Feuilleton.
CONTRASTEN.
feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
N°. 7855. Maandag September. A°. 1885.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
2)
Novelle vail EMIL MARRIOT.
„Eines schickt sich nicht fvir Alle."
Goethe.
Vervolg.)
„Soupeeren? Ach, gij hebt gelijk! Ik had het
geheel vergeten. Maar ik moet eerst aan Melanie
schrijven. "Wacht maar een oogenblikik ben
terstond gereed."
Dit oogenblik duurde meer dan een half uur.
Paul, die aan het raam stond, keek dikwijls
schuin naar zjjn schrijvenden vriend, en zoo dik
wijls hij diens glimlachend, zalig tevreden gelaat
zag, toonde de uitdrukking van zijn gezicht hoe
langer zoo meer ontstemming en kwaden luim.
„Ben je nog niet klaar?" vroeg hjj eindelijk.
„Dadelijk! Dadelijk! Nog maar „uw u innig lief
hebbende Eugenius".zoo nu het adres
het lieve kindwat mooien naam heeft ze
Melanie INu had ik haast een verkeerd num.
mer van het huis opgegeven.Het ongeluk was
zoo groot niet geweest, want daar ik haar allen
dag schrijf, kent de brievenbesteller haar naam al.
Het is haast niet meer noodig het nader op te
geven. Hebt gij een postzegel bij u, Paul?"
„Daar," zei deze er hem een gevend, „zulke
brieven te lezen zou voor niet-verliefden stellig
een braakmiddel zijn."
Eugenius keek hem lachend aan. „Gij zyt aller
liefst!" riep hjj uit; „dat verdrietig gezicht staatu
zeer goedals gij morgen ook zulk een bemin
nelijke brombeer zijt, zal Melanie zich ziek lachen
over u."
„Dat zal ze wel niet," bromde Paul tusschen de
tanden, „zet uw hoed op, laat ons gaan soupee
ren, en laten we Melanie voor vandaag met rust.
deze zaak walgt mij bepaald."
Eugenius lachte, nam zijns vriends arm en bei
den gingen uit.
IE
Dombach, een uitspanningsoord voor de bewo
ners der residentie, ligt in de nabijheid van Wee-
nen en heeft voor minstens tweemaal zoo veel
stof. Een kwartieruurs van het plaatsje verwijderd,
vindt men weiden, bosschen en heuvelsmen meent
uren ver van het gedruisch der residentie te zijn
en geniet eene zachte, lieflijke lucht. DatDornbach
vervelend genoeg is om iemand in slaap te doen
vallen, behoort tot zijne hoedanigheid van zomer
verblijf bij Weenen, want datzelfde voordeel heb
ben al die nesten rondom de stad! Men gaat in
den regel gaarne weer naar de zoo gelasterde, ver
achte, groote stad terug. Ik weet niet of dit het
gevoelen van alle menschen isstellig echter werd
het door eene jonge, omstreeks twintigjarige dame
gedeeld, die in het namiddaguur op eene eerste
verdieping aan het venster stond en geeuwend in
den tuin beneden haar keek, waarin twee kinde
ren speelden. In hare nabijheid zat eene oudere
dame eene courant te lezen.
„"Wat is het vandaag weer vervelend," zeide het
jonge meisje verdrietig, terwijl haar voorhoofd be
trok „men zou meenen, dat de dag niet ten einde
zou komen."
„Waarom Eugenius niet schrijft!" viel de dame
baar in de rede.
„Wat helpt mij zoo'n brief?" zeide het meisje
ontevreden, doch hare trekken klaarden terstond
op toen op dit oogenblik het dienstmeisje binnen
trad en der juffrouw een brief overhandigde. Lang-
zaam maakte de jonge dame dien open, glimlachte
onder het lezen herhaaldelijk en vouwde hem on
verschillig weder toe.
„En wat schrijft hjj?" vroeg de dame.
