OSCAR. feze (Qouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. ÜOOU. EIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. Een verhaal naar OTTO VON LEIXKEE. Vervolg.) Een toeval had het gereed zijn der fontein doen uitlekken; kunstenaars en kunstvrienden kwamen om het werk te zien, en Oscar mocht zich in een onverdeelde goedkeuring verheugen, ja, het beeld der Amphitrite wekte zelfs de bewondering van allen die het zagen, want ook het geringste deeltje scheen te leven. Vóór de kunstenaar zyn werk verzond, nam hy een afgietsel van het hoofd der godin; hij wilde het nog eens voor zichzelf in marmer beitelen. Hij had beloofd bij de inwyding van de fontein tegen woordig te zyn, want hij koesterde in stilte de hoop zich met zyn vader te verzoenen; de bitter heid, waarmede hy zoolang aan hem gedacht had, had plaats gemaakt voor een gevoel van zachten weemoed, want zyn hart was door de liefde ver weekt. Hy voelde dat het zonde zou zyn, nog langer toornig te.wezen, nu de droomen van den eenzamen knaap waarheid geworden waren. Als man die zich zelf gevormd had, trad hy zyn vader te gemoet, en kon dus zonder schaamte om verge ving smeeken. Hy dacht er aan om een brief vooraf te zenden, maar hy kon er niet toe komen, want na de verzending der fontein was hy onafgebroken bezig met het borstbeeld van Tonina. Den zomer -VfiMe—hy in zyne vaderstad doorbrengen, maar eerst zyne geliefde naar het altaar leidenmet in nige vreiigde dacht hy aan het oogenblik waarop hy zyne schoone gade aan zyn vader en aan zyn ouden vriend zou mogen voorstellen. Toen het beeld van het meisje gereed was had liy het in zijn gedachtenhoek opgesteld, en liet door zyne huisvrouw een klein avondmaal in ge reedheid brengen, waarbij hy ook den Venetiaan genoodigd had. Nu wilde hy met Tonina het be slissende woord spreken, haar zeggen dat zijn hart haar toebehoorde; heden wilde hij haar smeeken haar toekomst aan de zyne te binden. Den geheelen dag had zy zyn atelier niet bin nen mogen komen, daar Oscar het met bloemen had versierdzelfs de tafel had hy in orde gebracht en als een kind verheugde hij zich in het vooruit zicht van den avond. Om vyf uur begaf hy zich nog op weg om wijn en eenige lekkernijen te koo- pen. Tegen zeven uur kwam hy terug, en ging eerst naar de vrouw des huizes om haar zyne in- koopen te overhandigen. Deze zeide hem dat Maestro Volpi reeds met Tonina in het atelier was, en gaf hem ook een brief, die uit Duitschland gekomen was. De trappen afgaande, opende Oscar Ehrhardt's schryven; het was hem een verblijdend teeken, juist dezen dag nog een groet uit zijne vaderstad te ontvangen. In den tuin gekomen bleef hij eenige oogenblikken staan, om den brief haastig te door lezen, doch toen hy er een blik in geworpen had, verspreidde zich eene doodelyke bleekte over zyn gelaat, hij wankelde en zijne armen zochten een steun. Ehrhardt berichtte dat zijn vader, door een be roerte getroiïen, overleden was. Oscar moest al zyn kracht samenrapen om zijne kamer te bereiken; hij had zyne Tonina zoo recht vroolyk te gemoet willen snellen, en nu.1De deur stond open, en ongemerkt kwam hy binnen, toen een zacht ge fluister zyn oor trof. Voor het eerst ontwaakte een gevoel van ijverzucht in zijn borst, en zacht sloop liy achter het gordijn, schoof het plotseling open, en... is het mogelijk? Neen, neen, het moet een droom zijn! Voor Tonina knielt Annibale ne der, zy heeft hare armen om zyn hals geslagen doodsangst doet Oscar's ziel beven; nu buigt zy haar hoofd, drukt hare lippen op zijn mond en kust hem lang en innig. Bij dat gezicht staat de kunstenaar als door den bliksem getroffen, met een wilden kreet springt hy toe, woeste blikken op hen werpende. Tonina siddert, Volpi treedt ver schrikt terug. „Verrader, hond!" snauwt hy hem toe, en zich zelf niet meer meester, grijpt hy Volpi by de borst en slingert hem tegen den grond het hoofd van den Italiaan slaat tegen den kant eener kast, en de vloer kleurt zich met zyn bloed. Nu springt het meisje toe; hare woest schitte. rende oogen zyn op Oscar gevestigd, die na deze uitbarsting zyner woede, met gebalde vuisten en vastgesloten lippen, zijne zelfbeheersching tracht terug te krjjgen. Tonina keert zich naar Annibale en verbindt zyn voorhoofdzy roept hem met duizend liefkozingen, zy kust hem op de bleeke lippen, doch het be wustzijn keert niet weer. Nu kent haar hartstoch telijke woede geene grenzen meer, en wilde vloe ken stoot zij tegen den kunstenaar uit; Volpi ont waakt. Oscar ziet hoe hy zich, door Tonina ondersteund, langzaam opricht met moeite beproeft hy eenige schreden te gaan zij spreekt woorden vol liefde tot hem Oscar's hart dreigt te breken. Nu gaan beiden hem voorbijhet gordijn valt achter hen toe hy hoort de deur der kamer sluiten, nu is alles stil doodstil. Hij is alleen ja alles is dood. Vader, moe der, liefde, GodIn wilde smart stort Oscar neer, daar valt zyn blik op het helder verlichte borst beeld, dat hem met de zegevierende blikken, die by zoo heeft liefgehad aanziet; en nu lonken zy een ander toe, en een ander kust de schoone lippen. By die gedachte maakt de woede zich op nieuw van hem meester, hy ijlt naar zijn werk kamer, grijpt den