I)e ontmoeting op liet eiland Marken.
Feuilleton.
N°. 7883. Vrijdag 30 October. A°. 1885.
feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van §on- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
3)
EEN VERHAAL.
Vervolg.)
Toen ik hem myn plan toevertrouwd had om
hem naar den vuurtoren te vergezellen en daar de
uitwerkselen van den storm op zee meer van
nabij gade te slaan, zag hi mi met een komiek
gezicht aan, terwil hi de pruim tabak, die hi in
den mond had, van zijn rechterkakebeen naar
het linker verplaatste en mi vervolgens met de
lantaarn, die hij in de hand hield, van het hoofd
tot de voeten belichtte. Vervolgens schudde hi
het hoofd en wendde zich om, als wilde hi zijn
weg vervolgen, zonder mi met eenig antwoord te
verwaardigen. De schoolmeester, over de zonder
linge en niet zeer beleefde handelwize van den
ouden man vertoornd, was op het punt om duch
tig tegen hem uit te varen, toen ik, dat voorko
mende, den gri'saard bij den arm vatte en hem
vroeg, waarom min voorstel hem zoo vreemd
voorkwam, dat hi zoo dadelijk van de handwees.
„Denkt gi dan," gaf hi mi eindelik ten ant
woord, „dat wi eene onbeduidende regenbui als in
het voorjaar of den zomer te gemoet gaan, of dat
op zin hoogst de wind wat hevig uit het noord
westen waaien zal Ik verzeker u, dat eer er een
half uur voorbi is, de vreeseli'kste storm, die ooit
over dit eiland losgebroken is, rondom ons zal
woeden, en dat wi nu reeds niet dan met moeite
den vuurtoren zullen kunnen bereiken."
„Het was juist om dezen nachtelijken storm in
de nabijheid der zee gade te slaan dat ik u ver
gezellen wilde," zeide ik. „Ik ben daarenboven
van een minder vreesachtige gesteldheid dan gi
schint te vermoeden, en de storm moge zoo hevig
woeden als hi wil, ik verzeker u dat mi dit niet
beangstigen zal. Doch indien gi wezenlik zulk
een ontzettend onweder te gemoet ziet, dan moest
het u, dunkt mi, verheugen, dat ik u in uwe een
zaamheid gezelschap kwam houden. Gi begint
oud te worden, en zoo alleen te midden van aide
akeligheden van nacht en onweder.
„Oho," viel de oude mi in de rede, „wat zou
dit te beduiden hebben Er is reeds menige storm
over dit hoofd gevaren zonder het te deren, toen
ik op nog jeugdiger leeftid was, zoodat ik thans
niet meer behoef te vreezen dat de bliksem mine
gryze haren zal treffen. De boom werd gespaard,
toen het groene hout nog vol sappen en leven
was; waarom zou dan nu de oude vermolmde
tronk, die nog slechts korten tid noodig heeft om
geheel te vergaan, zoo gewelddadig ontworteld en
verbrijzeld worden Doch indien gij bi uw voor
nemen blift volharden en mi gezelschap houden
wilt," dus ging de oude man voort, naar het mij
toescheen, niet geheel ongevoelig voor de bezorgd
heid, die mine woorden ten zi'nen opzichte aan
den dag gelegd hadden, „zoo haast u; want ieder
oogenblik dat wi hier nog bliven vertoeven, zal
ons moeieliker maken op de plaats onzer bestem
ming te komen nog eer het onweder zine hoogste
woede bereikt heeft, en ik vrees, dat ik mi hier
reeds al te lang opgehouden heb."
Dit gezegd hebbende, sloeg hi zonder naar mi
om te zien den weg in, die naar de vuurbaak
leidde, en ik voegde mij bi hem, na terloops min
vriend den schoolmeester goeden nacht gewenscht
en hem verzocht te hebben, dat hi zich niet ver
der bekommeren zou over de wijze, waarop ik den
nacht zou doorbrengen.
Zwijgend vervolgde ik gedurende eenige oogen-
blikken met mi'n bejaarden leidsman min weg.
