bij ons heeft de beschaafde man slechts een enkele
vrouw. Het concubinaat wordt er erkend, maar
vernedert den gehuwden man. Sakurada was geen
vreemdeling in Europa; hy was te Rome geweest.
pleiter zal van diens houding daar niet spreken,
niaar constateert dat Sakurada wist en weten kon dat
bij niet mocht handelen als hy deed met deze vrouw,
die zich aan hem vertrouwde, die haar aanvankelijke
repulsie overwon, aan wie hij alles beloofde en
ten slotte liet heengaan. Als deze vrouw niet haar
rehabilitatie beoogde met haar komst naar Hol
land, dan had zij geen 600 franken slechts gevraagd
voor alles, nourriture y compris, dan had zij te
Brussel meer geld kunnen winnen. Maar zij meende
te vinden in Sakurada haar redding, haar eerher
stel. Langzamerhand kreeg zij voor den man ge
voel, zy kreeg hart voor hem en naar mate haar
sympathie steeg, begon Sakurada zich meer van
haar te verwijderen. Hij werd koeler en terugge-
trokkener. Vandaar de verstoringen van den vrede.
Hoe het gedrag van Jeanne te 's-Hage was?
Voorbeeldig. Er is niemand te 's-Hage en Scheve-
ningen die niet met lof van haar spreekt. En toch
het ontbreekt niet aan heeren die naar Schevenin-
gen gaan niet enkel om schelpjes te zoeken of
frissche lucht in te ademen! Vandaar dat zij een
revolver kocht om ongenoode gasten respect in te
boezemen. Jeanne's gedrag was onberispelijk, haar
levenswijze niet die van eene mondaine. Zeer
bedaard leefde zij van 600 700 franken en moest
daar alles van doen. Geen enkel bijou ontving zy
van Sakurada; haar toilet, meubelen, alles moest
zij van dat geld betalen. Zij had geen schulden,
van alles quitantie. Uit alles blijkt dat Jeanne dat
buitenechtelijke leven beschouwde als een huwe
lijksleven, dat haar voor 't oogenblik redde en in de
toekomst een gewenschte positie zou verschaffen.
Iedereen dacht dan ook dat Jeanne haar
fortuin gemaakt zou hebben met Sakurada te vol
gen. Sakurada was dan ook bang dat het zou uit
komen dat hy zijne beloften niet heeft nagekomen.
0, als Sakurada dien noodlottigen nacht dat beeld
voor eigen oogen heeft gezien van zijn ongelukkige
vrouw en kinderen, dan is de ongerechtigheid voor
hem reeds op aarde gewroken! 't Is waar, get.
De Man beweert dat de scheiding is tot stand ge
bracht by wjjze van een koop die gesloten is.
Maar de verklaring van Lorette weegt by pleiter
meer dan de beëedigde verklaring van De Man.
Het geld is aan Lorette opgedrongen, men heeft
haar gedwongen het aan te nemen nadat de band
op natuurlijke wyze was opgelost. Wat zy sprak
tegen de dienstbode deed zy alleen omdat haaf eerge
voel haar voorschreef een zeker standpunt tegenover
hen in te nemen. Maar ten aanzien van Sakurada was
zy oprecht, zij volgde hem, wilde niet heengaan,
zij wilde blijven, zij wilde niet teruggaan naar
Brussel om uitgelachen te worden over haar mis
plaatst vertrouwen. Zij vroeg veel geld wetende
dat Sakurada het niet bezat en niet kon geven;
zy brengt hem weer tot zich terug. En Sakurada
zijnerzijds niets dan veinzerij, valsche telegrammen,
valsche opgaven om haar om den tuin te leiden,
doch tegenover haar liefde voorwendende. Zy bleef
zich beschouwen, gelijk zij zich in een brief noemde,
als zyne vrouw.