eersten, den besten hamer, dien hij ziet nu staat hy voor het beeld, de bloemen slingert hij op zij, en slaat naar den kop, doch het marmer blyft ongedeerd, want de hamer is van hout. Daar keert zijne bezinning terug, uit zijne oogen ontspringt een stroom van tranen en, met de han den tegen het gelaat gedrukt, zinkt hy ineen. Hoe lang hij zoo, half bewusteloos, gezeten heeft, weet hy niet toen hij opstond was het donker en koud geworden. Zyn lichaam was als gebroken en hij voelde zyn hart als een klomp lood in de borst. Hy schonk zich een glas wijn in en dronk het met lange teugen uit; toen wierp hy zich op zijn rustbed neer en bleef in droef gepeins verzon ken. Eerst doorkruisten woeste gedachten zyn hoofd, zijne verbeeldingskracht vergrootte nog zijn vroe ger en zijn tegenwoordig leed; langzamerhand ech ter bedaarde hy, doch geen straal van hoop bleef hem over, een sterrelooze nacht lag over hem uitgespreid. Eén besluit stond echter vast: „Weg uit Rome!" Den volgenden morgen regelde Oscar alles met zyne huisvrouw. Zy brandde van nieuwsgierigheid, maar zijn donkere blik benam haar den moed tot vragen. Nog denzelfden dag moest zij voor men- schen zorgen, die alles konden inpakken, kort daarop werd het verzonden. Van de vluchtelingen vernam hy niets een dag voor zyn vertrek zeide men hem, dat Tonina hare kleederen had laten halen; met een spottend lachje hoorde hy het be richt aan. Buiten wachtte hem de wagen, die hem weg zou brengen alléén stond hy nu in de leege ruimte, en de kamer scheen hem nu zoo spook achtig hol, dat een koude rilling hem doortrilde; PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regele ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incae- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. hier had hij met toenemende kracht gewerkt; hier had hy het vertrouwen in de menschen terugge kregen; hier met een kloppend hart van roem en liefde gedroomd, nu is alles eenzaam en dood, evenals in zyn borst. Weer is Oscar in zyne vaderstad. Het ouderhuis is uitgestorven en slechts Ehrhardt en de oude Jo- han begroetten hem als „geestverschijningen uit zyne jeugd," zooals hy tegen den schilder zeide. Hy is nu een rijk man, door velen benijd. Het ouderlijke huis liet hy verkoopen en in plaats daarvan kocht hij een buitenplaats met een ver wilderd park er om heen, in de nabijheid der stad, waar hy met de oude dienstmaagd en Johan ging wonen. Hy had geweigerd tegenwoordig te zyn bij1 de onthulling der fontein en terwijl zyn naam door geheel Duitschland weerklonk, trok hy zich droe vig uit de wereld terug. Achter zyn huis liet hij een groote werkplaats bouwen, waarin behalve Johan en Ehrhardt nie mand komen mocht; daar bracht hy by na den geheelen dag door. Hij ging slechts naar de stad om den schouwburg te bezoeken, waar hy eene kleine vóórloge voor zich alleen gehuurd had, wat den bewoners der stad in het begin aanleiding gaf tot allerlei gissingen. Zoo ging anderhalf jaar voorbij. Geheel van de wereld afgescheiden, leefde Oscar voort; steeds meer en meer werd hij een menschenhater, zyn smart werd zijn god, wien hij alle jeugdige gevoel, elke zachtere aandoening offerde. Hoeveel moeite hij ook deed om zyn hart te verharden, toch brak de vulkaan nog dikwijls los; in zulke oogenblik ken verloor hy alle zelfbeheersching en de geringste aanleiding deed hem in woesten toorn uitbarsten. Doch ook daaraan raakte zyne omgeving gewoon, en Johan en Ehrhardt verdroegen uit liefde gedul dig zijne luimen. De laatste zag wel in dat Oscar's gemoed krank was, maar om dat karakter te be- heerschen, om dien wankelenden geest een vasten steun te geven, daartoe ontbraken hem de ijzeren krachten. In zyn arbeid verflauwde de beeldhouwer geen oogenblik, maar de keus zyner phantasie viel steeds op beelden, die een ziekte des geestes voorstelden, of waarin tenminste een sombere kracht uitgedrukt was. In de eerste plaats waren het Shakespeare en Aeschylus, wier beelden hy gekozen had. Hy had in den loop van het vorige jaar een Lear, eene Ophelia en een Lady Macbeth gemaakt. Nu werkte hij aan eene kolossale Eumenide. In deze omge ving, gekweld en toch bevredigd door de voort brengselen zyner kunst, bracht hij zijne dagen door. Ehrhardt was eenigen tjjd door een aanval van jicht aan zyne kamer gebonden; nu bezocht hy, Oscar weer; de oude Johan opende hem de deur. „Hoe maakt het uw heer?" vroeg hy. „Ach, ik weet het niet, in de laatste dagen was het niet met hem uit te houden," luidde het ant woord. „Nu eens draafde hij door het park of door zijne werkplaats, overluid sprekende, dan weer zat hy somber en stom neer voor het beeld van de oude Mevrouw of voor dien schoonen kop dan weer raasde hij tegen my om elke kleinigheid Vandaag is hij zeer rustig en arbeidt reeds van den vroegen morgen aan dat groote beeld weet gij wel, met dien fakkel in de hand. Als zyne moeder wist hoe de jongeheer leeft, zij keerde zich stellig in haar graf om." Ehrhardt strompelde langzaam aan de zyde van den klagenden Johan voort, en knikte slechts nu en dan met het heofd. „Ga zeggen dat ik er ben." Johan liep haastig heen en kwam na eenige minuten terug. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1