DSCH
nummer bestaat uit Brie Bladen.
0. 7897.
Maandag: 10 November.
A°. 1885.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
at moeten mijn jongens worden?
Leiden, 14 November.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER, COURANT:
j voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
pranco per post1-40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17|.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
seeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend.
Oilic-ioclo Kcnnisgeviugen.
I[Burgemeester der gemeente Leiden;
«r» 21 der Wet van den 4den December 1872
W]tU J
Uo 131);
I... (er alfemeene kennis dat in de afgeloopen week
^Tallen van Roodvonk zijn aangegeven en dat ge ene
C aan die ziekte zijn overleden,
f, -,en De Burgemeester voornoemd,
ivember'l885.DE KANTEI1.
wie zal dat uitmaken dan zij zelv'?
iar wat ze kunnen worden, daar valt over te
ten.
iyn ze zooals ze behooren Eene gezonde ziel in
gezond lichaam? Hebben ze wat geleerd, of
ze bezig te leeren? Vermoedelijk op eene H. B.-
jool? En zit er wat in?
jjnheor en mevrouw, dat komt alles terecht.
Ikt er u niet te ongerust over.
lén ding is te wenschen. Dat mijnheer uw zoon
groot fortuin te wachten heeft. Althans er
niet op laat voorstaan. Mannetjes met een
|oi figuur, mooie jasjes, aangegoten glacés, man
van diners en salons, worden zelden mannen.
|r spreken we niet over.
Baar jongens met een goed hoofd, een goed
een goeden wil en handen aan het lijf: die
ivan een allooi, waar wat van te wachten valt.
pat ze in de nijverheid gaan.
de nijverheid
zeker, in de nijverheid. Laat ze fabrikant
jrden, of hoofd van de eene of andere werkplaats,
ar goed overleg en goede smaak bij te pas
nen. Ons land heeft zulke mannen noodig,
dnoodig.
iingmensch van de H. B.-school; gij zet groote
ten op en doet gretig de vraag: „Is daar geld
Je te verdienen? Och, wijs me dan een artikel,
ar ik fortuin mee kan maken!"
Eilieve. Zijn dan al die Internationale Tentoon-
fellingen voor niemendal geweest? Wij bidden u,
den eersten den besten catalogus op, en zie
i in alle landen van de wereld de industrie aan
It werk is! Het oog duizelt van de verscheiden-
lid, van den overvloed, van de nieuwe vindingen,
laar gjj fortuin mee kunt maken? Waarlijk,
zit niet in het artikel. Dat zit in uw eigen
•ofd en in uw eigen handen. Wat zoudt ge ant-
«rden aan uw collega van het Gymnasium, in-
deze u vroeg„Wijs me de wetenschap,
arin ik een beroemd geleerde kan worden!"
jen tegen één, dat gij de eerste zoudt zyn om
lm toe te roepen: „Uil, studeer, en zie hoe ver
i het brengen kunt."
proeger hadden wij, Hollanders, geen tentoon-
pllingen noodig, om ons tot nijverheid aan te
«ren. Het was juist het tegenovergestelde van
nisde vreemdeling kwam bij óns om een lesje.
is nog niet lang geleden de groote tentoon-
p'ling te Amsterdam heeft bezocht, is willen
hopen - niet zonder een gevoel van weemoed
l wrevel vandaar teruggekeerd. Niet in de prachtige
pa van het ruime hoofdgebouw, waar alle Rijken
!r aarde hun kunstwerken hadden te pronken
was ons kleine land by machte mee te
®?en. Het had er zijne bescheiden plaats en liet
schittering aan anderen over. Maar daar kort-
aaast de kostbaarheden van den prins van
*--s, in een stillen achterhoek een zytrap epgaand
hot Rijksmuseum, bracht uw voet u naar het
■Md van vroeger eeuw, het Oud-Holland, het
r ''Holland, met al de herinneringen aan zijn
- dik verleden verbonden. Langs gangen, gesierd
kiijgstropeeën en veroverde vanen, betradt ge
daar die kamerkens, zooals ze bewoond waren
door onze Vaderen in de dagen onzer glorie. Het
Oudheidkundig Genootschap had er een eerbied
wekkend lijkfeest aan het voorgeslacht bereid, als
om ons, nog onder de bedwelming van anderer
glans, toe te fluisteren „Ziet wat we eenmaal
waren!" Daar, te midden van die gewijde erflating,
doemde onze oude grootheid weêr op voor het oog
onzer verbeelding, onze grootheid, toen wy zóó machtig
waren als Staat, zóó ryk door handel, zóó hoog van
kunst, zóó overmoedig in willen en doen, dat alle natiën
der wereld het hoofd ontblootten voor de majesteit
van het Nederlandsche volk. Daar dwaaldet ge
mjjmerend door hun uitgestorven woonvertrekken,
waarin geen enkel meubel, geen onkel sieraad was,
of het was het maaksel van Hollandsche handen.