En wat te denken van den man, die by haar
een nacht blijft doorbrengen en tegelijk zyn per
soneel waarschuwt haar te schuwen en het slot
te veranderen. Hij geeft voor bij haar opgesloten
te zijn geweest een tastbare onwaarheid uit
lafheid om zich te verontschuldigen dat hy weer
naar haar toe is gegaan. Veinzerij, niets dan dat,
van de zjjde van Sakurada. Is het wonder, dat
Jeanne na die grievende teleurstellingen aan zelf
moord denkt? Is het wonder dat zij naar dr. Pie
pers gaat om - zich te laten aderlaten en wellicht
op die wyze den dood te vinden Van een aanslag
op 't leven van Sakurada is al dien tijd geen
sprake harerzijds. Zij tracht op alle wijzen Saku
rada te zien, te spreken; zij volgt hem den vol
genden dag toen zij hem toevallig ziet voorbijrij
den, gaat hem achterna naar Gouda en treft hem
daar toevallig aan. Nog steeds was zy voornemens
zich in zyn bijzijn van het leven te berooven. En
hoe is de ontmoeting? Hyprocriet is Sakurada; hij
spreekt haar aan alsof er niets is gebeurd, gaat
met haar naar Rotterdam en blijft bij haar. Der
gelijke handelingen van een man die weggevlucht
is om haar te ontgaan, qualificeeren zich zelf.
Veertien dagen lang wordt deze vrouw alzoo tus-
schen hoop en vrees geslingerd, en toen zij in
Rotterdam komt brengt haar broertje haar 't tele
gram dat Sakurada naar Scheveningen zond, zoo
genaamd uit Parys en dat zijn bedrog overtuigend
bewees.
Tevens krijgt zy bericht dat aan haar huis is
bevel gegeven dat zij by de politie moest komen.
Zij kon niet weten dat dit buiten medeweten van
Sakurada was geschied en op last van den heer
Bauduin. "Was het wonder dat besch. geschokt was,
diep geschokt in eiken zin? Was het wonder dat
zy nog erger werd ontstemd toen zij in dat hotel
een politieman stil zag spreken met den hotelhou
der en dacht dat dit haar raakte? En nadat zij in
dat hotel heeft doorgebracht, gaat zij naar boven
met hem, die haar liefde heeft verlangd en gezwo
ren, en die haar nu wil verlaten, haar prys gevende
aan de politie. Zy spreekt opnieuw met hem,
bezweert hem haar niet te verlaten. En wat doet
de man? Het teekent hem. Als Dante dat gevoel
gekend had, hy zou het in zijn Inferno beschreven
hebben.
Het wekt een nieuwe reeks van gedachten by
haar op en voor haar geest doemt het feit dat zy
zal gaan sterven en hy blyven leven. Toen neemt
ze 't wapen op en na tweemaal het opgeheven te
hebben, schiet ze het af, eerst op hem en toen
zij hot op zich zelf richt, weigert het en toen zy
de daad verricht heeft, beschuldigt zy zich zelf,
roept hulp in, in één woord, ziet pas het misdadige
in van haar daad.
Zy beschuldigt zich zelf, bekent al wat er heeft
plaats gehad, zit naast het zieltogende lichaam van
Sakurada, en naar geest en naar lichaam verwond
wordt zij overgebracht naar 't politiebureel en toch
heeft zij geen enkele onwaarheid gesproken. Wat
haar ook kenschetst is haar houding by het lyk
van Sakurada. In één woord, besch. handelde ge
heel in stryd met al hetgeen ervaring en weten
schap als premeditatie aannemen. Zy was ontoe
rekenbaar, zy was gesurecalteerd toen zij de daad
verrichtte.
Nu komt pl. tot de quaestie der toerekenbaar
heid die de hoogste belangen van recht en recht
vaardigheid raakt. De mensch is alleen verant
woordelijk als denkend redelijk wezen. Waar twijfel
bestaat omtrent het gezonde denkvermogen, leert
de rechtspraak van elke beschaafde natie dat geen
straf mag en kan worden toegepast.
