in waarheid weinig muzikale hoor ders onder het groote publiek gevonden worden, dan toch verdient o. i. waardeering wanneer een programma ten gehoore wordt gebracht dat in den volsten zin des woords aan den smaak van allen en tevens aan de hooge eischen, welke men der kunst stellen mag, voldoet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1