Daar vondt ge geen enkele grondstof, welke niet
getuigde van het meesterschap der bewerkersvan
het stugste metaal tot de fijnste vezel; van den
hardsten steen tot het plooibaarste leemwerk
van beitel en naald, van hamer en penseel. En
in weemoedigen eerbied, onder wisseling van fier
heid en schaamte, liet ge voor u opleven, neen
niet alleen dat vorstelijk: Amsterdam, maar dat tal
van Oud-Hollandsche steden, die, rijk door den
handel, overvloedigen arbeid gaven aan bouwmees
ters, fabrieken en ambachten, zich badende in eene
weelde van kunstnijverheid, uit eigen volkskarakter
gegrepen, op eigen bodem ontstaan, door eigen
krachten bloeiend, en benijd door eiken vreemdeling.
Het getij is jammerlijk verloopen. Gelijk alle
landen eenmaal kwamen tot óns om onze meu
bels, ons smeedwerk, onzen goud- en zilverarbeid,
onze plateelen, ons weefsel, ons glaswerk, ons trijp
en fluweel, zoo gaat het geslacht onzer dagen voor
al deze dingen ter markt by het buitenland. Gelijk
onze vaderen schatten verdienden met het werk
hunner industrie, zoo werpen wy ons goud uit
met volle handen in den schoot van den wakkeren
werkman buiten onze grenzen.
Zeg niet, dat het niet diep bedroevend is, niet
diep vernederend bovendien, als wij zoo velen uit
ons Jong-Holland, de kinderen onzer Vaderen, de
schouders zien ophalen bij de vraag„Wat zullen
we beginnen?!" Zeg niet, dat we niet schaamrood
behoeven te staan tegenover die lamzalige ver
zuchting, iederen dag tot walgens toe vernomen:
„Er is van alles zoo véél; er is voor mij geen
plaats meer!" Ontken niet, dat het zich maar al
te vaak openbarende gebrek aan levenslust, aan
moed, aan veerkracht, laat staan aan geestdrift,
pyn doetSchreit het niet ten hemel, dat er geen
postje openkomt van burgemeester, bureelschrijver
of ambtenaar, of men vliegt en vleit, kuipt en
kruipt soms, om den voorrangTitel- en baantjes-
jacht, eene ryke party en geborgen-zyn is voor zoo
menigeen de laffe droom der toekomst!
Is het geen kanker aan het lichaam van ons
volk, dat onze voornaamste handel bestaat in den
handel in geld? Hoeveel groote geldhuizen zyn
er wel in de hoofdstad, en hoeveel commissionairs
planten zich in alle hoeken van kleinere plaatsen?
Als 's avonds de courant komt, turen duizenden
met gretige oogen hoe de Beurs staat, en menig
huisvader heeft rust noch duur, als de Spanjaar
den, de Turken, de Amerikanen wat gedaald zyn.
Ons nationaal kapitaal, ons maatschappelijk bloed,
onze handel- en nijvere levenskracht de Span
jaarden, de Turken, de Amerikanen spelen er mooi
weer van.
Onze Hollandsche Nijverheid bedelt om brood.