Wat is nu het geval. Zeer kort voor de behan
deling ontving pleiter twee gewichtige stukken,
twee attesten die hy aan het O. M. heeft medege
deeld en aan de deskundigen Donkersloot en Piepers.
Had pl. kunnen vermoeden dat zulke stukken hem
zouden geworden, hy zou alles gedaan hebben om
de Brusselsche geneesheeren te spreken, hier te
brengen. Maar de deskundigen kennen die genees
heeren en zy staan ook bekend als sommiteiten in
de wetenschap. Waar na verklaringen van zulke men-
schen worden voorgelegd en deskundigen hier verkla
ren dat zy wat die menschen schryven voor waarheid
houden, mag de rechter aan die verklaringen de waarde
hechten die hij meent noodig te hebben voor de
vestiging zyner overtuiging. En twijfelt de rechter^
dan zal geen Nederlandsch rechter dat bewys ter
zijde leggen en eene ongelukkige ten prooi van
dwaling brengen.
Pleiter zou zijn roeping hebben miskend als hij
die stukken had verborgen en verscholen. Welke
beslissing het Hof ook nemen moge, pl. is over
tuigd dat het slechts die richting zal nemen die
den weg der waarheid zoekt.
Is hier uitsluiting van elke toerekenbaarheid of
beperkte toerekenbaarheid? Is zij zoodanig dat zy
de daad excuseert, of slechts tot verzachting kan
lijden? Voor het oordeel der toerekenbaarheid zijn
noodig drie zakenlo. kennis van den zielstoestand
op het oogenblik der handeling; 2o. dat de dader
in den toestand geraakt is buiten zijn schuld en
3o. dat de uitzonderingstoestand moet blijken. Die
kennis van den zielstoestand moet blyken uit psy
chische en patholiogische verschijnselen, zoowel
tijdens als na het feit.
Nu wyst pleiter op het certificaat omtrent den
toestand van beschuldigdes moeder die ten slotte
noopte tot een abortement pour sauver la vie de cette
femme, waarbij prof. Crocq en Guillery bijstand ver
leenden. Nu is 't waar dat niet ieder kind van zulk
een vrouw dezelfde kwaal moet hebbenzoo wreed
is de natuur niet. Maar in 50 gevallen van de 100
wordt de predispositie voor de kwaal overgebracht,
is de herediteit aan te wijzen. Zelfs dus als niet
blijkt dat de persoon zelf aldus is aangedaan, heeft
pl. recht om te twijfelen aan de toerekenbaarheid.
En hij heeft slechts dien twijfel by het Hof te
wekken om overtuigd te zijn van vrijspraak of een
nader onderzoek.
Maar in den persoon der besch. vindt pleiter
volkomen bevestiging van dien twijfel. Besch. is
het geestelijk en lichamelijk evenbeeld van haar
moeder, is hautain en gedistingeerd geheel als deze.
En nu moge besch. in 12 maanden hier geen ge
neesheer [hebben geconsulteerd, in Brussel was zij
wel ziek en onder behandeling en hier heeft zy
een dokter gesproken. Ook de deskundige dr.
Donkersloot heeft haar onderzocht en verklaard als
man van wetenschap, eer en overtuiging dat on
toerekenbaarheid zeer wel mogelijk is. Zelfs heeft
hij gezegd als rechter het schuldig niet te kun
nen uitspreken. Dr. Piepers is nog veel pertinen
ter. Hy ging zoover als de wetenschap toelaat.
Die verklaringen zyn in 't geding. Heeft het Hof nog
meer noodig? Welnu, laat het dan letten op het
geen in die vrouw moest omgaan toen zy stond
naast den man die met haar geleefd had als haar
echtgenoot en haar toen vernederd, verstooten had,
ten prooi misschien aan kommer en ellende.
(De sitting duurt voort.)
LE1DEX, 18 September.