De oude man scheen in gedachten verzonken te
zin, en ik zelf was te zeer verdiept in het be
schouwen der zwarte wolken, die met vliegende
vaart door de lucht snelden, om naar stof tot
eenig gesprek te willen zoeken. De maan, die
reeds sedert een paar dagen aan het afnemen was,
thans langzaam uit zee opkomende, verfde met
een donkerrooden glans de wolken, welke zich
aan die zide aan den horizont samenpakten, en
leende eene sombere pracht aan de dikke dampen,
uit welke men hier en daar reeds een vlammen-
den bliksemstraal zag te voorschin dringen. Al
lerhevigst was het geweld van den bulderenden
storm, en schoon wij den wind meestal op zij
hadden, draaide echter het pad, waarlangs wij
gingen, met zoovele kronkelingen, dat wi nu en
dan vlak tegen den wind in moesten, hetgeen mi
niet weinig vermoeide, ofschoon de oude, die mi
vergezelde en hierover kon ik mij niet genoeg
verwonderen, steeds met denzelfden stevigen
tred bleef voortwandelen. Ons pad was bovendien
niet zeer gemakkelik, daar het door den regen in
een allerongunstigsten toestand gebracht was en
telkens werd afgebroken door de menigte kleine
kanalen, die het gansche eiland doorkruisen en
welke men langs smalle houten bruggen overtrek
ken moest, niet zonder groot gevaar van in het
water terecht te komen.
Op deze wi'ze was ik ruim een kwartier uurs
met min makker voortgegaan, toen het onweder
op eens in volle woede losbarstte. Ik zal niet be
proeven, het in al zijne vreeselijke schoonheid af te
schetsen; hiertoe zouden mijno krachten te kort
schieten. Ook wil ik wel bekennen dat ik op dat
oogenblik in geen zeer kalme gemoedsstemming
verkeerde, en dat ik niettegenstaande den moed
en de sterkte van ziel, welke ik mijzelf toegeschre
ven had, heimelik begon te wenschen dat ik aan
den welmeenenden raad van den schoolmeester
het oor geleend en van min voornemen om mij
in dit onstuimige weder op weg te begeven afge
zien had. Het berouw kwam echter nu te laat,
en er bleef mi niets anders over dan met gela
tenheid en standvastigheid het hoofd te bieden
aan de ongemakken en gevaren, waarin ik mi
geheel vrijwillig gestort had.
Min geleider had zich, zoolang de storm op den
gewonen voet was bliven voortduren, bij aanhou
dendheid met zine gepeinzen onledig gehouden en
geen woord laten hooren. Thans echter, uit zine
mimering ontwakende, hield hi een oogenblik
stil, wendde zich tot mi en zeide:
„Welnu, is mijne voorpelling niet spoedig genoeg
vervuld? Hebt gij ooit zulk een verschrikkelik
weder gezien Sinds bi'na dertig jaren heb ik min
post op het eiland waargenomen, maar nooit be
leefde ik iets dergehjks."
Dit gezegd hebbende, vervolgde hi zin weg
weder, zin lantaarn zooveel mogelik in zulk eene
richting houdende, dat het flauwe schinsel van
het licht zich over ons pad verspreidde. Verblin
dende bliksemstralen doorkliefden van tid tot tid
de samengehoopte wolken, en de donder rolde met
zulk een ontzettend geweld door de lucht dat men
somtids vreezen moest, dat de lage grond, waar
over onze weg liep, door den vreeselijken schok
onder onze voeten zou wegzinken. Daarenboven
was de reeds vroeger zoo hevig woedende storm
thans in een volslagen orkaan overgegaan, welks
daverend geloei zich aan de rollende donderslagen
paarde en de akeligheden van deze verschrikke
lijke oogenblikken verdubbelde.
Hoe moedig ik mi ook dikwerf te voren bi
soortgelike gelegenheden betoond had, was thans
echter mine standvastigheid op het punt van te
bezwiken, en meer dan eenmaal zweefde de vraag
mi op de lippen, of er niet eene woning in de na-
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Yan 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171.
Grootere letters naar plaatsruimte. Yoor het inoas»
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
bijheid was, waar ik mi eenigen tid voor de woede
van het onweder in veiligheid zou kunnen stellen.
