OSCAR.
N°. 7831.
Maandag 31 Augustus.
A". 1885.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
▼an Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franeo per posl1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADYERTENTIEX:
▼an 16 regels 1.05. Iedere regel meer ƒ0.17^.
Grootere letters naar plaatsruimte. Vaor het incassee-
ren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
2)
Een verhaal
naar OTTO VON LEIXNEE.
Vervolg.)
„Hoofdzaak is: het antieke bestudeerenzeide
Ehrhardt. „Niet opgeven, als het in het begin niet
vlot, en eerlijk werken. Gij hebt talent, een groot
zelfs, gij zult geen stumperd blijven zooals ik. Veracht
al bet halve, word een volkomen kunstenaar en een
volkomen menscb. En nu, ga! Schrijf een afscheids
brief aan uwe moeder! Moge het haar ook al leed
doen, zeker toch niet meer, dan wanneer zij u zulk
een leven hier in huis ziet lijden. Hebt gij iets noo-
dig, schrijf het mij, ik zal er voor zorgen. Ga nu,
en zooals gezegd, het antieke bestudeeren!"
Hij streek met de hand over de blonde lokken
van Oscar, wien plotseling de tranen in de oogen
sprongentoen bracht hij hem naar de deur en sloot
die achter hem dicht.
„Arme jongen!" bromde hij, terwijl hij weder aan
zijn arbeid ging. „Ellendig licht!" voegde hij er bij,
en wreef met de hand langs zijne oogen.
Oscar was eenige minuten op de trap blijven staan,
om zijne aandoening te bedwingentoen ging hij lang
zaam naar beneden in zijne kamer. Het was warm
"ènTij opende het" vensterjuist zag hij zijn vader,
die om dezen tijd naar de club ging, den hoek der
straat omslaan. Een oogenblik was het hem, alsof
hij hem moest roepen spoedig echter verdween
weer die zachtere aandoening. Hij ging van het ven
ster en aan de tafel zitten om te schrijven. Hoe
moeielijk kwam hem elk woord uit het hart en uit
de pen 1 Toen hij een stempel op den omslag gedrukt
had, legde hij den brief op een plaats, waar men
hem spoedig zou moeten zien, en al zijn moed sa
menrapende, ging hij naar de kamer zijner moeder.
Zij lag reeds te bed, daar de aandoeningen hare ze
nuwen geschokt hadden. Oscar ging bij haar bed
zitten en zij spraken over onverschillige zaken, zon
der dat een van heiden het waagde een woord te
reppen over het droevige tooneel van dien middag,
want ieder woord zou een aanklacht tegen den echt
genoot en tegen den vader moeten zijn. Dikwijls
sloot zijne moeder hare oogen moede toe, en als
Oscar dan dat bleeke gelaat, met dien trek van stil
len weemoed om de lippen zag, dan zou hij het
hebben willen uitschreien van droefheid, en kramp
achtig drukte hij dan hare handen. Daar opende zij
de oogen weer en streek haar kind over haar en
wangen, en toen Oscar, om zijne tranen te verber
gen, zijn hoofd aan haar borst verborg, toen sloeg
zij hare armen om hem heen, en sprak troostende
woorden, zoo vol liefde, als slechts een moederhart
kan vinden.
Oscar bleef lang in die houding zitten, tot hij
voelde, dat die armen, die hem omvingen, langzaam
loslieten en op het dek vielentoen stond hij op en
zag zijne moeder rustig slapen. Zacht sloop hij de
kamer uit. De klok van den toren sloeg juist negen,
hij moest zich haasten.
Daar was het hem, als hoorde hij zijn naam roe
pen hij luisterde alles was stil. Op de tee-
nen ging hij tot aan de deur van de slaapkamer
zijner ouders. Het nachtlampje verspreidde een flauw
licht over de rustig sluimerende. Met zwoegende borst
en brandende oogen bleef hij nog een oogenblik staan
turen naar haar, die morgen tevergeefs naar haren
zoon zou vragen. Had hij haar slechts kunnen kus-
*sen, zonder haar te wekkenNog een blik, dan naar
zijne kamer terug; hij pakte het noodzakelijkste in
een reiszak, verliet zacht het ouderhuis en spoedde
sich door de eenzame straten naar het station.