Zij gaat als langs de huizen en vraagt: „Help
myZij laat de scheuren aien in haar afgedragen
kleed en fluistert: „Zóó moest ik vervallend" Zij,
onze deftige, fiere, trotèche ïijverheid van voor
heen; zij, die honderde vakken van kunst en am
bacht bloeien deed, die duizenden getouwen snorren
liet, die tien- by tienduizenden gezinnen welvaart gaf
Wie wil, kan haar mee opbeuren tot nieuwe veer
kracht. De bouwkunst eischt frisscher vormen,
het meubelwerk vordert kiescher smaak, de ver
siering in woning en huisraad verlangt behagelyker
tooi, de weelde begeert kunst. Honderd wegen
staan open voor Hollandsche oogen, die op de
Wereldtentoonstellingen de oneindige industrio van
den vreemdeling hebben aangestaard.
„Wat moeten myn jongens worden?" Niet allen,
als 't u belieft, advocaten, doctoren, ambtenaren,
officiers. Ook deze zyn er noodig, zeker. Maar wy
zoeken ze niet. Ze zyn er in overvloed. Industrieelen,
fabrikanten, bouwmeesters, mannen van nijverheid
zoeken we uit de jongelingschap der Burgerscholen.
Een onzer geleerden heeft, lang geleden, zoo waar
gezegd: „Wanneer gy u verheugt in de tallooze voor
werpen van nuttig gebruik, in de velerlei genietin
gen en geriefelijkheden des levens, tot welker ver
krijging vernuft en nijverheid de wonderkrachten
der natuur hebben aangewend, acht dan hoog de
natuur-, schei- en werktuigkunde, welke de eigen
schappen en werkingen der krachten hebben uitge-
vorscht en leeren toepassen." En waartoe worden
dan die vakken tegenwoordig aan iederéén geleerd?
Omdat ze meer dan ooit den vruchtbaren bodem
helpen vormen, waarop het werk der handen kan
tieren.
Ook komt de kunst ons te hulp. Een der jongste
nommers van den „Spectator" vermeldde, dat de
groote Alma Tadema de teokeningen op zich had
genomen voor een meubelmaker, die eene zaal te
meubelen had voor een rijken lord. Zulk een door
luchtig voorbeeld is goud waard. Allengs komen
de tijden terug, toen een Albert Durer het niet
beneden zich achtte schetsen te leveren voor be
hangsels, een Rafaël patronen ontwierp voor tapij
ten, en onze oude schilders werkten voor de por-
celein-fabrieken te Delft en aan den Amstel.
Wy juichen er in, dat de zonen van ons ge
slacht worden heengezonden naar den weligen
bodem onzer Koloniën, waar onze handel moet
herbloeien. Maar niet minder zullen wy er in
juichen, als ze tijdelijk uitgaan naar eene andere
richting in den vreemde, in Europa en in Amerika,
om vandaar terug te keeren, met eigen nationaal
karakter naar ons land overbrengend wat ze daar
op het gebied van Nijverheid hebben opgedaan.
En zou daarvoor dan ook hier geen toekomst
zijn? Een toekomst eervol en benijdenswaardig?
Het kleine Delft heeft in zjjne wallen twee groote
voorgangers. De fabriek van Thooft en Labouchère
zend haar waren uit naar alle landen, omdat zy
haar arbeid door de kunst wist te adelen. De naam
van Yan Marken heeft zich geridderd, al had 's lands
Regeering dat ook niet door haar uiterlijk teeken
beaamd. De een heeft betoond, hoe Oud-Holland in
Jong-Holland herleven kan; do ander bewijst, hoe
het ideaal van verhouding tusschen patroon en
werkman vol zegen kan worden verwezenlijkt.
Onze tyd spreekt eene ernstige taal. Hy heeft
zijne dringende nooden. Hy vraagt om arbeid, en
door arbeid brood. Help u zelv' en help uw be-
hoeftigen broeder, gy die vraagt: „Wat moeten
myn jongens worden!" Vorm ze tot mannen, zelf
standig en stevig. Laat ze een ruimen blik slaan
om zich heen, en een diepen in zichzelv' het
nijvere Vaderland zal en uwe zonen dankbaar zyn.
A. C. KRUSEMAN,
November Lid van de Ned. Maatschappij
1885. tor bevordering van Nijverheid.
In de vergadering van den Gemeenteraad alhier,
welke a. s. Donderdag zal gehouden worden,
zullen o. m. worden behandeld het voorstel van
de heeren mr. T. T. Buys, dr. E. F. Van Dissel