Doch een zeker gevoel van schaamte hield mi
terug. Ik kon het niet over min hart krigen,
mijne angstvalligheid aan min geleider te kennen
te geven in wiens tegenwoordigheid ik mi nog
weinige oogenblikken te voren zoozeer op min
onversaagdheid beroemd 'had. Ook scheen de oude
man, ofschoon hi van tijd tot tijd eenige woorden
prevelde, die op de hevigheid van het onweder
betrekking hadden, er ver af te zijn van in mine
vreesachtigheid te deolen, en ik moest mij ten
hoogste verwonderen over het gemak, waarmede
hij niettegenstaande zin vergevorderden ouderdom,
al de moeielijkheden die ons omringden, wist te
boven te komen en ze ook gedeeltelik voor mi, voor
wien dat meer bezwaren inhad, uit den weg te ruimen.
Terwil ik dus met vrij wat moeite min weg
vervolgde, en min geleider zine schreden ver
haastte, dewil er reeds eene volslagen duisternis
heerschte, en hij dus vreesde, te laat op zijn post
te zullen komen, werd ik op een geringen afstand
aan mijne rechterzijde een licht gewaar, dat blik
baar uit een woning te voorschijn kwam. Onbe
kend met de plaats waar ik mij bevond, en met
den afstand die ons nog van den vuurtoren scheidde,
kwam het mij verkieseliker voor deze woning
binnen te treden en er desnoods den nacht door
te brengen, dan in dit weder mi'n tocht verder
voort te zetten. Ik gaf mijn voornemen aan min
metgezel te kennen, die eenige schreden vóór mi
uitging. Hi gaf, snel voortstappende, mi een paar
woorden ten antwoord; doch het geloei van den
wind verdoofde zine stem, zoodat het mi onmoge-
lik was hem te verstaan. Ik liet hem dus zijn pad
verder alleen vervolgen, en sloeg rechts af naar
de plaats, waar de flauwe schemering van het
licht zich verspreidde.
Binnen weinige oogenblikken bevond ik mi in
de nabiheid van een klein huisje, dat aan de voor-
zide met één venster voorzien was. Door de kleine
glasruiten drongen de zwakke stralen van het
licht, dat mine opmerkzaamheid had tot zich ge
trokken. Juist brak nu de maan door de haar om
ringende wolken heen en verlichtte het uitwendige
der woning, waarvoor ik stond. Bij den eersten
blik, dien ik nu op het huis sloeg, herkende ik
dadelik het verblijf van den zonderlingen onbe
kende, die reeds des middags mijne nieuwsgierig
heid had gaande gemaakt, en wiens vreemde le-
venswize en gemoedsgesteldheid teen het onder
werp tot min gesprek met den schoolmeester
hadden opgeleverd. Ik zag mi dus nu geheel on
verwachts de gelegenheid aangeboden om dezen
vreemdeling wat meer van nabi te leeren kennen,
en ik besloot terstond zooveel mogelik daarvan
gebruik te maken.
Eer ik echter aan de deur der woning aanklopte
en met min verzoek om het einde van den nach-
teliken storm onder dit dak af te wachten, voor
den dag kwam, besloot ik terloops een blik door
het venster te werpen, ten einde te onderzoeken
of de bewoner van het huis zich daarbinnen be
vond. Opnieuw lag alles rondom mi in eene dikke
duisternis gedompeld; want de maan was slechts
voor een oogenblik door de menigte der rondom
haar saamgepakte wolken heengedrongen en had
zich weder in haar ondoordringbaren sluier gewik
keld. Nog steeds bleef de storm met dezelfde hevigheid
voortwoeden, en het was somtids moeilik het geloei
van den wind te onderscheiden van het geratel der
rollende donderslagen. Ook de bliksem vertoonde zich
nog bi tusschenpoozen met zine verblindende en
kronkelende stralen nu eens aan den noordeliken of
westeliken, dan weder aan den tegenoverliggenden
gezichteinder.
Wordt vervolgd.)
LEIDSCH ?l8lS DAGBLAD.