Den volgenden morgen vond men den brief van
den vluchteling; de moeder was diep bedroefd, maar
geen woord kwam over hare lippen. Berger zeide:
„Hij heeft zich van mij [losgerukt, ik ruk mij van
hem los. Daarmede basta!"
Het eerste jaar bewaarden zijne spaarpenningen
den jongeling voor gebrek en nood, en met ijzeren
vlijt legde hij zich op de studie toewant hij wilde
zijn vader bewijzen, dat het geen neiging tot ledig
heid was, maar een diepgevoelde roeping der kunst
die hij volgde, toen hij het ouderlijke huis verlaten
had. Een groot talent steunde zijn streven, en daar
door kon hij het gebrek aan voorstudiën gemakkelijk
overwinnen. Wel kwamen er bange tijden, toen de
laatste gulden uitgegeven was en hij in den winter
vaak hongerig en koud naar bed moest gaan, maar
zijn moed verflauwde niet en werd beloond, toen hij
tweemaal achter elkander een academischen prijs
verwierf en men hem een leergeld gaf. Groot was
het niet, maar het waarborgde hem voor gebrek. In
den jarenlangen strijd om het bestaan, verhardde
zijn karakter; zijn vroegere lust tot krakeelen was
veranderd in een somberen ernst, en deed hem het
vroolijke gezelschap zijner kunstgenooten ontvlieden,
die wel is waar zijn talent erkenden, maar hem ten
laatste toch als een zonderling lieten loopen. De
verhouding tot zijn vader was niet veranderd, en dat
verstikte in hem elke uiting van jeugdigen levens
lust. Door tusschenkomst van Ehrhardt verkeerde hij
met zijne moeder. Zij had alle middelen aangewend,
om de bardheid van haar man te buigen, en toen
Oscar de zilveren eere-medailles verkregen had, had
zij gehoopt, dat de vader zou inzien, dat hij zijn
kind onrecht gedaan hadmaar tevergeefs, want
knorrig brak hij het gesprek af, zoo dikwijls zij het
op den zoon wilde brengen. Zoo heerschte er een
droeve geest in het huis van den rijken koopman
de moeder kwijnde van verdriet, en Berger leed mis
schien meer dan hij zichzelf bekennen wilde.
Eenmaal had Oscar een brief aan hem gericht,
waarin hij bad, of de vader het verledene wilde ver
geten en zijn kind weer in het ouderhuis ontvangen.
Misschien had hij zich laten overhalen, maar het ge
voel van eigenwaarde, dat uit dien brief sprak, er
gerde hem, die zoo vast op zijne aangeboren rechten
stond, en hij liet het schrijven onbeantwoord.
Na dien tijd zweeg ook Oscar, en de harten ver
vreemdden steeds meer van elkander. Het meest leed
zijne zieke moeder met haar zacht gemoed daaronder.
Een groep worstelaars, Oscar's laatste werkstuk
op de Academie, had overal opzien gebaard; een in
die dagen nog onbekende realistische geest sprak er
uit, hoewel die hier en daar nog wel eenigszins in
tegenspraak was met de, uit antieke studiën over
genomen, lijnen. Het gevolg was dat de jongeling
een beurs kreeg, om een Italiaansche kunstreis te
maken.
Voor hij naar het geprezen land der schoonheid
ging, wilde hij nog zijne moeder zien, vooral daar
de berichten omtrent haren gezondheidstoestand zeer
zorgwekkend waren. Den dag der afreis ontving hij
nog een brief van Ehrhardt, die hem aanmaande
zich te haasten, en met een bang voorgevoel begaf
hij zich op weg.
Aan het station werd hij opgewacht door Ehrhardt
en den ouden huisknecht, wiens rood geschreide oogen
elke vraag onnoodig maakten. Na een afwezigheid
van vijf jaren zag hij het ouderhuis weer, om het
liefste wat hij had dood te vinden.
Bij het lijk zijner moeder zonk hij neer. Stille
vrede lag op haar gelaat, doch ook de kommer had
zijn merk achtergelaten. Oscar gevoelde, dat hij niet
onschuldig was en zijn hart kromp ineen; luide had
hij zijn wee willen uitschreien, maar geen geluid
kwam over zijne lippen, geen traan uit zijn oogen.