„Och, altijd hetzelfdeZjjne brieven geljjken allen
op elkaar. Het gevoel voert den boventoon,
l'esprit brille par son absence; die teedere liefdes-
epistelen worden letterlijk eentonig."
„En gjj hoe langer meerj eischender, mijn
kind," zeide haar moeder, „wat wilt gij dan dat
hjj u schrjjven zal?"
„Ik weet het niet," zeide het meisje met een
bekoorlijke uitdrukking van vermoeidheid in haar
fraai gelaat, „maar anders dan hjj doet.Gjj
weet immers hoe lief ik hem heb maar mjjn
engagement is zoo eentonig, zoo vermoeiend als
een reeks van schoone dagen ik zou afwisseling,
onweder of een einde willen hebbenwas ik
toch maar eene jonge vrouw!"
„Je zult het nog vroeg genoeg worden," zeide
de dame, „en dan zult ge nog dikwijls naar uw
schoon, rustig engagement verlangen. Er volgt
zelden iets beters."
Het meisje zuchtte, geeuwde, nam den brief
weder ter hand en zeide eindelijk met meer leven
digheid: „Nu groot nieuws, mama. Eugenius komt
ons van avond een bezoek brengen."
„Dat is lief."
„Ach, luister dan toch tot het eind! Dat Euge
nius komt is immers niets bijzondersmaar
dat hjj zjjn vriend dr. Arnow medebrengt, dat
klinkt vrjj wat beter.Zal ik eene andere japon
aandoen, Mama, of kan ik in deze blijven?"
„Wel zeker. Deze staat juist goed. Maar steek
eenige bloemen in uw haar".
„En gjj Mama, zie gjj naar de kinderenIk wed,
dat Karei weer vuile handen heeft en Emma er
niet beter uitzietik zal de kamers opruimen."
De beide spelende kinderen werden uit den tuin
in de kamer geroepen, gewasschen en opnieuw
aangekleed.
„Wie komt er toch?" vroeg de tienjarige Karei,
„voor mjjnheer Eugenius maak ik zulk eene be
weging niet."
„Een vreemde heer zal mede komen, gjj moet
zoet zijn kinderen."
„Zeker, mama", zeide het kleinere meisje, een
zacht, stil kind, terwijl de knaap zjjn zuster, die
met den kam op hem afkwam, ontsnapte en den
tuin invloog.
„Maar Karei!" riep Melanie terwjjl zjj moest
lachen. De kleine Emma volgde haar broeder.
Spoedig na dit tooneel hield een rijtuig- voor de
deur stil.
Karei snelde de gasten te gemoet. Eugenius
hief den jongen op en kuste zjjne roode lippen.
„Mijn schoonbroertje," zeide hij glimlachend te
gen Paul, wien de knaap nu onbeschroomd de hand
toe stak.
„'kZal wel grooter worden!" riep Karei hardop,
keek den vreemden nieuwsgierig aan en sprong
heen. Emma had zich niet naderbjj gewaagd.
Nu trad een slank meisje, met een fraai, maar
tameljjk hoogmoedig gelaat, de heeren te gemoet;
haar gang was veerkrachtig, haar rjjk haar van
oen lichtbruine kleur, terwijl een paar bleekgele
rozen er tusschen door zichtbaar waren.
Achter het meisje kwam hare moeder.
„Mevrouw de weduwe Berger, sta mij toe U
mijn vriend en compagnon, Dr. Paul Arnow, voor
te stellen," zeide Eugenius, terwijl Paul beleefd
maar koel boog.
„Wij hadden Eugenius reeds lang verzocht U in ons
huis in te leiden, Doctor," zeide de weduwe, „het ver
heugt mij zeer U bjj ons te zien, ik hoop, dat
fzjj wist blijkbaar niet wat zjj hoopte) gjj dezen
avond in ons gezelschap zult doorbrengen."
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
„Zeer vriendelijk, mevrouw," zeide Paul en boog
opnieuw. Tegeljjkertjjd wierp hjj een scherpen on
derzoekenden blik op het jonge meisje en bemerkte,
dat zjj hem even vast en uitvorschend aanzag.