Nadat de stoet van oud- en tegenwoordige
leerlingen van het Genootschap „M. S. G." op
„Mysis Sacrum" ontbonden was en men er zich
van eemge ververschingen had voorzien, terwijl
nog enkele muzieknummers werden uitgevoerd'
ging men gisternamiddag langzamerhand uiteen
velen ook naar den eveneens feestelijk getooiden
gryzen Burcht.
In de zaal van het hotel aldaar, welke met de
zinnebeelden van het Genootschap prijkte, zat de
Commissie uit de oud leerlingen weldra aan tafel
met een zestigtal voormalige schoolkameraden, wel
vroegere Leidenaars, maar thans overal in den lande
verspreid en in verschillende betrekkingen werk
zaam. Een „feestmaal" heette het niet. Op het pro
gramma stond het nadrukkelijk onder de benaming
van „eenvoudigen maaltijd" vermeldmaar al moge-
de benaming minder luisterrijk zyn geweest, cte-
stemming die er heerschte en zich lucht gaf in toosten,.,
strekte genoegzaam ten bewijze dat de geestdrift
niet ontbrak.
Tegen zeven uren begon dn Stadszaal zich weer te
vullen, zoowel van ouderen als jongeren, de eersten
kenbaar aan het roode, de laatsten aan het blauwe in
signe dat hun borst sierde. Vooraan waren weder
de autoriteiten, met den burgemeester aan het
hoofd, gezeten, de meesten met hunne dames.
De feestvoorstelling van l'Arronge's blijspel
„Dokter Klaus" door de koninklijke vereeniging
„Het Nederlandsch Tooneel", had eene gunstige
uitwerking; ze verhoogde de opgewekte stemming,
waarin men reeds verkeerde.
Men was zoo billijk mogelijk. Werden aan de
eene zijde den vertooners welverdiende toejuichin
gen voor hun spel geschonken, aan den anderen
kant kon men niet nalaten aan hot hart, dat zoo
warm voor de honderdjarige, maar toch steeds
jeugdige instelling klopte, lucht te geven. Het ge
meenschappelijk aanheffen van liederen bleek daar
toe het meest gezochte middel. „Piet Hein," „Lang
leve de Commissie," „Lang leve en hy mag er
wezen!" enz. enz. klonken in de pauzen daverend
door de zaal, welker tooi nu in het gaslicht even
eens schoon uitkwam.
Kort nadat hier omstreeks halfelf weer alles tot
rust was teruggekeerd, heerschte er in de sociëteit
„Concordia" een gewoel en gejoel, als dit er zeker
maar zelden het geval zal zijn. Het bestuur had
welwillend zyn lokaal beschikbaar gesteld: en die
welwillendheid stelde men, getuige de groote op
komst, op prijs. Te midden der eigenaardige drukte
verschenen ook de leden der verschillende commis-
siën, waarin de praeses der sociëteit, de heer J. T.
Hessels, weldra aanleiding vond om in eene korte
toespraak hulde te brengen aan de vroegere en
tegenwoordige bestuurders en leden van het Ge
nootschap „M. S. G.", welks doel en streven hy prees,
om ten slotte er op te wyzen hoe eervol door hem en
zyne medecommissarissen het besluit der reünisten
werd geacht om den avond van den eersten feestdag
in hun midden, hij hoopte op zeer gezellige wijze
te komen doorbrengen.
De heer A. Verhoog achtte zich verplicht hierop
te antwoorden, door het bestuur van „Concordia"
namens de oud-leerlingen voor zijne beleefdheid
dank te zeggen, waarna de „oude, bekende Noest"
eveneens, doch voor iets anders, op karakteristieke
wyze, zijn persoonlijke dank betuigde, nl. voor de
zoo talryke blijken van vriendschap, welke hy ook
nu mocht ontvangen, zelfs van personen die hy 50
of 55 jaren geleden reeds kende aan het Genoot-