7897.
^Maandag; 10 Noyember.
feuilleton.
ontmoeting op hot eiland Marken.
A0. 1885.
feze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fëpn- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden. per 3 maanden1.10.
franco per post1-40.
Afconderltfke Nommers0.05.
EEN VERHAAL.
Vervolg.)
it vertrouwde mij niet langer met dat woedende
nsch alleen en verliet zyne hut met de treurige
Jrtuiging, datal de welmeenende pogingen, die ik
Torende meer dan een jaar met zooveel ijver had in
't werk gesteld, by de uitkomst zonder eenig gevolg
te zijn gebleven. Door dit denkbeeld be
id en ontmoedigd, keerde ik naar mijne pasto-
terug, over het zoo even gebeurde nadenkende,
t kwam my meer en meer waarschynlyk voor,
(t de ongelukkige Smits bij tusschenpoozen aan
'gen van krankzinnigheid onderhevig was, en
deze door de oogenschijnlijk onbeduidendste
aken konden opgewekt worden. Het was blijk-
r, dat ik in myne schildering van de genoegens
huiselyken levens eone snaar aangeroerd had,
ker trillingen tot in het binnenste zyn er ziel
en doorgedrongen en aanleiding gegeven had
dat hij in een soort van razernij was verval-
waarvan de uitwerkselen van zulk een akeli-
aard waren geweest. Dat dit een en ander
ter in verband stond met eene geheime misdaad,
r Smits gepleegd, dit was een vermoeden, dat
vroeger bij mij eene groote mate van waar-
|nlykheid verkregen had en thans nieuwe
ontleende aan de woorden, die hem in zijne
■oering ontvallen waren,
gaf, ondanks al het voorgevallene op dezen
de hoop echter nog niet geheel op van nog
maal in mijne pogingen te zullen slagen en in
treurige gemoedsgesteldheid van Smits eene
~ame verandering teweeg te zullen brengen,
ik had by mijzelf besloten, ook in het vervolg
et mogelijke ter bereiking van dit doel in het
te stellen. Doch reeds na verloop van een
r dagen zag ik mij de gelegenheid daartoe op
onverwachtst ontnomen. Men berichtte my na-
jk, dat Smits gedurende den nacht met be-
van het vaartuig, dat hy bezat, het eiland
ten had, en wel, naar het scheen, met het
kerk om er nimmer terug te keeren, dewijl
in zijne woning een brief gevonden had, waarin
het gemeentebestuur kennis gaf van zijn voor-
en en het verzocht het weinige huisraad, dat
in zyne hut vinden zou, onder de armen van
oiland uit te deelen. Er werden vele gissingen
r de oorzaak van zijn overhaast vertrek ge
ld, en ofschoon ik misschien beter dan iemand
!rs in staat was de meerdere of mindere juist-
daarvan te beoordeelen, gevoelde ik mij echter
zeer geneigd, eenige inlichting ten dezen op-
te te geven, te meer daar zjj toch altjjd van
onzekeren aard zoude zijn.
was dan nu de ongelukkige Smits, wiens
erling en geheimzinnig karakter gedurende
verblyf op het eiland Marken tot zoovele ge-
n aanleiding gegeven had, en met wien ik
r dan een jaar in eene zekere betrekking ge-
n had, uit mijne nabijheid verdwenen, en nie-
d was in staat te bepalen, werwaarts hy zich
®von had. Ook verliepen er ruim vier jaren,
u weder iets van hem vernam. Welke om-
digheid aanleiding gaf dat ik andermaal met
m aanraking kwam, en weike gevolgen daaruit
vloeiden, wil ik thans kortelyk opgeven.
ler jaren waren er, gelijk ik zoo even zeide,
c-'Pen, sedert ik Sniits voor het laatst gezien
|dok ik had in dien tussclientyd myne gemeente
«arken verlaten en het beroep naar een wei-
dorp in Noord-Holland aangenomen. Dik-
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer/0.17$.
Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
werf echter dacht ik nog met genoegen terug aan
den tijd, dien ik op Marken doorgebracht had,
waar ik, niettegenstaande al de ontberingen en
ongemakken die aan het verblijf op een eiland
gewoonlijk verbonden zijn, dank zij der gulle en
oprechte geaardheid van de eenvoudige Markers,
zeer vele genoeglijke oogenblikken genoten had.
Doch zelden riep ik dien tijd voor mijne verbeel
ding terug, of aan de herinnering dier dagen paarde
zich de gedachte aan Smits, aan wien ik door die
banden van belangstelling en medegevoel verbon
den was, waardoor ieder hart, voor zachte men-
schelijke aandoeningen v&tbaar, zich verbonden
gevoelt aan een ongelukkigen natuurgenoot, ook
dan wanneer hij met grond vooronderstellen mag,
dat diens ongeluk geenszins aan de grillige lui
men van het noodlot, dat zoo vaak den onschul
dige bij voorkeur schijnt te vervolgen, maar veel
eer aan eigen misdaden moet toegeschreven worden.
Echter dacht ik weinig, dat ik Smits, nadat hij op
zulk eene overhaaste en onverwachte wyze mijne
tegenwoordigheid ontvloden was, nog eenmaal
weder ontmoeten zou, en hoe vurig ik ook ver
langde, nader met zijne levensgeschiedenis bekend
te worden, had ik de hoop daarop toch reeds ge
heel laten varen, toen het toeval ons opnieuw bij
elkander bracht.
Het was in het midden van den zomer. Door de
herhaalde aansporingen van een paar leden mijner
eerste gemeente in het land van Maas en Waal,
met wie ik in meer bijzondere vriendschapsbetrek
kingen gestaan had, was ik overgehaald, een reisje
naar Gelderland te ondernemen en eenige dagen
by hen te komen doorbrengen. Ik bevond my
thans op mijne terugreis. Met den postwagen van
Tiel was ik naar Utrecht vertrokken, met het
plan om van daar met de nachtschuit naar Am
sterdam myne reis te vervolgen. Tot mijne teleur
stelling was de roef der schuit afgehuurd, en ik
moest my derhalve met het zoogenaamde ruim
vergenoegen. Het was volgens gewoonte opgepropt
vol volk, en de benauwde lucht, die er heerschte,
maar meer nog de luidruchtige en ongebonden
taal, die sommige mijner reisgenooten zich ver
oorloofden, gaven my het vooruitzicht van een
niet zeer aangenamen nacht te zullen doorbrengen.
Ik had my in een hoek der schuit neergezet, waar
de schipper, waarschijnlijk bespeurende dat ik pre
dikant was, uit eerbied voor den stand dien ik
bekleedde, niet zonder eenige moeite, dewijl ik
wat laat kwam, eene plaats voor mij had doen in
ruimen. Met myne reismuts over ooren en oogen
getrokken, trachtte ik' eenige rust te genieten en
liet mij zoo weinig mogelijk in met de overige
reizigers, die zich in de schuit bevonden. Zoo had
ik het grootste gedeelte van den nacht reeds
doorgebracht, nu eens voor een oogenblik inslui
merende, dan weder geheel onwillekeurig naar de
zoutelooze aardigheden luisterende, waarop een
paar woordvoerders onder mijne medereizigers het
gezelschap bij aanhoudendheid onthaalden. Nu
kwam de schipper binnen om de vracht in te vor
deren. Ik richtte mij uit myne halfliggende houding
op; reeds was de dag volkomen aangebroken.
Eensklaps treft eene stem, die my bekend voor
komt, mijn oor; het was die van een der passa
giers, die met den schipper over de vracht sprak.
Ik zie op en durf nauw myne oogen gelooven
het is Smits dien ik gewaar word, ten minste zoo
myn gezicht mij niet geheel en al bedriegt, want
zijne gelaatstrekken hebben, sedert ik hem de
laatste maal ontmoet heb, eene merkelijke veran
dering ondergaan. Doch neen, ik kan mij niet be
driegen; een heldere straal der morgenzon ver
licht zyn gelaat, dat, ofschoon nog meer dan te
voren bleek en vermagerd, voor my echter ken
baar genoeg is. Met het hoofd op de borst geleund
en de oogen onophoudelijk op een en hetzelfde
punt gevestigd, zit hij daar en trekt door zyne
vervallen gelaatstrekken en zyne ingespannen, on
beweeglijke houding de opmerkzaamheid van en
kele reizigers tot zich, hetgeen hy echter niet
schijnt te bespeuren, of wat hem wellicht geheel
onverschillig is.