De vader had het bericht van de aankomst zijns
zoons ontvangen; wat in zijne ziel omging, toen hij
de kamer binnentrad, waar de doode lag, kon men
op dat versteende gelaat niet lezen. De oude Ehr
hardt trad op Oscar toe, en legde zijn hand op diens
schouder.
„Uw vader," zeide hij.
De jongeman wendde het hoofd om, maar
maakte geen beweging om te groeten. Een oogen
blik spreidde zich eene zachtere uitdrukking over
het gelaat van den koopman en herwakende liefde
was in zijn blik te lezen toen echter de zoon
hem niet tegemoet kwam teekende zich toorn en
smart om zijne lippen, en zijne trekken werden weer
hardmet vaste schreden naderde hij de doode, zoo
dat hij tegenover zijn kind stond, en legde zijne
zacht bevende hand op de koude handen van de
overledene, die over de horst gevouwen waren.
„Oscar," zeide hij met doffe stem, „ik heb uwe
moeder in hare laatste oogenhlikken moeten heioven,
u alles, wat gij tegen mij misdaan hebt, te verge
ven. Ik houd mijn woord, ik vergeef u!"
Dof weerklonken die woorden in het met floers
omhangen vertrekde aanklacht, die in de woorden
zijns vaders opgesloten lag, verdoofde elke zachtere
aandoening in Oscar's borst en donker zag hij voor zich.
Eenige minuten was het akelig stil, niets bewoog,
slechts een lichte tocht waaide de vlam der was
kaarsen heen en weer.
Plotseling rit htte de oude Berger zich op en trad
op de deur toe, daar scheen hem echter de kracht te
begeven, want het hoofd zont Hem op h/%rct
„Oscar," fluisterde Ehrhardt, „ga hem nal"
De jonkman had zijn vader half gedachtenloos na
gestaard, nu ging hij, de armen uitgestrekt eenige
schreden op hem af; doch reeds had de oude zich
weer opgericht en ging, zonder het hoofd te wenden,
de kamer uit.
Een bittere glimlach gleed over Oscar's gelaat.
„Hij heeft mij vergeven," mompelde hij, „meer
kan hij niet."
Nog eenmaal boog hij zich over het lijk, en
kuste de koude lippen. Toen hij zich weer oprichtte,
was zijn gelaat bleek; maar rustig en met vaste
schreden verliet hij de kamer. Ehrhardt volgde hem.
De beide mannen gingen naar het dakkamertje,
waar alles nog in denzelfden toestand als voor vijf
jaren was overal dezelfde wanorde en op den
schilderezel een beeld, even pijnlijk van trekken en
kleurloos, als al de scheppingen van Ehrhardt.
De schilder zette zijn fluweelen mutsje op, stopte
zijn kort pijpje en begon de kamer op en neer te
loopen; de jonge man was gaan zitten.
„Oscar," zeide Ehrhardt.
„Wat?"
„Ik geloof toch, dat gij verzoenlijker hadt moe
ten zijn."
Er volgde geen antwoord.
„Uw vader," vervolgde de schilder, „wordt oud en
is alleen, en dat is zeer treurig; ik voel het! Mij
dunkt, het kind moet toegeven, ook als de vader
ongelijk heeft."
„Hij wil niet," mompelde Oscar.
„Wil niet?! Ik betwijfel het. Het brandt hem toch
van binnen, maar hij is van ijzer, zooals gij. Er
vallen geen peren van een eikeboom. Ga, jongen!"
voegde hij er na een oogenblik bij, „maak alles weer
goed, en denk: hij is toch mijn vader."
„Vader 1" herhaalde Oscar bitter. „Wat beteekent
dat. Hij gevoelde, gij weet het, nooit veel genegen
heid voor mij, zijne harde strengheid stootte mij als
kind reeds terug. En nu heeft hij mij vijf jaren als
een verstooteling beschouwd, alle middelen om hem
te vermurwen, waren vergeefsch, hij zag moeder
wegkwijnen en toch bleef hij onverbiddellijk. Het zij,
zooals het is, dat zal ik met mij zelf wel uitmaken."
Wordt vervolgd