Er ontstond eene kleine pauze, die allen in ver
legenheid bracht.
„Willen wjj niet eens gaan wandelen," vroeg
Eugenius, zich naar Melanie keerende.
„Als de heeren er lust in hebben," zeide deze
met een licht schouderophalen.
„Ik ben geheel van uw gevoelen, lieve Euge
nius," voegde de oude dame des te vriendelijker
er bij, „de avond is te heerljjk om dien in den
tuin door te brengenhaal mjjn hoed en mjjn
mantel, Melanie! Mogen de kinderen meegaan?"
„Gjj zijt wel goed, Mama," riep Karei, terwjjl
Melanie zich zwijgend verwijderde, „maar wjj blij
ven liever hier."
Eugenius was zjjn bruid gevolgd.
Hij haalde haar op de trap in.
„Wat scheelt er aan Melanie?" vroeg hjj en
bracht hare hand aan zijne lippen, „gjj zijt uit uw
humeur."
„Uw vriend bevalt mjj niet," antwoordde Mela
nie, „ik voel dat hjj ons niet kan uitstaan."
„Waarom zou hjj dat?" vroeg Eugenius, en toen
zjj hem, daar hjj haar aan zjjne borst wilde druk
ken, tameljjk krachtig terug duwde, vroeg hjj ge
krenkt: „waarom wilt gjj mjj niet een kus geven?"
„Ik wil Mama niet laten wachten," hernam
Melanie, en liep ijlings weg.
Toen zjj met een sierljjk hoedje op en Mama's
hoed en sjaal in de hand terugkwam, vond zij
Eugenius nog op de trap staan.
Hij keek zeer ernstig.
„Zjjt ge boos op mjj?" vroeg Melanie met de
beschermende goedheid van een verwend, vertroe
teld schepsel en stak haar arm door den zjjnen,
„waarom zjjt ge gisteren niet gekomen?"
„Hebt ge me daarom geen kus gegeven vroeg
Eugenius verheugd.
„Ja" antwoordde zjj lachend, hoewel zjj de waar
heid niet sprak en zjj stak hem hare roode lippen
toe, die hjj eens, tweemaal kuste, en misschien
zou hjj wel het dozijn hebben volgemaakt, als
Melanie niet gezegd had „wjj moeten ons haasten,
want Mama zal ongeduldig worden, bedenk toch,
dat zij met uwen vervelenden vriend alleen is 1"
Eugenius lachte, volstrekt niet verstoord, naar
het scheen, en geheel opgevrooljjkt kwam het
jonge paar weer in den tuin aan.
Men ging op weg.
In het begin gingen Melanio en Eugenius voor
uit, Mama en Paul volgden op geringen afstand.
Melanie legde er zich op toe den teederen toon,
dien Eugenius aansloeg, bedaarder te stemmen,
want zij voelde, dat zjj door Paul gadegeslagen
werd en vermoedde dat deze haar en haren ver
loofde bij zich zelf bespotte.
Mama minder scherp ziende, sprak hartelijk over
het geluk harer dochter en de schitterende hoeda
nigheden van Eugenius, en vroeg den jongen ad
vocaat of hjj ook reeds aan het huweljjk gedacht
had?
„O, neen! mevrouw, nog nooit," zeide Paul meer
scherp en heftig dan juist beleefd kon heeten.
Eugenius had eenige veldbloemen geplukt en
stak die in het haar zjjner bruid.
„Wat staat dat goed, nietwaar?" vroeg hjj, naar
zjjn vriend omziende.
„Verrukkelijk," zeide deze niet zonder een wei
nig ironie te laten doorklinken.
Molanie zag hem weder snel en doorborend aan
en dacht: „die man is mjjn tegenpartij."
Nadat men een poos gewandeld en weer gerust had,
werd er besloten den terugtocht aan te nemen.
(Wordt vervolgd.)
LBIDSCH sSÉÉIj DAGBLAD.