Men kan begrijpen, dat ik niet in gebreke bleef,
toen wij het doel onzer reis bereikt hadden en
aan de Beerebyt aan wal gestapt waren, mijn
ouden bekende, dien ik hier zoo toevallig weder
ontmoette, in het oog te houden ten einde met
de plaats werwaarts hij zich begaf, bekend te
worden. Hij stapte voor mij uit de stad in, zijn
weg nemende door de Utrechtsche straat, de Bo
termarkt over en zoo verder naar de Buitenkant
toe. Daar ik nu juist dienzelfden weg uit moest,
volgde ik hem op eenigen afstand en had op deze
lange wandeling overvloedig gelegenheid, hem met
eenige nauwkeurigheid op te nemen. Zijne kleeding,
ofschoon slordig en gehavend, duidde een niet
onbemiddeld man aan. Hy ging min of meer voor
over gebogen en met langzame en onvaste schre
den, zoodat ik, hoewel ook zeer langzaam voort-
wandelende, echter van tijd tot tyd een oogenblik
moest stilhouden om hem niet al te na op de
hielen te komen. Toen wij nabij het IJ gekomen
waren, was hy mij bijna ontsnapt. Hier namelyk
ontmoette my een myner kennissen, die my eeni
gen tyd ophield en, hoewel ik als op heeto kolen
stond en zooveel mogelijk het gesprek poogde te-
verkorten, my echter zoo lang deed vertoeven, dat
ik Smits geheel uit het oog verloren had. My van-
dit onwelkome oponthoud ontslagen hebbende,,
verhaastte ik mijne schreden, ten einde het ver
lorene in te halen en den persoon, in wien ik zulk
een levendig belang stelde, weder op het spoor te
komen. Gelukkig slaagde ik hierin zonder veel
moeitemijne blikken in alle richtingen wendende,
kreeg ik hem spoedig weder in het oog. Hij ging
over de brug, die naar de Nieuwe Stadsherberg
leidt. Juist in deze zelfde herberg was ik van
plan mijn intrek te nemen, voor zoolang myne
bezigheden my te Amsterdam zouden ophouden.
Byna gelijktijdig traden wij deze binnen. Ik zag
dat zijn blik terloops op mij vieldoch ik geloof,
dat dit geheel onwillekeurig geschiedde; ik kon
ten minste niet bespeuren, dat hy my herkende.
De knecht uit de herberg, wien het zonderling en
niet zeer gunstig voorkomen van den hem onbe
kenden reiziger in het oog viel, beschouwde hem
met eenige bevreemding en scheen niet dan schoor
voetende zyn verzoek om eene afzonderlijke kamer
te mogen hebben, in te willigen. Daar Smits na
genoeg te gelijk met mij in huis was getreden,
en ik by de lieden uit de herberg niet geheel on
bekend was, dewijl ik er te voren meermalen myn
intrek genomen had, vroeg men my, of ik ook
wist wie deze vreemdeling was. Ik had echter be
sloten, mij in geen bijzondere verklaring dienaan
gaande in te laten, maar daarentegen zorg te dra
gen, dat ik Smits niet uit het oog verloor, ten
einde, zoo mogelijk, zijne tegenwoordige verblijf
plaats op het spoor te komen, al zag ik my daar
door ook genoodzaakt myne tehuisreis nog eenige
dagen langer uit te stellen.
Andermaal echter ware ik in mijne pogingen
byna teleurgesteld geworden. Den geheelen dag
met bezigheden van allerlei aard overkropt, kon
ik eerst des avonds laat naar mijne herberg terug-
keoren. Er waren mij bovendien omstandigheden
voorgekomen, die het voor my volstrekt noodza
kelijk maakten, reeds den volgenden morgen, en
wel vroegtijdig, de terugreis naar mijn gezin aan
te nemen.
Wordt vervolgd,)